Rb. Zutphen, 12-02-2003, nr. 06/060090-02
ECLI:NL:RBZUT:2003:AF4440
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
12-02-2003
- Zaaknummer
06/060090-02
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2003:AF4440, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 12‑02‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2004:AQ0344
Uitspraak 12‑02‑2003
Inhoudsindicatie
-
RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/060090-02
Uitspraak d.d.: 12 februari 2003
tegenspraak / oip/aanzegging
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Arnhem-Zuid.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
30 oktober, 19 november, 17 december en 19 december 2002 en de terechtzitting van 29 januari 2003.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
De beslissingen die de rechtbank op de terechtzittingen van 30 oktober en 17 en 19 december 2002 heeft genomen, zijn opgenomen in de processen-verbaal van die terechtzittingen.
Ter terechtzitting van 29 januari 2003 is het verzoek van de raadsman van verdachte om door mevrouw [naam] (psychotherapeute) opgemaakte rapportages in het dossier te voegen afgewezen. De - als bijlagen aan de pleitaantekeningen van de raadsman gehechte - rapporten van mevrouw [naam] zijn door de griffier onthecht en vernietigd.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
Namens verdachte is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden vanwege diverse gebreken in het onderzoek, die in het proces-verbaal der terechtzitting van 19 december 2002 nader zijn uitgewerkt. Ter terechtzitting van 29 januari 2003 heeft de raadsman betoogd dat de officier van justitie het recht heeft verspeeld om verdachte te vervolgen, nu de officier van justitie niet alleen op alle manieren heeft geprobeerd een eerlijk proces te voorkomen, maar in zijn requisitoir ook onjuiste, althans onvolledige informatie heeft verstrekt, althans met opzet een volstrekt verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De feiten en omstandigheden, die door de raadsman met gebreken zijn aangeduid, leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot het door de raadsman beoogde rechtsgevolg, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank overweegt voorts dat het betoog van de raadsman, dat de officier van justitie heeft geprobeerd een eerlijk proces te voorkomen, feitelijke grondslag mist. Dat de officier van justitie in zijn requisitoir onjuiste, althans onvolledige informatie heeft verstrekt, althans met opzet een volstrekt verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven en dat dit zou leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, vermag de rechtbank niet in te zien.
De tenlastelegging
Aan verdachte is het volgende ten laste gelegd (hetgeen is weergegeven in de hierna opgenomen fotokopie van de dagvaarding):
1.
hij op 4 december 2001, althans in of omstreeks de periode van 4 december 2001
tot en met 27 januari 2002, in de gemeente Apeldoorn en/of te Elspeet
(gemeente Nunspeet) en/of in de gemeente Dronten en/of (elders) in Nederland,
opzettelijk en met voorbedachte raad W.A.J. Overzier van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg die Overzier gewurgd en/of doen stikken en/of die Overzier (ter
verstikking) in een bosperceel begraven, in elk geval bij die Overzier op
enige wijze de ademhaling belemmerd en/of op die Overzier anderszins geweld
toegepast, tengevolge van een of meer van welke handelingen door hem,
verdachte, gepleegd, die Overzier is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op 4 december 2001, althans in of omstreeks de periode van 4 december 2001
tot en met 27 januari 2002, in de gemeente Apeldoorn en/of te Elspeet
(gemeente Nunspeet) en/of in de gemeente Dronten en/of (elders) in Nederland,
opzettelijk W.A.J. Overzier van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte toen aldaar met dat opzet die Overzier gewurgd en/of doen stikken
en/of die Overzier (ter verstikking) in een bosperceel begraven, in elk geval
bij die Overzier op enige wijze de ademhaling belemmerd en/of op die Overzier
anderszins geweld toegepast, tengevolge van een of meer van welke handelingen
door hem, verdachte, gepleegd, die Overzier is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op 4 december 2001, althans in of omstreeks de periode van 4 december 2001
tot en met 27 januari 2002, in de gemeente Apeldoorn en/of te Elspeet
(gemeente Nunspeet) en/of in de gemeente Dronten en/of (elders) in Nederland,
een lijk, te weten het lijk van een man, in leven genaamd W.A.J. Overzier,
heeft begraven en/of verborgen en/of heeft weggevoerd en/of weggemaakt met het
oogmerk om het feit, te weten het overlijden van die Overzier en/of de oorzaak
van het overlijden van die Overzier te verhelen;
art 151 Wetboek van Strafrecht
Bewijsverweer: de lezingen van verdachte
Nog afgezien van het feit dat de door verdachte gedebiteerde "detective c.s."-verhalen - ook volgens verdachte zelf - onderling tegenstrijdig zijn, moeten zij als zó onwaarschijnlijk worden aangemerkt dat de rechtbank ze als ongeloofwaardig terzijde zal laten. De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van het bizarre karakter ervan en vanwege de omstandigheid dat die verhalen, waarin verdachte uiteindelijk niet minder dan zes personen (detective, bruut, Ruth, Chrissie, de zoon en ene Benno) ten tonele voert, geen verifieerbare aanknopingspunten bevatten. In dit verband merkt de rechtbank op dat zij de bij de rechter-commissaris afgelegde en ter terechtzitting van 17 december 2002 herhaalde verklaring van de getuige [A] met betrekking tot de avond van 4 december 2001 onbetrouwbaar acht, gezien de discrepantie met haar eerdere, versere verklaring bij de politie op 28 januari 2002 afgelegd. De rechtbank vindt het tevens buitengewoon onaannemelijk dat verdachte enerzijds een zeer gedetailleerd signalement geeft van "detective, bruut en Ruth" (verklaring verdachte bij de rechter-commissaris op 16 mei 2002 met bijlage), maar anderzijds niet het kenteken heeft geregistreerd van de auto van "bruut" op 1 december 2001 en van de auto(s) op 4 december 2001 tijdens de rit naar en vanaf Arnhem.
Wat betreft het "Ron-Pim"-verhaal is de rechtbank dezelfde mening toegedaan.
Onderzoek naar de verklaringen van [ex-vriendin verdachte]
Door de verdediging is (subsidiair) verzocht door een deskundige onderzoek te laten doen naar de verklaringen van [voornaam] [ex-vriendin verdachte]. De rechtbank heeft de getuige [ex-vriendin verdachte] ter terechtzitting van 17 december 2002 gehoord en heeft zich een goed beeld kunnen vormen van deze getuige. De rechtbank komt op grond daarvan tot de conclusie dat een onderzoek als door de raadsman verzocht, niet nodig is.
Verweren onrechtmatig verkregen bewijs
· telefoontaps
Namens verdachte is ter terechtzitting van 19 december 2002 aangevoerd dat alle afgeluisterde telefoongesprekken - als onrechtmatig verkregen - buiten beschouwing dienen te blijven, omdat er onvoldoende verdenking tegen verdachte bestond op het moment dat de rechter-commissaris een machtiging bevel tot het opnemen van telecommunicatie ex artikel 126m/n Wetboek van Strafvordering verleende op 21 december 2001.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank overweegt dat er op grond van de feiten en omstandigheden die uit het onderzoek zijn gebleken en die gerelateerd staan in het - in de wettelijke vorm opgemaakte - proces-verbaal van 20 december 2001 van [agent A] (hoofdagent van de regiopolitie district Apeldoorn) en de daarbij gevoegde bijlagen, welk proces-verbaal is gevoegd bij de (vordering) machtiging bevel tot het opnemen van telecommunicatie ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering van 21 december 2001, voldoende verdenking bestond als bedoeld in voornoemd wetsartikel.
Subsidiair is door de raadsman op 19 december 2002 betoogd, dat de telefoongesprekken waaraan de raadsman en de psychotherapeute [naam] hebben deelgenomen, buiten het bewijs dienen te blijven, nu zij geheimhouders zijn en de gesprekken hadden moeten worden vernietigd.
Aangezien de rechtbank die telefoongesprekken niet voor het bewijs zal gebruiken, passeert de rechtbank dit subsidiaire verweer.
In aanvulling op het voornoemde verweer heeft de raadsman van verdachte ter zitting van 29 januari 2003 meer in het bijzonder de onrechtmatigheid van de afgeluisterde gesprekken van verdachte vanuit het huis van bewaring aangevoerd, omdat onduidelijk zou zijn of er toestemming was voor het afluisteren.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. De rechtbank overweegt dat gelet op de feiten en omstandigheden die uit het onderzoek zijn gebleken en die gerelateerd staan in het - in de wettelijke vorm opgemaakte - proces-verbaal van 19 maart 2002 van [agent B] (brigadier/rechercheur van politie district Achterhoek), welk proces-verbaal gevoegd is bij de (vordering) machtiging bevel tot het opnemen van telecommunicatie ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering van 21 maart 2002, voldoende verdenking bestond als bedoeld in voornoemd wetsartikel en dat de in het huis van bewaring afgeluisterde telefoongesprekken derhalve niet op onrechtmatige wijze zijn verkregen.
· fotoconfrontatie [getuige B]
Namens verdachte is ter zitting van 19 december 2002 aangevoerd dat de herkenning door [getuige B] onbetrouwbaar is. Aangezien de confrontatie niet kan worden herhaald en niet goed is verlopen, beroept de raadsman zich op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Ter zitting van 29 januari 2003 heeft de raadsman gesteld dat de fotoconfrontatie buiten het bewijs dient te blijven vanwege de niet herstelbare vormverzuimen.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Aangezien de rechtbank op dit punt niet van vormverzuimen is gebleken, kunnen de meervoudige fotoconfrontatie (proces-verbaal "meervoudige fotobewijsconfrontatie" de dato 18 juli 2002, opgemaakt en ondertekend door [naam]) en de daarbij gevoegde getuigenverklaring van [getuige B] van 16 juli 2002, bijdragen aan de bewijsvoering.
· bats en rode spade
Door de verdediging is ter zitting van 29 januari 2003 betoogd dat de bats en de rode spade niet als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt, aangezien deze niet als de bats en spade van verdachte zijn herkend, althans de herkenning door [getuige C] onbetrouwbaar is.
Nu de rechtbank de betreffende verklaring van de getuige [getuige C] niet voor het bewijs bezigt, passeert zij het verweer.
Gesteld wordt tevens dat de bats en de rode spade buiten het bewijs dienen te blijven, aangezien nader onderzoek niet heeft plaatsgevonden en niet meer mogelijk is en dit vormverzuim dus niet meer hersteld kan worden.
Aangezien de rechtbank ook op dit punt niet van vormverzuimen is gebleken, wordt het verweer verworpen.
Nadere bewijsoverwegingen
A. Dood van Pim Overzier
In zijn sectierapport van 29 mei 2002 concludeert arts-patholoog [naam] dat een anatomische doodsoorzaak bij sectie niet kon worden aangewezen. Volgens [naam], voornoemd, is niet uitgesloten dat verstikking, door een of andere vorm van ademhalingsbelemmering, het intreden van de dood heeft veroorzaakt. Alhoewel hiervoor geen specifieke kenmerken aanwezig waren, kunnen de sectiebevindingen hier toch bij passen.
In zijn aanvullende rapportage van 18 november 2002 heeft [naam] gerefereerd aan een brief van [naam] d.d. 1 november 2002, huisarts van het slachtoffer. De huisarts heeft daarin geschreven dat bij zijn weten patiënt geen ziekelijke afwijking van betekenis had en er geen aanwijzing in de voorgeschiedenis was om aan te nemen dat bij Overzier een hoger risico op overlijden zou bestaan.
Gelet op het bovenstaande en mede gelet op de omstandigheid dat Pim Overzier werd begraven in een graf van ongeveer 100 centimeter diep, 50 centimeter breed en 180 centimeter lang (zie proces-verbaal van bevindingen 19 april 2002, pagina 1892) op een afgelegen plek in een bos in de polder, acht de rechtbank het onaannemelijk dat Overzier een natuurlijke dood is gestorven.
De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor een keuze tussen mogelijke oorzaken van de dood van Pim Overzier. Een dergelijke keuze is naar het oordeel van de rechtbank ook niet nodig om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het strafrechtelijk verwijtbare handelen, dat tot een strafbaar gesteld gevolg - de dood van Overzier - heeft geleid.
B. Toedracht
- Op 29 november 2001 heeft het slachtoffer Overzier een kaart/brief bestemd voor [voornaam] [ex-vriendin verdachte] gepost (o.a. getuigenverklaring [getuige D], pagina 20 e.v.);
- als getuige heeft verdachte op 3 januari 2002 verklaard (pagina 759) dat hij op 30 november 2001 in het geheel niet in de woning van [ex-vriendin verdachte] is geweest;
de getuige [voornaam] [ex-vriendin verdachte] heeft op 26 januari 2002 verklaard: "Als ik enkele dagen niet thuis ben dan leg ik het reservesleuteltje van de brievenbus klaar, zodat [verdachte] de post uit mijn brievenbus kan halen. Het sleuteltje dat ik dan klaarleg, is het sleuteltje dat afgelopen vrijdagmiddag 25 januari 2002 door Uw collega van de technische recherche is veiliggesteld. Dat sleuteltje lag soms wel eens in dat doosje in de keukenlade waaruit het door U is meegenomen, maar het hing ook wel eens aan een sleutelhanger in de gang. De sleutel van die brievenbus hing in mijn hal van mijn woning." (pagina 653);
verdachte heeft op 28 januari 2002 verklaard: "Ik kan U zeggen dat ik nooit post uit de brievenbus van [voornaam] heb gehaald. Ik heb niet eens een sleutel van die brievenbus. Ik weet niet eens waar die sleutel van die brievenbus is." (pagina 2211);
verdachte heeft op 5 februari 2002 verklaard (pagina 2311) dat hij op 30 november 2001 in de woning van [ex-vriendin verdachte] is geweest en dat hij op die dag meermalen haar brievenbus heeft geopend;
De rechtbank bezigt verdachtes ontkennende verklaringen aangaande 30 november, de brievenbus en het sleuteltje daarvan tot het bewijs, omdat die verklaringen kennelijk leugenachtig zijn en zijn afgelegd om de waarheid te bemantelen, welk oordeel zijn grondslag vindt in verdachtes later op deze punten afgelegde verklaringen alsmede in de verklaringen van [voornaam] [ex-vriendin verdachte];
- op 3 december 2001 om 19:44 uur is naar Overzier gebeld vanuit een telefooncel in Ede, Waterloweg/Telefoonweg (pagina 141);
- uit getuigenverklaringen van onder anderen vader Overzier (pagina 130) blijkt dat er voor Overzier een blind-date geregeld is voor 4 december 2001 omstreeks 18:00 uur en uit de getuigenverklaring van [getuige E. ] (pagina 1051) blijkt dat de gesprekspartner op een vraag van Overzier had geantwoord dat het wel heel toevallig zou zijn als de persoon die Overzier tijdens de date zou ontmoeten niet dezelfde zou zijn als degene aan wie Overzier de kaart/brief had gestuurd;
- uit getuigenverklaringen van [getuige F] (pagina 1076) en [getuige G] (ambtelijk verslag [naam] 12 december 2002) blijkt dat Overzier op 4 december 2001 tussen 17:00 uur en 18:00 uur voor het laatst is gezien;
- op 17:34 uur is naar Overzier gebeld vanuit een telefooncel in Apeldoorn, Ordenplein (pagina 144);
- op 5 december 2001 wordt bij de politie door familieleden de verdwijning van Pim Overzier gemeld (pagina 1);
- uit de tijdlijn, opgemaakt op 4 november 2002 door [naam], operationeel misdaadanalist, gevoegd bij het proces-verbaal van politie, blijkt dat de telefoon van [voornaam] [ex-vriendin verdachte] van zaterdag 1 december 2001 om 15:55 uur tot woensdag 5 december 2001 om 15:01 uur door toedoen van verdachte is doorgeschakeld naar zijn vaste telefoon (pagina 1 en 2 van bijlage 5.3);
- op 28 maart 2002 wordt het lichaam van Overzier in een bosperceel aan de Stobbenweg te Dronten gevonden (pagina 18);
- het graf was ongeveer 100 centimeter diep, 50 centimeter breed en 180 centimeter lang (zie proces-verbaal van bevindingen 19 april 2002, pagina 1892);
- in de in beslag genomen auto van verdachte is op het linkerachterportier bloed van het slachtoffer Overzier aangetroffen (pagina 1911);
- in de (wielkasten van de) in beslag genomen auto van verdachte zijn diatomeeën van een specifieke soort aangetroffen die ook aangetroffen zijn in de diepste lagen van het graf (rapportage NFI de dato 18 november 2002, pagina 7/8);
- in de tuin van verdachte is een bats aangetroffen met daarop een diatomeeënpopulatie waarvan de soortensamenstelling een zeer sterke overeenkomst vertoont met die van de diepere lagen van het graf (rapportage NFI de dato 11 december 2002);
- een auto, soortgelijk aan die van verdachte, is op 4 december 2001 door getuige [getuige B] gesignaleerd op de Stobbenweg te Dronten (pagina 48); mede gelet op hetgeen verdachte over zijn auto heeft gezegd tijdens het telefoongesprek van 26 maart 2002 met zijn zoon, gaat de rechtbank ervan uit dat de auto van verdachte zich op 4 december 2001 heeft bevonden op de Stobbenweg te Dronten (pagina 1824 en 1825);
- hetgeen verdachte heeft verklaard op vragen waar hij zich op 3 en 4 december 2001 bevond en wat zijn bezigheden die dagen waren verschaft verdachte voor die dagen geen alibi;
- niet is gebleken dat verdachte behept was met de lichamelijke tekortkomingen, waarop hij zich heeft beroepen om aan te tonen dat hij niet in staat is geweest het tenlastegelegde te begaan. Integendeel:
· [naam], cardioloog, heeft de cardiale conditie van verdachte in december 2001 dezelfde geacht als die hij bij het onderzoek op 9 december 2002 heeft aangetroffen. Tevens heeft hij geconcludeerd dat de belastbaarheid van verdachte normaal is;
· [naam], orthopedisch chirurg, heeft op 12 december 2002 gerapporteerd dat - ervan uitgaande dat de situatie op 9 december 2002 gelijk was aan die van december 2001 - aan de hand van de hem beschikbaar staande gegevens geen redenen waren om te concluderen dat verdachte niet in staat was een graf te delven.
De rechtbank kent in dit verband ook betekenis toe aan de - onverklaarde - weigering van verdachte om zijn medisch dossier ter beschikking te stellen;
- tevens acht de rechtbank redengevend dat het slachtoffer op slinkse wijze is misleid in de verwachting te zullen deelnemen aan een zogenaamde blind-date; voorts dat het slachtoffer is teruggevonden in een zorgvuldig gegraven gat in de grond waarbij zorg is gedragen zo min mogelijk sporen achter te laten. Uit de sectie valt niet af te leiden dat grof geweld met de daarbij behorende verwondingen tegen het slachtoffer zou zijn gebruikt.
In de periode direct na het verdwijnen van het slachtoffer vertoonde ten slotte verdachte geen tekenen van paniek, zoals blijkt uit zijn gedragingen en uit verklaringen van [voornaam] [ex-vriendin verdachte].
De rechtbank is van oordeel dat bovenstaande feiten niet vallen te rijmen met bijvoorbeeld een uit de hand gelopen ruzie met dodelijke afloop.
Op grond van voormelde - in onderling verband en samenhang te beschouwen - feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de volgende bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. hij in de periode van 4 december 2001 tot en met 27 januari 2002, in Nederland, opzettelijk en met voorbedachte raad W.A.J. Overzier van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die Overzier gewurgd en/of doen stikken en/of die Overzier (ter verstikking) in een bosperceel begraven, in elk geval bij die Overzier op enige wijze de ademhaling belemmerd en/of op die Overzier anderszins geweld toegepast, tengevolge van een of meer van welke handelingen door hem, verdachte, gepleegd, die Overzier is overleden;
2. hij in de periode van 4 december 2001 tot en met 27 januari 2002, in Nederland,
een lijk, te weten het lijk van een man, in leven genaamd W.A.J. Overzier, heeft begraven en/of verborgen en/of heeft weggevoerd en/of weggemaakt met het
oogmerk om het feit, te weten het overlijden van die Overzier en/of de oorzaak
van het overlijden van die Overzier te verhelen;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte be-hoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1 primair: moord;
feit 2: een lijk begraven, verbergen, wegvoeren of wegmaken met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aanne-melijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen -verklaarde en de omstandigheden waar-onder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een on-voorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte, handelend uit hevige gevoelens van jaloezie, zich heeft schuldig gemaakt aan een koelbloedige moord, waarbij hij het slachtoffer Overzier op een berekenende en controlerende wijze om het leven heeft gebracht en heeft begraven teneinde nasporing te voorkomen. Door deze moord is op brute wijze aan een jongeman zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en is aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Een dergelijke moord draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van grote angst en onveiligheid teweeg.
Door de houding van verdachte tijdens het onderzoek hebben de nabestaanden maanden in martelende onzekerheid geleefd, waarna zij geconfronteerd werden met de werkelijkheid van het definitieve verlies. Dat verdachte een controlerend en manipulerend persoon is, heeft de rechtbank geconcludeerd uit verscheidene verklaringen die zich in het dossier bevinden en ook zelf ondervonden op de terechtzittingen, waar verdachte telkenmale de regie in handen probeerde te krijgen.
Zich ernstig rekenschap gevend van de belangen en gevoelens van de nabestaanden van Pim Overzier, kan en mag de rechtbank de belangen van de verdachte daaraan niet geheel ondergeschikt maken.
Teneinde hem niet ieder perspectief op terugkeer in de samenleving te ontnemen, zal de rechtbank verdachte niet een levenslange, maar de maximale, tijdelijke gevangenisstraf opleggen.
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven Volvo en de sleutels daarvan, benevens de in de tuin van verdachte aangetroffen bats, zijn vat-baar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van ver-dachte.
De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, voor zover aan hem toebehorend, kunnen worden teruggegeven aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten las-te gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt ver-dachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1 primair: moord;
feit 2: een lijk begraven, verbergen, wegvoeren of wegmaken met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Verklaart de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde straf-baar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerleg-ging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen Volvo, de sleutels daarvan en de in de tuin van verdachte aangetroffen bats.
Gelast de teruggave aan de veroordeelde van de overige (nog niet teruggegeven) in beslag genomen voorwerpen - voor zover aan hem toebehorend.
Aldus gewezen door mr. De Bie, voorzitter, mrs. De Geer en Van de Wetering, rech-ters, in tegenwoordigheid van mr. De Bruijn-van der Sluijs, griffier, en uitge-sproken op de openbare terechtzitting van 12 februari 2003.