Hof Amsterdam, 06-11-2020, nr. 23-003769-17
ECLI:NL:GHAMS:2020:3067
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
06-11-2020
- Zaaknummer
23-003769-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:3067, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑11‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:847
Uitspraak 06‑11‑2020
Inhoudsindicatie
OM niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake feit 1 (witwassen), gelet op het bepaalde in art. 68 Sr. Veroordeling ter zake feit 2 (opzettelijk niet voldoen aan de aangifteplicht bij de Douane). Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen geldbedragen.
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003769-17
datum uitspraak: 6 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-871214-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1966,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. hij op of omstreeks 19 juni 2014, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van (ongeveer) 49.600,00 euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 12.100,00 Zwitserse frank (CHF), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van (een) voorwerp(en) gebuik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2. hij op of omstreeks 19 juni 2014 te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke) aangifte, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) NR. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers, heeft hij toen en aldaar geen aangifte gedaan, terwijl hij die Gemeenschap binnenkwam of verliet en liquide middelen ten bedrage van EUR 10.000 of meer vervoerde, te weten (in totaal ongeveer) 49.600,00 euro en/of 12.100,00 Zwitserse frank (CHF) (totaalbedrag te weten ongeveer 59.542,00 euro).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ten aanzien van feit 1 tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van beide ten laste gelegde feiten, omdat de verdachte voor hetzelfde feit is vervolgd, veroordeeld en bestraft in Zwitserland. Daartoe heeft hij het arrest van de afdeling strafrecht van het gerechtshof in het kanton Vaud overgelegd met betrekking tot de zitting van 18 april 2015, waarvan het dictum op 20 april 2015 aan de partijen is medegedeeld, met betrekking tot de verdachte.
Het hof heeft dit arrest laten vertalen in de Nederlandse taal. Bij dit arrest is de verdachte veroordeeld wegens heling, gekwalificeerd witwassen en illegaal verblijf, tot een vrijheidsstraf voor de duur van drie en een half jaar met aftrek van voorarrest en zes dagen als vergoeding wegens voorlopige hechtenis in ongeoorloofde omstandigheden. Het arrest houdt onder meer in:
5.2
Er is met name sprake van gekwalificeerd witwassen als de dader beroepsmatig handelt en de winst hoog is (art. 305bis lid 2 Sr). (…)
5.3
In dit specifieke geval is uit de telefoontap gebleken dat de appellant 5% commissie van het bedrag aftrok. De geldtransfers naar het buitenland tussen 2010 en 2014 bedroegen CHF 1.132.485 (…), wat een winst oplevert van CHF 56.629,20. Daarnaast werd de appellant op 19 juni 2014 op de luchthaven van Amsterdam gearresteerd in het bezit van 49.600 euro en 12.100 frank (…) Deze gegevens in het dossier volstaan om aan te tonen dat de appellant beroepsmatig handelde en dat hij een hoge winst heeft gemaakt (…). De appellant moet derhalve schuldig worden bevonden aan het gekwalificeerd witwassen van geld in de zin van artikel 305bis, lid 2, Sr (…).
Hieruit moet worden afgeleid dat de Zwitserse rechter aan de veroordeling wegens gekwalificeerd witwassen (mede) ten grondslag heeft gelegd het geldtransport dat de verdachte op 19 juni 2014 heeft verricht en in verband waarmee hij op Schiphol is aangehouden. De verdachte heeft de door de Zwitserse rechter opgelegde vrijheidsstraf uitgezeten.
Bij de beoordeling of het feit waarvoor de verdachte in Zwitserland is veroordeeld hetzelfde feit betreft als de feiten die hem thans in Nederland ten laste worden gelegd, moeten deze feiten met elkaar worden vergeleken. Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken:
A. de juridische aard van de feiten.Indien de verschillende feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft:
i. de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, enii. de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
de gedraging van de verdachte.
Indien niet dezelfde gedraging wordt beschreven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht (vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102).
Voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde witwassen leidt deze toetsing tot de conclusie dat de verdachte in Zwitserland is vervolgd, veroordeeld en gestraft voor hetzelfde feit: witwassen. De vervolging in Nederland komt neer op een vervolging voor hetzelfde feit en is in strijd met het bepaalde in artikel 68, tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.
Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde opzettelijk niet doen van de uit hoofde van artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 verplichte aangifte is dit anders. Weliswaar is deze verplichting in het leven geroepen om het witwassen van crimineel geld tegen te gaan, zijn beide feiten misdrijven en loopt de strafbedreiging niet heel veel uiteen, de strafbaar gestelde en ten laste gelegde gedragingen van de verdachte zijn heel verschillend. Het niet doen van aangifte kan immers zowel op het invoeren van crimineel geld als op het invoeren van legaal geld betrekking hebben. Dat iemand crimineel geld invoert, impliceert niet dat hij daarvan geen aangifte doet. In deze zaak heeft de verdachte ook verklaard dat hij wist dat hij aangifte moest doen en dat hij dat ook van plan was. Hij stelt dat hij gezocht heeft naar iemand van de douane, bij wie hij het bezit van het geldbedrag kon melden, maar dat hij die niet kon vinden. Los van de aannemelijkheid van deze verklaring, betekent deze dat het witwassen een andere gedraging betreft dan het doen van aangifte.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde kan mitsdien niet worden aangenomen dat de verdachte voor dat feit in Zwitserland is vervolgd, veroordeeld en gestraft. Het openbaar ministerie is in zoverre ontvankelijk in de vervolging.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft verklaard dat hij getracht heeft om aangifte te doen van de invoer van het geldbedrag dat hij bij zich had, maar dat hij geen douanebeambte kon vinden bij wie hij die aangifte kon doen. Het was al laat op de avond en de aankomsthal was verlaten, aldus de verdachte.
Deze verklaring is niet aannemelijk. De verdachte is op donderdagavond omstreeks 21.05 uur aangesproken door de verbalisanten. Rond die tijd op weekdagen is Schiphol (buiten coronatijd) nog vol in bedrijf. Dat en waarom dit in deze zaak anders zou zijn geweest, is gesteld noch gebleken. Ongeloofwaardig is voorts dat er geen douanebeambte te vinden zou zijn geweest. De verdachte heeft daar bij zijn verhoor door de douane ook niets over verklaard en ook overigens is niet gebleken dat de verdachte aan enige functionaris heeft gevraagd waar en/of bij wie hij aangifte kon doen. De verdachte is door de douane aangesproken toen hij de aankomsthal via de groene doorgang (niets aan te geven) wilde verlaten. Als hij aangifte had willen doen, had hij de rode doorgang gekozen. De conclusie moet zijn dat hij opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn aangifteplicht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2. hij op 19 juni 2014 te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van aangifte, bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) NR. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers, heeft hij toen en aldaar geen aangifte gedaan, terwijl hij die Gemeenschap binnenkwam en liquide middelen ten bedrage van EUR 10.000 of meer vervoerde, te weten (in totaal) 49.600,00 euro en 12.100,00 Zwitserse frank (CHF) (totaalbedrag te weten ongeveer 59.542,00 euro).
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
als degene, die uit hoofde van artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten verplicht is tot het doen van aangifte, deze aangifte opzettelijk niet doen.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 5.000,00 (bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis) met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft daarnaast de onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen (49.600 euro en 12.100 Zwitserse frank) verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren en verbeurdverklaring van het onder de verdachte in beslag genomen geld.
De raadsman heeft het hof, in geval van een bewezenverklaring, verzocht op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geen straf of maatregel aan de verdachte op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft opzettelijk geen aangifte gedaan bij de Douane van het feit dat hij een contant geldbedrag van in totaal ongeveer € 59.542,00 bij zich had. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet voldaan aan zijn aangifteplicht en de controle door de Douaneautoriteiten op de invoer van liquide middelen ontdoken. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Bij bewezenverklaring van dit misdrijf past oplegging van een geldboete. Bij de hoogte hiervan wordt meegewogen dat de verdachte voor het witwassen van de desbetreffende geldbedragen al is gestraft in Zwitserland en dat het onder hem aangetroffen geld verbeurd wordt verklaard, zoals hierna te vermelden. Dit maakt dat in beginsel met een geldboete van € 500,00 kan worden volstaan.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in deze zaak, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, is overschreden. Immers is de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn van berechting aangevangen op 20 juni 2014 met de inverzekeringstelling van de verdachte, terwijl de rechtbank eerst op 23 oktober 2017 het vonnis heeft uitgesproken. Vervolgens is op 24 oktober 2017 namens de verdachte hoger beroep ingesteld terwijl het hof pas heden uitspraak doet. Hoewel de vertraging in de berechting voor een gedeelte is te wijten aan het feit dat de verdachte gedetineerd was in Zwitserland en bij de behandeling van zijn zaak hier aanwezig wilde zijn, is artikel 6, eerste lid EVRM geschonden. Dit leidt ertoe dat het hof naast de verbeurdverklaring geen straf zal opleggen.
Verbeurdverklaring
De geldbedragen zijn onder de verdachte in beslag genomen. De verdachte heeft verklaard dat het geld hem toebehoort. Ook de raadsman heeft gesteld dat de verdachte rechthebbende is op het geld. Overtuigende aanwijzingen dat dit anders is, zijn niet voorhanden, zodat hiervan moet worden uitgegaan. Het bewezen verklaarde feit is met betrekking tot deze geldbedragen begaan. Zij zullen daarom worden verbeurdverklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10:1 van de Algemene douanewet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
geldbedrag ter hoogte van € 49.600,00 en een geldbedrag ter hoogte van CHF 12.100,00 (Zwitserse frank).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 november 2020.
Mrs. J.L. Bruinsma en C. Roseboom zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]