Hof 's-Hertogenbosch, 02-05-2006, nr. C04/01675
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY9091
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-05-2006
- Zaaknummer
C04/01675
- LJN
AY9091
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY9091, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑05‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Bij memorie van grieven heeft de man het hoger beroep tegen het vonnis van 20 oktober 2004 ingetrokken, twee grieven tegen het vonnis van 11 augustus 2004 aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voor zover daarin is beslist ten aanzien van de gebruiksvergoeding (grief 1) en de woning aan de [adres] (grief 2). Hij vordert, kort gezegd, de gebruiksvergoeding, te verklaren voor recht dat de woning privé-eigendom is en de veroordeling van de vrouw om aan hem E. 29.067,95 te betalen te vermeerderen met wettelijke rente. Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden. Zij heeft tevens incidenteel appel ingesteld tegen het vonnis 11 augustus 2004 waartoe zij 4 grieven heeft aangevoerd. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering van de man en heeft een drietal verklaringen voor recht gevraagd en daarbij behorende veroordelingen en vordert de man te veroordelen in de kosten in beide instanties.
Partij(en)
typ. JP
rolnr. C0401675/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 2 mei 2006,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant in het principaal appel bij exploot van dagvaarding van 9 november 2004,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder te noemen: de man,
procureur: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde in het principaal appel bij gemeld exploot,
appellante in het incidenteel appel,
verder te noemen: de vrouw,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het hoger beroep van het onder rolnummer 81588/HA ZA 03-165 door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 11 augustus 2004 tussen de man als eiser in conventie, verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. Het verzoek tot aanvulling van dit vonnis is afgewezen bij vonnis van 20 oktober 2004.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1.
Bij memorie van grieven heeft de man het hoger beroep tegen het vonnis van 20 oktober 2004 ingetrokken, twee grieven tegen het vonnis van 11 augustus 2004 aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voor zover daarin is beslist ten aanzien van de gebruiksvergoeding (grief 1) en de woning aan de [adres] (grief 2). Hij vordert, kort gezegd, de gebruiksvergoeding, te verklaren voor recht dat de woning privé-eigendom is en de veroordeling van de vrouw om aan hem E. 29.067,95 te betalen te vermeerderen met wettelijke rente.
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden. Zij heeft tevens incidenteel appel ingesteld tegen het vonnis 11 augustus 2004 waartoe zij 4 grieven heeft aangevoerd. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering van de man en heeft een drietal verklaringen voor recht gevraagd en daarbij behorende veroordelingen en vordert de man te veroordelen in de kosten in beide instanties.
2.3.
De man heeft een memorie van antwoord in het incidenteel appel, met producties, genomen.
2.4.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar de betreffende memorie.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1.
Partijen zijn op [datum] juni 1986 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De echtscheidingsbeschikking is op [datum] mei 2001 ingeschreven. Het onderhavige geschil betreft de financiële afwikkeling van het ontbonden huwelijk.
4.2.
Grief 1 in het principaal appel luidt:
Ten onrechte heeft de Rechtbank bij vonnis van 11 augustus 2004 de vordering van [appellant] tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag ad E. 1.150,- per maand aan hem, [appellant], voor het gebruik van de onroerende zaak gelegen te [plaats] aan [adres] en de inboedel daarvan en wel met ingang van [datum] juni 2001 tot aan de dag dat dat gebruik voortduurt, afgewezen.
4.2.1.
De grief is gegrond. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen op grond van een aan het bestaan van een alimentatieverplichting van de man ontleend argument terwijl zodanige verplichting ná [datum] september 2001 niet bestaat.
4.2.2.
Gelet op HR 22 december 2000, NJ 2001/59, kan aanspraak worden gemaakt op een gebruiksvergoeding. Art. 3:169 heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding.
4.2.3.
Naar het oordeel van het hof staat aan het feit dat deze vergoeding voor het eerst bij inleidende dagvaarding van 17 februari 2003 is gevorderd er niet aan in de weg dat ook over een periode (van ruim een jaar) vóórdien een gebruiksvergoeding wordt toegekend. De vrouw had er rekening mee kunnen en behoren te houden dat deze vergoeding zou kunnen worden gevorderd, temeer nu de echtelijke woning een aanzienlijke (over)waarde vertegenwoordigt en zij daarvan exclusief gebruik maakt. Het is in strijd met de redelijkheid die de ex-echtgenoten jegens elkaar in acht dienen te nemen, om de man geen vergoeding toe te kennen, en aldus geen rendement te doen genieten van zijn aandeel in de woning, in de periode dat de boedelverdeling onderwerp van de onderhandelingen en een procedure tussen partijen is. Het hof verwerpt daarmee tevens het beroep op rechtsverwerking.
4.2.4.
Het hof kan zich vinden in de berekeningswijze die de man volgt onder 6 van de memorie van grieven uitkomende op E. 232,50 per maand (4% over de helft van de overwaarde, welk percentage overeenkomt met de hoogte van huidige wettelijke rente en het fiscale rendement van box 3). De vrouw merkt op dat in 2001 en 2002 de woning minder waard was en dat daar rekening mee gehouden moet worden, wat op zich juist is, maar miskent daarmee dat toentertijd de rentestand hoger was, waarmee ook rekening moet worden gehouden. De door de man voorgestelde vergoeding is voor de vrouw gunstiger. Het hof verwerpt het betoog dat de onderbouwing in strijd is met eerder gemaakte afspraken. De omstandigheid dat partijen voor andere goederen een rentevergoeding (overigens ook al van 4%) zijn overeengekomen staat er niet aan in de weg om voor de overwaarde een rendement redelijk en toewijsbaar te achten. Partijen zijn immers ter zake niet tot een afspraak gekomen.
4.2.5.
De man neemt als ingangsdatum van de gebruiksvergoeding [datum] juni 2001 nu de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven op [datum] mei 2001. Het hof zal niet van deze datum uitgaan, maar van zes maanden later ([datum] december 2001), nu bij voorlopige voorzieningen is bepaald dat de vrouw gerechtigd is tot die datum in de woning te blijven wonen, ervan uitgaande dat de lasten voor rekening van de man zouden komen. De vrouw hoefde over deze periode van 6 maanden dan ook geen vordering tot betalen van een gebruiksvergoeding te verwachten.
4.2.6.
De man vordert voorts de volledige hypotheeklasten ad E. 204,- per maand. Uit productie 2 bij conclusie van antwoord blijkt dat een deel groot E. 1.035,45 per jaar, zijnde E. 86,29 per maand, de rente betreft. Deze rente vordering is in beginsel toewijsbaar nu de vrouw als gebruikster van de woning voor die kosten in haar geheel (niet voor de helft) draagplichtig is, nu zij het alleen-gebruik heeft gehad. Voorts is toewijsbaar de helft van de aflossingen, derhalve de helft van E. 2.450,40 min E. 1.035,45 is E. 707,45 per jaar zijnde E. 58,96 per maand. In totaal is toewijsbaar E. 86,29 + E. 58,96 = E. 145,25 per maand.
In de akte van 11 februari 2004 stelt de vrouw dat dit bedrag nog moet worden gecorrigeerd voor het belastingvoordeel. Dit beroep is gegrond. Nu beide partijen geen opgave hebben gedaan van deze belastingdruk zal het hof (in aanmerking nemende dat het huurwaardeforfait ook ten laste van de man is gekomen) deze druk ex aequo et bono stellen op 1/3 deel zodat de vrouw 2/3 deel verschuldigd is, te weten E. 96,83 per maand.
4.2.7.
Het hof ziet geen aanleiding voor toewijzing van een vergoeding voor het gebruik van de inboedel nu die vordering niet nader is onderbouwd.
4.2.8.
Ten slotte verwerpt het hof het betoog van de vrouw dat zij ter zake geen vergoeding verschuldigd is omdat het vermogen niet liquide is. Deze omstandigheid neemt de verschuldigdheid niet weg. De woning is op [datum] november 2004 ten name van de vrouw overgeschreven. Dit brengt mee dat de in acht te nemen periode 36 maanden omvat. De vrouw is deswege aan de man verschuldigd (36 x E. 329,33 =) E. 11.855,88.
4.3.
Grief 2 in het principaal appel luidt:
Ten onrechte heeft de rechtbank Maastricht bij vonnis van 11 augustus 2004 het aandeel van [appellant]in de woning aan de [adres] te [plaats] aan [geïntimeerde] (bedoeld is: aan [appellant], opm. hof) toebedeeld onder de verplichting een bedrag ad E. 29.067,95 terzake overbedeling aan [geïntimeerde] te betalen.
4.3.1.
De man en zijn zus verwierven (samen, ieder voor de onverdeelde helft) van hun ouders krachtens koop de blote eigendom (ten gunste van de ouders werd het recht van gebruik en bewoning gevestigd) van de genoemde (ouderlijke) woning op 26 november 1991. De transportakte vermeldt dat de ouders hebben verklaard:
(...) op rekening van gemelde koopprijs (...) (f. 101.000,-) hierbij kwijt te schelden, zulks onder bepaling dat deze niet zal vallen in enige huwelijksgoederengemeenschap (...) in totaal een bedrag groot (...) (f 81.000,-) zijnde voor ieder kind (...) (f. 40.500,-), (...). Zijnde de restant koopsom (...) (f. 20.000,-) in contanten voldaan, waarvoor kwijting.
4.3.2.
Met een beroep op Hof 's-Hertogenbosch 15 juni 2004, C03/680, LJN AQ7908, NJF 2005/313, betoogt de man dat het onverdeelde aandeel in de woning geen deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap en derhalve buiten de verdeling dient te blijven.
4.3.3.
De rechtbank heeft, ervan uitgaande dat die onverdeelde helft wel in de gemeenschap valt, de woning aan de man toebedeeld en de vrouw een overbedelingsuitkering toegekend van E. 29.067,95. De man heeft dit bedrag aan de vrouw betaald en vordert dit thans in hoger beroep als onverschuldigd betaald terug te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 november 2004.
4.3.4.
De grief is in zoverre gegrond dat het hof met de man van oordeel is, op gronden uiteengezet in het genoemde arrest van 15 juni 2004, dat ook hier de verkoop en kwijtschelding van de koopsom zodanig met elkaar verbonden zijn dat moet worden aangenomen het aandeel van de man in de onroerende zaak buiten de gemeenschap valt en derhalve niet voor verdeling in aanmerking komt. De omstandigheid dat de kinderen van verkopers nog een klein gedeelte van de koopsom contant hebben betaald is ontoereikend om de uitsluitingsclausule haar werking te ontnemen.
4.3.5.
Hetgeen de vrouw daartegen aanvoert verwerpt het hof. De vrouw voert aan dat partijen medio 2002, (bedoeld zal zijn 14 februari 2002, productie 2 bij de antwoordakte van 11 februari 2004) ten kantore van de boedelnotaris in notariële akte hebben vastgelegd dat de woning tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. Zij betoogt dat sprake is van een authentieke akte die dwingend bewijs oplevert. De rechter is verplicht de inhoud van die akte voor waar aan te nemen. Deze laatste conclusie is weliswaar juist, maar het betoog ziet eraan voorbij dat tegenbewijs toegelaten is, ook als moet worden aangenomen dat die akte een authentieke akte is, hetgeen de man betwist. Voornoemde notariële akte van 26 november 1991 levert dat bewijs. Daaruit volgt dat de woning is verkocht en geleverd onder het uitsluitingsbeding. De vrouw heeft bovendien nagelaten te stellen op grond van welk rechtsfeit het aandeel in de woning van het privé-vermogen van de man is overgegaan naar het gemeenschapsvermogen. Het heeft er veel van weg dat de inhoud van de akte van 14 februari 2002 op een vergissing berust. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat hierop wordt teruggekomen.
De omstandigheid dat schenkings- en/of overdrachtsbelasting ten laste van de gemeenschap is gekomen kan er niet toe leiden dat het aandeel van de woning van het privé-vermogen van de man overgaat naar het gemeenschapsvermogen of dat dit feit zou meebrengen dat dit aandeel niet in het privé-vermogen zou kunnen komen.
4.3.6.
De conclusie is dan dat de rechtbank de man ten onrechte heeft veroordeeld om aan de vrouw E. 29.067,95 (in welk bedrag met kwijtschelding rekening is gehouden) te betalen.
4.4.
Grief 1 in het incidenteel appel vormt het spiegelbeeld van de vorige grief.
4.4.1.
De moeder van de vrouw heeft bij notariële akte van [datum] december 1991 haar aandeel (5/8 deel) in de woning aan de [adres] te [plaats] toebedeeld (eveneens onder een zakelijk recht van gebruik en bewoning) aan haar drie kinderen. Bij die gelegenheid is de terzake van de overbedeling (voor de drie kinderen samen f. 26.250,-, elk f. 8.750,-) aan elk een gedeelte groot f. 6.795,- kwijtgescholden.
4.4.2.
De grief is gegrond. Het aandeel van de vrouw dat zij heeft verworven van haar moeder (1/3 deel van 5/8-ste deel = 5/24ste deel) valt om dezelfde redenen als in de vorige grief uiteengezet buiten de gemeenschap waarin partijen waren gehuwd.
4.4.3.
Juist is, zoals elk der partijen al opmerkt (maar anders dan waarvan de rechtbank uitgaat), dat op het moment van de verdeling (eind 1991) de vrouw al voor 1/8ste (= 3/24ste) deel eigenaar was, omdat haar vader was vooroverleden. Dit aandeel van de ouderlijke woning van de vrouw valt wel in huwelijksgemeenschap van partijen en dient wel verdeeld te worden, het valt immers buiten de verdeling van het aandeel (5/8ste deel) van moeder. Deze verdeling dient plaats te vinden naar het tijdstip van de peildatum. Naar de rechtbank onbetwist heeft vastgesteld is de waarde van de woning op peildatum 11 maart 2002 E. 167.500,- verminderd met E. 70.350,- (de waarde van het zakelijk recht) is E. 97.150,-, zodat 1/8-ste deel beloopt E. 12.143,75. Daarvan komt de helft toe aan de man, derhalve E. 6.071,88.
4.4.4.
Het aandeel van de vrouw (1/3 deel, als erfgename van haar vader en krachtens koop van haar moeder) in deze woning is door de rechtbank haar toebedeeld onder de verplichting een bedrag van E. 14.649,78, waarbij rekening is gehouden met de schenking van E. 3.083,44 (zijnde f. 6.795,-), terzake van overbedeling van de man te voldoen.
De rechtbank heeft derhalve E. 8.577,90 teveel toegewezen.
4.4.5.
Het hof verwerpt het betoog van de man dat sprake is van een zodanig andere situatie dan in eerder genoemd arrest van dit hof, dat als gevolg daarvan de uitkomst van de rechtbank gevolgd dient te worden. De omstandigheden dat geen sprake is van verkoop maar van boedelscheiding, of dat hier sprake is van afzonderlijke aktes en niet van één akte, zijn daartoe ontoereikend.
4.4.6.
De conclusie te verbinden aan grief 2 in principaal appel en grief 1 in het incidenteel appel is dan dat de man aan de vrouw te veel heeft betaald E. 29.067,95 verminderd met E. 8.577,90 is E. 20.490,05. De wettelijke rente als gevorderd vanaf 26 november 2004 is toewijsbaar.
4.5.
Grief 2 in het incidenteel appel luidt:
Ten onrechte heeft de Rechtbank in het vonnis de rente uit de schenkingsakte van [datum] nov. 1991 opgemaakt door de ouders van [appellant]niet meegenomen, welke [geïntimeerde] aanvoert in de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie d.d. 16 april 2003.
4.5.1.
In de akte van [datum] november 1991 verklaren de ouders van de man hem uit hoofde van schenking schuldig te erkennen het bedrag van fl. 33.977,-. Dit geschonken bedrag valt buiten de gemeenschap waarin partijen zijn gehuwd. Over dit bedrag zijn de ouders van de man nog 7% rente per jaar verschuldigd. Stellende dat deze rente nimmer is betaald zodat de vordering van de man op zijn ouders in de gemeenschap valt, vordert de vrouw kennelijk toedeling aan de man onder zijn gehoudenheid de helft als overbedeling aan de vrouw te betalen.
4.5.2.
Partijen twisten eerst over de vraag of de verschuldigde rente nu wel of niet in de gemeenschap valt. Anders dan de man betoogt vallen deze renten in de gemeenschap nu zij geen schenking betreffen (maar integendeel: deze worden uitdrukkelijk schuldig erkend). Ingevolge artikel 1:94 BW valt alleen het geschonkene buiten de gemeenschap.
4.5.3.
De man beroept zich op verjaring. Het hof begrijpt de man aldus, dat - zo hij een vordering tegen zijn ouders zou instellen tot betaling van deze rente - zij een beroep op verjaring zullen doen. Het hof acht dit beroep op verjaring inderdaad aannemelijk maar niet relevant. Daarbij neemt het hof het doel van de betreffende regeling in aanmerking. Met de schenking van de hoofdsom aan de man, onder het gelijktijdig teruglenen van de som waarover tevens rente verschuldigd is, wordt bewerkstelligd dat de man, na het overlijden van zijn ouders geen successierechten verschuldigd is, noch over de hoofdsom, noch over de nog niet uitgekeerde rente. Tegen deze achtergrond is het niet de bedoeling dat de rente wordt opgevorderd. Dat de onderhavige akte een ander doel heeft is gesteld noch gebleken. De conclusie is dan dat in de gemeenschap een latente vordering van de man op zijn ouders valt. Deze vordering kan aan de man worden toebedeeld, waartegenover de vrouw een overbedelingsuitkering krijgt.
4.5.4.
De vrouw vordert de rente tot de datum van verdeling ([datum] november 2004), maar miskent dat rentebetalingen alleen in de gemeenschap vallen zolang die gemeenschap bestaat. Verschuldigde termijnen van ná de ontbinding van het huwelijk ([datum] mei 2001) vallen niet in de gemeenschap. Aldus vallen 9 rentetermijnen in de boedel, tegen enkelvoudige rente (de akte dateert immers van vóór de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek per 1 januari 1992), zijnde in totaal fl. 21.405,51 ofwel E. 9.713,40. Aan de vrouw komt de helft toe (E. 4.856,70).
4.5.5.
Inzet is thans nog of de ouders van de man de hoofdsom in 1994 hebben ingelost. Dit blijkt niet uit de overgelegde bankafschriften. De man biedt aan om zijn ouders als getuigen te doen horen. Het hof zal dit bewijsaanbod passeren. Zelfs als de ouders en de man verklaren zoals de man beweert dat zij zullen doen, zullen die verklaringen, in aanmerking voornoemd doel en gelet op de familieverhouding, niet tot het bewijs leiden.
4.5.6.
Wettelijke rente is eerst verschuldigd vanaf het moment dat de man in verzuim is welk moment niet eerder valt dan twee weken na verdeling, in casu twee weken na de datum van dit arrest.
4.6.
Grief 3 in het incidenteel appel luidt:
In het vonnis van de Rechtbank te Maastricht d.d. 11 augustus 2004 heeft de Rechtbank ten onrechte geen uitspraak gedaan over de toewijzing en verrekening van de recreatiewoning gelegen te [plaats] te België.
4.6.1.
De rechtbank heeft ter zake overwogen (onder g.):
Immers, in artikel 16, aanhef en onder 1.a) van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken is bepaald dat voor zakelijke rechten op onroerende zaken bij uitsluiting bevoegd de gerechten van de lidstaat waar het onroerende goed gelegen is, in casu de Belgische rechter.
In het dictum heeft de rechtbank zich vervolgens onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vordering. Daartegen richt zich de grief 9.
4.6.2.
De stelling van de man als zou tegen de onbevoegd verklaring geen grief zijn gericht verwerpt het hof omdat de grief en de toelichting daarop geen andere uitleg toelaat dan dat de vrouw wel een beslissing verlangd.
4.6.3.
Het hof merkt eerst op dat het door de rechtbank genoemde EEX-verdrag inmiddels is vervangen door de EEX-Verordening, welke in werking is getreden op 1 maart 2002. Zowel het Verdrag als de verordening bepalen in artikel 1 lid 2 dat zij niet van toepassing zijn op het huwelijksgoederenrecht (vgl. Hof van Justitie 27 maart 1979, NJ 1979/610).
Zoal Nederlands-Belgisch Executieverdrag 1925 van toepassing zou zijn (uit de processtukken blijkt niet van de nationaliteit van partijen ten tijde van de inleidende dagvaarding, artikel 9) dan zou ingevolge artikel 3 van dat Verdrag de rechtbank Maastricht bevoegd zijn, nu ten tijde van de inleidende dagvaarding (17 februari 2003) gedaagde (de vrouw) in het arrondissement Maastricht woonachtig was.
Zo laatstgenoemd verdrag niet van toepassing is heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 2 Rv om de verdeling tussen partijen vast te stellen, ook ten aanzien van de in het buitenland gelegen onroerende zaak.
4.6.4.
In de inleidende dagvaarding (petitum onder g) heeft de man gevorderd dat de recreatiewoning aan hem wordt toegedeeld. Op de comparitie van partijen van 18 juli 2003 komt hij daar op terug. Hij heeft wel pogingen ondernomen om de woning verkocht te krijgen. Uit de niet betwiste stellingen van de vrouw maakt het hof op dat de man sedert het uiteengaan van partijen, het alleengebruik van de recreatiewoning heeft gehad. Gelet op één en ander zal het hof de recreatiewoning toedelen aan de man.
4.6.5.
De vrouw wil voor wat betreft de waarde uitgaan van de taxatie door [makelaardij] op 11 maart 2002, zijnde E. 10.000,-. Het hof zal deze opvatting niet volgen. De vrouw heeft niet dan wel ontoereikend weersproken dat de recreatiewoning voor dat bedrag niet verkoopbaar is. Anderzijds heeft de man onvoldoende aangetoond dat de woning niet voor meer dan E. 500,- verkoopbaar is. Tegen deze achtergrond, en gelet op de geringe waarde, zal het hof de recreatiewoning aan de man toedelen uitgaande van een waarde van E. 4.000,-, zodat de man gehouden is de vrouw wegens overbedeling E. 2.000,- te betalen. De wettelijke rente is eerst toewijsbaar vanaf twee weken na de datum van dit arrest, omdat de recreatiewoning eerst bij dit arrest is verdeeld en de man bijgevolg voordien niet in verzuim was.
4.6.6.
De vordering van de vrouw tot verklaring voor recht dat de man aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden schade wordt afgewezen nu onvoldoende is onderbouwd dat de vrouw schade heeft geleden of nog zal lijden.
4.7.
In grief 4 in het incidenteel appel wordt erover geklaagd dat de rechtbank ten onrechte de proceskosten heeft gecompenseerd. De grief faalt. Het hof is van oordeel dat de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep gecompenseerd dienen te worden nu partijen gewezen echtgenoten zijn en zij bovendien over een weer ten dele in het ongelijk zijn gesteld.
5. De uitspraak
Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep maar alleen voor zover daarin is geoordeeld:
- -
dat de vrouw aan de man een bedrag van E. 14.649,78 dient te betalen in verband met de toedeling aan de vrouw van haar aandeel in de woning [adres] te [plaats];
- -
dat de man aan de vrouw een bedrag van E. 29.067,95 dient te betalen in verband met de toedeling aan de man van zijn aandeel in de woning [adres] te [plaats];
- -
dat de vordering van de man tot betaling door de vrouw van een vergoeding voor het gebruik van de woning [adres] te [plaats] moet worden afgewezen;
- -
dat de vordering van de vrouw tot betaling door de man van de helft van de rente, genoemd in de schenkingsakte d.d. [datum] november 1991, moet worden afgewezen;
- -
dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de vordering betreffende de recreatiewoning aan de [adres] te [plaats] (België);
en in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt de vrouw om terzake van gebruiksvergoeding en draagplicht hypotheeklasten aan de man E. 11.855,88 (elfduizend achthonderd vijfenvijftig euro en achtentachtig eurocenten) te betalen;
veroordeelt de vrouw om aan de man E. 20.490,05 (twintig duizend vierhonderd en negen euro en 5 cent) te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2004 tot de dag der voldoening;
deelt toe aan de man de recreatiewoning aan de [adres] te [plaats], België.
veroordeelt de man om aan de vrouw E. 2.000,- (tweeduizend euro) te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf twee weken ná de datum van dit arrest tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de man om aan de vrouw E. 4.856,70 (vierduizend achthonderd en zesenvijftig euro en 67 cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken ná de datum van dit arrest tot de dag der voldoening.
verklaart deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten aldus dat elk der partijen haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 2 mei 2006.