Rb. Arnhem, 06-06-2012, nr. 220474
ECLI:NL:RBARN:2012:BW9358
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
06-06-2012
- Zaaknummer
220474
- LJN
BW9358
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2012:BW9358, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 06‑06‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 162 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
JA 2012/151
Uitspraak 06‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Vordering tot vergoeding van de schade die voor eiser voortvloeit uit de ernstige mishandeling door gedaagde. Beroep op eigen schuld faalt. Bij de beoordeling van de verschillende schadeposten houdt de rechtbank rekening met de vóór de mishandeling al bestaande knieklachten van eiser.
Partij(en)
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 220474 / HA ZA 11-1308
Vonnis van 6 juni 2012
in de zaak van
[eiser]
eiser,
advocaat mr. H.C.J. Coumou te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde]
gedaagde,
advocaat mr. B.J. Schadd te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 14 december 2011 en het proces-verbaal van comparitie van 19 april 2012. Na de comparitie is aan [gedaagde] de gelegenheid geboden zich nog bij akte uit te laten over de stukken die [eiser] kort voorafgaand aan de comparitie in het geding had gebracht. [gedaagde] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Aan hem is akte niet dienen verleend. Daarna is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 27 april 2009 heeft een handgemeen plaatsgevonden tussen [eiser] en [gedaagde]. [gedaagde] heeft [eiser] op de stoep voor de sportschool waar beiden sporten, geslagen en geschopt. [eiser] is vervolgens per ambulance vervoerd naar ziekenhuis Rijnstate.
2.2.
Op 28 april 2009 heeft [eiser] aangifte van mishandeling gedaan jegens [gedaagde].
2.3.
Bij op tegenspraak gewezen vonnis van 18 december 2009 is [gedaagde] door de politierechter te Arnhem wegens zware mishandeling van [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 120 uren. Dat vonnis is inmiddels onherroepelijk.
2.4.
Bij brief van 5 maart 2012 heeft dr. C.J.M. van Loon, als orthopedisch chirurg verbonden aan ziekenhuis Rijnstate, aan de advocaat van [eiser] geschreven:
“Uit de correspondentie van collega Riedijk in 2007 blijkt dat patiënt al 10 jaar knieklachten had waarbij er verschillende trauma’s waren geweest van verdraaiingen van de knie etc. Hij had tevens stekende pijn in de beide knieen, soms ook ’s nachts. Er werd een MRI van de rechterknie uitgevoerd waarbij er een klein scheurtje van de laterale voorhoorn werd gezien. Daarna ontstond er een patellapeesruptuur in 2008, een patellafractuur links in mei 2009.
Op 06-05-2009 werd er een patellafractuur links geopereerd met een zogenaamde Zuggertung osteosynthese met ijzerdraad. Op 28-09-2009 werd er een patellofemorale adhesiolyse uitgevoerd in dezelfde knie waarbij een graad IV patellofemorale chondropatie werd gezien. Op 16-11-2009 werd het aanwezige osteosynthese materiaal uit de linkerknie verwijderd. Op 23-12-2009 werd opnieuw osteosynthese uitgevoerd in verband met een re-fractuur van de knieschijf links. In 2011 werd het osteosynthesemateriaal uit de linkerknie verwijderd.
Gezien de complexiteit van de pathologie en de behandeling valt over een medische eindtoestand geen duidelijke conclusie te trekken. Over het algemeen zou 2 jaar na de laatste operatie een eindtoestand kunnen ontstaan. Over de prognose is weinig zinnigs mede te delen.”
2.5.
Bij de medische verslaglegging bevindt zich een brief van 23 februari 2011 namens dr. P.C. Konings, orthopedisch chirurg, betreffende [eiser]. Uit deze brief wordt geciteerd:
“Conclusie: aanhoudende pijnklachten na multipele operaties en 2x fractuur van de patella links
Advies: Het verwijderen van het osteosynthese materiaal (…). Hierna gedurende enige jaren een conservatief traject waarna er over 5-10 jaar er eventueel aan een patellofemorale prothese gedacht kan worden. (…)”
2.6.
Uit een brief d.d. 27 februari 2012 van T. Caro, fysiotherapeut, wordt het volgende geciteerd:
“(…) De behandelingen tot 27 april 2009 zijn geweest in verband met een knieoperatie. Vanaf 23-06-2009 is cliënt onder behandeling gekomen naar aanleiding van het voorval.
- 2.
Toestand van de knie voorafgaand aan de mishandeling en de toestand kort na de mishandeling.
Voorafgaand zaten we in de afrondingsfase van de behandelingen na de operatie. Er was sprake van toename van algehele en lokale belastbaarheid waardoor cliënt ADL activiteiten en werkzaamheden weer opgepakt had en verder aan het uitbreiden was om zelfstandig het bereikte niveau te onderhouden c.q. verder te verbeteren.
Na het ongeval was er opnieuw sprake van letsel waardoor de revalidatie opnieuw moest beginnen. Opnieuw letsel aan dezelfde knie is een herstelbelemmerende factor waardoor er sprake was zeer langzaam herstel en veel pijnklachten. Daardoor is er een stagnatie opgetreden in verdere opbouw van algehele en lokale belastbaarheid.
3.
Behandelingen vanaf het letsel
Vanaf 23-6-2009 tot 30-08-2010 is cliënt onder behandeling geweest voor het opgelopen letsel na de mishandeling. Er is sprake van langdurige behandeling geweest gezien de vertraging in herstel en belemmerende factoren voor verdere opbouw van belastbaarheid.
4.
Inschatting medische eindtoestand c.q. prognose
Zoals eerder aangegeven is een prognose zeer lastig aan te geven. Er zijn verschillende behoorlijke blessures geweest in een zeer korte tijd aan dezelfde knie. Dit kan een blijvende verlaagde belastbaarheid van de linker knie veroorzaken.(…)”
- 2.7.
[eiser] is als gevolg van de mishandeling op 27 april 2009 arbeidsongeschikt geworden. Afgezien van enig werk op arbeidstherapeutische basis, heeft hij op 26 april 2010 zijn werk volledig hervat.
- 2.8.
[eiser] heeft een uitkering ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven ter vergoeding van (een deel van) zijn door de mishandeling geleden schade. De uitkering bedroeg € 2.100,00 voor immateriële schade en € 57,00 voor materiële schade.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- 1.
voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade, rente en kosten die [eiser] lijdt en nog zal lijden als gevolg van de zware mishandeling op 27 april 2009,
- 2.
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 14.138,19 met wettelijke rente vanaf 30 mei 2011,
- 3.
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 904,00 wegens buitengerechtelijke kosten, met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding,
4.
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, alsmede de wettelijke rente daarover.
- 3.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert kort samen gevat aan dat [eiser] eigen schuld heeft aan het incident, aangezien hij [gedaagde] reeds langere tijd treiterde waardoor [gedaagde] op een gegeven moment “door het lint” is gegaan. Verder betwist hij het causale verband tussen de mishandeling en de gevorderde schade, aangezien [eiser] bekend was met pre-existente knieklachten. [gedaagde] betwist de hoogte van de verschillende schadeposten en beroept zich ten slotte op matiging. Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vorderingen is dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] is door de politierechter onherroepelijk op tegenspraak veroordeeld voor zware mishandeling. Dat strafrechtelijke vonnis levert in deze civiele procedure ingevolge artikel 161 Rv dwingend bewijs op van het feit dat bewezen is verklaard, dus van zware mishandeling. [gedaagde] heeft daartegen geen tegenbewijs aangeboden. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld.
4.2.
[gedaagde] heeft zich wel beroepen op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. Hij stelt dat [eiser] hem in de periode voorafgaand aan de mishandeling bij herhaling heeft gesard, althans onheus heeft bejegend en/of gekleineerd. Tijdens de comparitie heeft hij verklaard dat het was gegaan zoals hij bij de politie heeft verklaard. Hij heeft ter comparitie ook nog verklaard dat echt sprake was van treiteren door [eiser], gedurende een periode van enkele maanden. Daar heeft hij bewijs van aangeboden.
4.3.
Tegenover de politie heeft [gedaagde] het volgende verklaard:
“Ik was op de sportschool aan het sporten. Ik zag dat er een bekende van vroeger aan het sporten. Ik weet da[eiser] [eiser] of zoiets heet. Hij loopt mij de hele tijd al te zieken. Hij liep al weken te zuigen. Hij was erg denigrerend tegenover mij en altijd in het bijzijn van zijn vrienden. Heel erg denigrerend en intimiderend. Hier kan ik niet tegen. Op deze dag was dit wederom het geval. Ik heb verschillende keren gezegd dat ik er niet van gediend ben. Ik heb het hem er een aantal malen over aangesproken. Eerst was dit nog op een nette manier. Daarna heb ik gewoon gezegd dat hij zijn mond moest houden als hij niets beters te melden had. Er werd die weken ervoor een aantal malen heen en weer gescholden. Ik heb gezegd dat hij zijn mond moest houden anders zou het een keer mis gaan. Hij zei nog wel tegen mij: “Wie wou je er bij gaan halen.” Of woorden van gelijke strekking. Dit is allemaal in de weken ervoor gebeurd.
Op die dag was het weer zover. Ik was aan het sporten. Ik vermijd elk oogcontact met hun, omdat ik niet met hen wil praten. (…) Ik stond op een gegeven moment bij een apparaat en ik zag hem niet aankomen lopen, maar ik hoorde: “Hey [bijnaam].” En toen was hij weer weg. Hij liep gewoon voorbij.
Vroeger werd ik “[bijnaam] [gedaagde]” genoemd. Ik had een [bijnaam] [voorwerp] (…). Die [eiser] weet waarschijnlijk dat ik dit niet leuk vind, want dit heb ik meerdere malen aangegeven. Ik heb hem ook een aantal malen gezegd dat het wel eens uit de hand kan gaan lopen als hij er zo mee door gaat. Hij was hier heel laconiek onder. Hij wilde me toch nog uit de tent lokken. Ze weten van vroeger uit dat ik snel boos word. Daarom waren ze aan het zuigen.
Terwijl ik aan het sporten was ben ik nog drie keer vaker uitgemaakt voor “[bijnaam]”. Het is niet dat hij een gesprek met mij aan wilde gaan. Hij zei het alleen bij het voorbij lopen. Hij weet dat ik dit niet op prijs stel. (…) Toen kwam hij weer langs lopen. Ik hoorde hem wederom roepen: “Hey [bijnaam] ajuus hè”. Hier was bij mij de maat vol. (…)
Ik zag vervolgens dat hij naar buiten liep. Ik liep achter hem aan. Ik liep een aantal meters achter hem. (…) Ik liep in de richting van hem en ik zei tegen [eiser]: “Roep me nu nog één keer [bijnaam] en je krijgt een klap.” Hij zei vervolgens “[bijnaam]”. Op dat moment gaf ik hem een klap met kracht op de zijkant van zijn hoofd volgens mij. Zijn maatje, de kleinste van de drie, zag ik vanuit mijn ooghoek aankomen. Hij gaf mij twee klappen op mijn oog. (…) Op dat moment werd ik wild. Ik ben op dat moment om mij heen gaan slaan en schoppen. Ik heb de twee jongens een aantal klappen en schoppen gegeven. Op een gegeven moment kwam de derde jongen aan. Ik vroeg aan hem of hij ook nog een paar klappen wilde krijgen. Maar hij zei dat hij dat niet wilde. (…)
Ik heb hem meerdere malen gewaarschuwd. Ik ben meerdere malen weggelopen. Ik was helemaal door het lint. Ik kreeg het zwart voor de ogen en ben door het lint gegaan. (…) Hij heeft gewoon erg lopen zuigen. (…)”
4.4.
Ook andere getuigen hebben over het incident een verklaring afgelegd tegenover de politie. [eiser] zelf heeft in zijn aangifte verklaard dat hij tegen [gedaagde] “[bijnaam], ajuus” heeft gezegd, dat hij en zijn vrienden [gedaagde] vroeger inderdaad “[bijnaam]” noemden, dat hij naar buiten is gelopen en dat [gedaagde] achter hem aankwam en riep: ‘Zeg dat nog eens, [bijnaam]’. Toen heeft [eiser] nogmaals “[bijnaam]” gezegd. Vervolgens heeft hij verklaard:
“(…) voordat ik het in de gaten had voelde ik dat [voornaam] [[gedaagde], rb] opzettelijk en met kracht mij een vuistslag gaf tegen mijn linkerkaak. (…). [gedaagde] stond op dat moment naast mij en ik had de klap dus helemaal niet zien aankomen. Ik viel door de klap naar achteren en [betrokkene en getuige], die achter mij stond, ving mij op. Ik voelde en zag dat [gedaagde] mij nog een aantal malen opzettelijk en met kracht bleef slaan. Ik weet niet exact hoe vaak en waar hij mij geraakt heeft. [betrokkene en getuige] heeft mij op een gegeven moment op de grond gelegd zodat hij zichzelf en mij kon verdedigen tegen [gedaagde]. Toen ik op de grond lag voelde ik dat ik door [gedaagde] ook nog opzettelijk en met kracht tegen mijn been geschopt werd. Ik voelde dat er hard tegen mijn linkerknie werd geschopt. (…) Hierna kwamen ook mensen van de sportschool naar buiten. Ik zag dat [gedaagde] hierna snel weg liep.”
4.5.
De getuige [betrokkene en getuige] [ ] heeft tegenover de politie verklaard:
“(…) Toen wij klaar waren hoorde ik [eiser] tegen [gedaagde] zeggen: “[bijnaam] tot volgende keer”.(…) Toen wij buiten kwamen kwam [gedaagde] ons achterna. (…) Ik hoorde hem zeggen: “Zeg dat nog eens een keer”. Ik hoorde [eiser] nog een keer zeggen: “[bijnaam] tot de volgende keer”. Gewoon eigenlijk om gedag te zeggen en niet om hem te beledigen of zo. Zo wordt hij altijd genoemd. Wij draaiden ons om, om weg te gaan. Ik zag vervolgens niet dat [gedaagde] naar beneden kwam lopen. Op een gegeven moment moest ik [eiser] opvangen. Later bleek dat [gedaagde] [eiser] van achter had aangevallen en hem een klap had gegeven op zijn hoofd. Dit deed hij van achteren. Ik heb het niet zien aankomen. In één keer viel [eiser] als het ware in mijn armen. (…) [eiser] lag er een beetje slap bij. Vervolgens zag ik wel dat [gedaagde] [eiser] twee keer vol op zijn linkerknie trapte. (…) Ik heb [eiser] vervolgens uit mijn handen laten vallen op de grond. Ik zag dat [gedaagde] [eiser] nog twee keer trapte, maar waar weet ik niet. Ik zag [eiser] ineengekrompen op de grond liggen om verder geen klappen of schoppen te krijgen. (…)”
4.6.
De getuige [getuige] heeft tegenover de politie verklaard:
“(…) Ik hoorde hem in de richting van [eiser] zeggen: “Zeg dat nog eens een keer”. (…) Ik zag vervolgens [gedaagde] richting [eiser] lopen en ik zag dat hij [eiser] tegen zijn knie/been trapte. Kort daarop zag ik dat [gedaagde] [eiser] een aantal klappen gaf met zijn vuist op het hoofd. (…) Ik zag nog wel dat [betrokkene en getuige] een slaande beweging maakte richting [gedaagde]. Dit deed hij om [gedaagde] op een afstand te houden. Ik zag dat [gedaagde] richting [eiser] nogmaals een trappende beweging maakte. Ik zag [eiser] tegen [betrokkene en getuige] aan vallen. [betrokkene en getuige] kon verder niets betekenen, omdat hij [eiser] vast had. (…) Ik zag dat [gedaagde] nog steeds schoppende bewegingen maakte in de richting van [eiser]. Ik kon zien en horen dat hij [eiser] raakte. Ik zag dat [gedaagde] [eiser] raakte op de onderkant van het lijf. Hiermee bedoeld ik de benen.(…)”
4.7.
De getuige [getuige] heeft tegenover de politie verklaard:
“(…) Ik zag daar het slachtoffer op de grond liggen en ik hoorde hem schreeuwen van de pijn.(…) Ik zag die lange jongen helemaal op hem in aan het slaan. Ik zag nog een vriend van het slachtoffer hem wegduwen en ik hoorde hem schreeuwen: “Donder op”. Ik zag nog dat hij hierna nog een keer op het been van het slachtoffer trapte.”
4.8.
De getuige [getuige] heeft tegenover de politie verklaard over wat zij vanuit haar appartement aan de overkant van de straat heeft gezien:
“(…) Ik zag de verdachte dus langs het slachtoffer voorbij lopen. (…) ik zag dat hij gelijk op het slachtoffer in begon te slaan. Dit ging op een erge agressieve manier. Dit ging echt niet goed. Ik zag dat het slachtoffer op de grond viel. Vervolgens zag ik dat de verdachte op het slachtoffer in ging schoppen. Dit deed hij ook erg agressief. Ik had het gevoel dat hij geen rem had en als er geen hulp aankwam dat hij hem misschien wel dood kon trappen. Hij was echt iemand die helemaal door het lint ging. Ik zag dus dat hij trappende bewegingen maakte van boven naar beneden en met zwaaiende bewegingen. Het slachtoffer bleef maar op de grond liggen. (…)
Ik zag vervolgens een jongen aankomen die een tenger postuur had. Ik zal hem jongen 1 noemen. (…) Ik zag vervolgens dat jongen 1 met beide handen de verdachte wegduwde bij het slachtoffer. Ik zag dat de verdachte op jongen 1 in aan het slaan was. De verdachte was echt door het lint. (…) Ik zag vervolgens dat jongen 1 geslagen werd door de verdachte en lager weg werd gegooid. (…)
Vervolgens richtte de verdachte weer zijn woede op het slachtoffer dat nog steeds op de grond lag. Hij begon wederom op hem in te trappen en te schoppen. Ik zag dat het er behoorlijk heftig aan toe ging. Hij stopte maar niet.(…)”
4.9.
Uit deze getuigenverklaringen komt zonder uitzondering naar voren dat [gedaagde] [eiser] als eerste met de vuist in het gezicht heeft geslagen, en dat hij, naar eigen zeggen nadat een vriend van [eiser] tussenbeiden is gekomen en hem twee klappen terug heeft gegeven, ‘volledig door het lint is gegaan’. Dit wordt zowel door [gedaagde] zelf verklaard als door de beide vrienden van [eiser], als door de [nog een getuige], die het incident toevallig vanuit haar woning zag. Daarbij heeft [gedaagde] [eiser] meerdere malen geslagen en met kracht getrapt. De rechtbank is van oordeel dat zelfs als sprake zou zijn geweest van verbale treiteringen in de periode voorafgaand aan deze mishandeling, dat toch niet meebrengt dat [eiser] op grond van artikel 6:101 BW een deel van de schade zelf dient te dragen. Concreet heeft [gedaagde] ter comparitie verklaard dat die treiteringen er uit bestonden dat [eiser] en zijn vrienden [gedaagde] “[bijnaam]” noemden, dat [gedaagde] dat niet prettig vond, hetgeen hij ook te kennen heeft gegeven, maar dat [eiser] daar mee door ging. Het was meer dan enkel ‘[bijnaam]’ noemen, [eiser] zat volgens [gedaagde], met andere woorden, te ‘zuigen’. Ook als dat zo zou zijn, en aangenomen dat [eiser] door op de dag van de mishandeling [gedaagde] weer “[bijnaam]” te noemen, heeft zitten ‘zuigen’ en ook aangenomen dat [eiser] heeft zitten zuigen door dat te herhalen, nadat [gedaagde] had gezegd “Zeg dat nog eens een keer”, dan nog valt deze aan [eiser] toe te rekenen omstandigheid in het niet bij de omstandigheden die aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend, namelijk dat hij [eiser] met kracht van achter of opzij in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze viel, en dat hij – [gedaagde] – daarna volledig door het lint is gegaan, waarbij hij met kracht op [eiser] heeft ingeslagen en geschopt, terwijl [eiser] zich niet verweerde of kon verweren. Als er al enige causale bijdrage aan het incident bestaat in het handelen van [eiser] (het ‘zuigen’), dan nog dient de vergoedingsplicht op grond van de billijkheidscorrectie geheel in stand te blijven, gezien de ernstige verwijtbaarheid van het handelen van [gedaagde] en de ernstige gevolgen die de mishandeling voor [eiser] heeft gehad, waarover hierna meer. Voor een bewijsopdracht over de verbale treiteringen is dus geen reden. Ook aangenomen dat daarvan sprake was, is er geen aanleiding een deel van de schade voor [eiser] te laten.
4.10.
Het beroep op eigen schuld wordt dus verworpen.
4.11.
[gedaagde] heeft voorts het causale verband betwist tussen de schade van [eiser] en de mishandeling. Hij stelt dat hij meent de knie niet te hebben geraakt. Vast staat echter dat [eiser] bij de mishandeling zijn knieschijf heeft gebroken. Dat is immers direct daarna in het ziekenhuis Rijnstate geconstateerd. [gedaagde] heeft dat ook niet betwist. Het doet er dan niet toe of [eiser] zijn knieschijf heeft gebroken door een rechtstreekse trap van [gedaagde] op de knie, of doordat [eiser] door de klappen en schoppen van [gedaagde] ongelukkig ten val is gekomen. Ook in dat laatste geval is de breuk in de knieschijf als een gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] aan [gedaagde] toe te rekenen.
4.12.
[gedaagde] heeft verder gesteld dat [eiser] al bekend was met problemen aan zijn linkerknie en op die grond het causale verband tussen de schade van [eiser] en de mishandeling betwist. De stelling dat [eiser] al bekend was met knieproblemen, is juist. Uit de brief van dr. Van Loon van 5 maart 2012 blijkt dat [eiser] al jaren klachten had aan de knie, als gevolg van verdraaiingen etcetera. Uit de informatie van de behandelend fysiotherapeut blijkt dat ten tijde van het incident [eiser] zo goed als hersteld was van een patellapeesruptuur, dat wil zeggen een scheur in de pees aan de knieschijf. Vast staat dat als gevolg van de mishandeling de knieschijf vervolgens is gebroken. De invloed van de reeds bestaande knieklachten op de schadevergoedingsplicht van [gedaagde] zal bij de beoordeling van de verschillende schadeposten worden besproken. Het is in ieder geval niet zo dat [gedaagde] geen schadevergoeding verschuldigd zou zijn omdat [eiser] toch al klachten aan de knie had. De verschillende schadeposten waarvan [eiser] vergoeding vordert worden hierna besproken.
4.13.
[eiser] maakt wegens immateriële schade aanspraak op € 11.727,19. Hierover wordt als volgt overwogen. Bij de begroting van immateriële schade dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor betrokkene. De rechter dient tevens te letten op de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend. Over de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor [eiser] kan uit de door [eiser] overgelegde en door [gedaagde] niet betwiste medische informatie het volgende worden vastgesteld. Als gevolg van de mishandeling heeft [eiser] zijn linkerknieschijf gebroken. Op 6 mei 2009 is [eiser] daaraan geopereerd waarbij een osteosynthese heeft plaatsgevonden. In september 2009 heeft een operatie aan de linkerknie plaatsgevonden wegens verklevingen. De indicatie voor die operatie betrof: “flexiebeperking na Zuggertung osteosynthese patella fractuur links”. Het osteosynthese materiaal is bij een operatie op 16 november 2009 uit de knie verwijderd. Bij een val heeft [eiser] vervolgens in december 2009 zijn linkerknieschijf wederom, op dezelfde plek, gebroken (volgens de medische informatie: ‘re-fractuur’). De rechtbank acht het aannemelijk dat deze breuk mede het gevolg is van de kwetsbaarheid van de knie door de oude breuk en ziet daarom reden ook de gevolgen van deze nieuwe breuk aan de mishandeling door [gedaagde] toe te rekenen. Op 23 december 2009 heeft vanwege de nieuwe breuk wederom een operatie (osteosynthese) plaatsgevonden. In maart 2011 is [eiser] vervolgens geopereerd om het osteosynthesemateriaal te laten verwijderen. Uit de brief van behandelend orthopedisch chirurg dr. C.J.M. van Loon d.d. 5 maart 2012 blijkt dat over de prognose weinig zinnigs is te melden. Er was volgens hem op dat moment nog geen duidelijke medische eindtoestand bereikt. Samengevat kan worden vastgesteld dat [eiser] als gevolg van de mishandeling zijn linkerknieschijf heeft gebroken en dat hij in ieder geval vijf operaties als gevolg daarvan aan zijn linkerknie heeft moeten ondergaan. [eiser] is gedurende een jaar bijna volledig arbeidsongeschikt geweest. Hij heeft langdurig fysiotherapie moeten volgen voor revalidatie van de knie. Uit de brief van T. Caro, fysiotherapeut, d.d. 27 februari 2012 blijkt dat voorafgaand aan de mishandeling [eiser] in de afrondingsfase zat van de fysiotherapeutische behandeling van de knie vanwege de patellapeesruptuur. Na de mishandeling moest de revalidatie opnieuw beginnen. Opnieuw letsel aan dezelfde knie was een herstelbelemmerende factor, waardoor er zeer langzaam herstel was en veel pijnklachten. [eiser] ondervindt nog steeds beperkingen aan de knie. Er bestaat een kans dat [eiser] in de toekomst een knieprothese nodig zal hebben. Gezien al deze omstandigheden en gelet op het feit dat dit letsel het gevolg is van een ernstige normschending, te weten mishandeling, en gelet op in vergelijkbare gevallen toegewezen bedragen aan immateriële schade, acht de rechtbank een bedrag van € 8.000,00 wegens smartengeld passend. Dat [eiser] reeds knieproblemen had, maakt dit niet anders. Aannemelijk is dat juist door de breuk van de knieschijf de revalidatie van [eiser] ernstig in het slop is gekomen en dat de blijvende beperkingen die [eiser] mogelijk zal ondervinden niet zouden hebben bestaan of veel minder groot zouden zijn geweest zonder die fractuur. Ook zou [eiser] de genoemde vijf operaties dan niet nodig hebben gehad en zou hij hoogstwaarschijnlijk niet gedurende een jaar bijna volledige arbeidsongeschikt zijn geweest. De reeds door het Schadefonds Geweldsmisdrijven betaalde vergoeding dient van het begrote bedrag te worden afgetrokken.
4.14.
De bedragen voor ziekenhuisdagvergoeding (€ 225,00), huur krukken (€ 36,00) en reiskosten (€ 150,00) zijn niet betwist en zullen worden toegewezen.
4.15.
[eiser] vordert voor de kosten van verpleging en mantelzorg een bedrag van € 2.000,00. Hij heeft die vordering als volgt toegelicht. Hij heeft na de breuk van zijn knie tot half juni 2009 zijn been in het gips gehad. Hij kon niets en moest door zijn vriendin, die in het verleden in de thuiszorg heeft gewerkt, zelfs worden geholpen met wassen en aankleden. Zijn vriendin heeft tijdens de revalidatie van [eiser] ook de volledige (tweepersoons)huishouding, die normaliter door haar en [eiser] samen werd gedaan, voor haar rekening genomen. De vordering van € 2.000,00 is begroot aan de hand van de richtlijn huishoudelijke hulp/mantelzorg van de letselschaderaad. [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze schadepost overtrokken is en dat het normaal is dat de vriendin van [eiser] haar partner heeft geholpen tijdens de revalidatie.
4.16.
Hierover wordt als volgt overwogen. In geval van letselschade moeten de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde worden vergoed indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen (HR 5 december 2008, NJ 2009, 387).
4.17.
Aannemelijk is dat [eiser] als gevolg van de operatie(s) aan zijn linkerknie gedurende telkens een periode (met name na de osteosynthese operatie in juni 2009 en de osteosynthese in december 2009) hulp nodig heeft gehad met persoonlijke verzorging en zijn aandeel in het huishouden niet heeft kunnen verrichten. De rechtbank is van oordeel dat het normaal en gebruikelijk is dat een letselschadeslachtoffer professionele hulp (thuiszorg) krijgt, bij de persoonlijke verzorging in de periode na de operatie aan een knieschijffractuur, omdat hij niet kan lopen. Ook acht de rechtbank het normaal en gebruikelijk om huishoudelijke hulp in te schakelen indien een letselschadeslachtoffer het huishouden niet (meer) kan doen vanwege de uit een knieschijffractuur voortvloeiende beperkingen. Er is geen grond om de lasten die deze beperkingen met zich hebben gebracht, in wezen ten laste van de vriendin van [eiser] te brengen, en niet ten laste van de aansprakelijke partij, [gedaagde].
4.18.
Dat betekent dat [eiser] aanspraak heeft op een vergoeding wegens huishoudelijke hulp en mantelzorg. Omdat er geen precieze gegevens bekend zijn over de behoefte van [eiser] aan huishoudelijke hulp en de periode waarover deze behoefte bestond, terwijl het financiële belang van de zaak nader onderzoek daarnaar door bijvoorbeeld (onder meer) een arbeidsdeskundige niet rechtvaardigt, dienen deze kosten te worden geschat (zie artikel 6:97 BW). Bij deze schatting zal de rechtbank, net als eiser zelf, aansluiting zoeken bij de letselschaderichtlijn huishoudelijke hulp van de Letselschade Raad. [gedaagde] heeft zich tegen toepassing van deze richtlijn niet verzet. Uitgegaan wordt van een tweepersoonshuishouden, en van het feit dat [eiser], gezien de aard van het letsel, door het letsel zwaar beperkt was. Verder is uitgangspunt dat [eiser] zonder letsel ongeveer 50% van de huishoudelijke werkzaamheden voor zijn rekening nam. Hij heeft immers ter comparitie verklaard dat hij en zijn vriendin gewoon waren het huishouden samen te doen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding dit anders te begroten omdat [eiser] voorafgaand aan de behandeling reeds bekend was met knieletsel (de peesruptuur). Uit de informatie van de behandelend fysiotherapeut blijkt immers dat [eiser] de behandeling wegens die peesruptuur bijna had afgerond en dat hij zijn ADL-activiteiten weer had opgepakt. Daarom wordt er van uitgegaan dat [eiser] zonder mishandeling weer in staat zou zijn geweest zijn deel van het huishouden te verrichten en zichzelf te verzorgen. Zijn behoefte aan huishoudelijke hulp zal in de eerste zes weken na de mishandeling (de periode dat [eiser] beperkt was doordat zijn been in het gips zat) worden vastgesteld op € 160,00 x 50% per week, dus € 80,00 per week. Dat is € 480,00. In december 2009 is [eiser] op vergelijkbare wijze aan zijn knie geopereerd. Daar zou een dergelijk bedrag toewijsbaar voor zijn. Ook is aannemelijk dat tussen die twee operaties door [eiser] nog behoefte heeft gehad aan huishoudelijke hulp. Ook is aannemelijk dat de partner van [eiser] aan hem mantelzorg heeft gegeven (hulp bij de persoonlijke verzorging) die de huishoudelijke hulp overstijgt. Schattenderwijs zal voor deze werkzaamheden een bedrag van in totaal € 500,00 worden toegewezen. Uitgaande van het door de Letselschade Raad gehanteerde uurtarief van € 8,50 komt dat bedrag op bijna 60 uren. Hieruit volgt dat de schade wegens mantelzorg en huishoudelijke hulp wordt begroot op (2 x € 480,00 + € 500,00 =) € 1.460,00.
4.19.
Ook op de materiële schade dient in mindering te worden gebracht de vergoeding die [eiser] van het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft ontvangen.
4.20.
Ten slotte vordert [eiser] een bedrag van € 904,00 wegens buitengerechtelijke kosten. Tegenover de betwisting daarvan door [gedaagde] heeft hij echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt die niet ‘van kleur zijn verschoten’, dat wil zeggen, geacht moeten worden te dienen ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak. Die vordering zal dus worden afgewezen.
4.21.
[gedaagde] heeft nog gesteld dat [eiser] zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden omdat hij een maal bij een controleafspraak bij zijn behandelend arts niet is verschenen. Dat verweer wordt verworpen. Gesteld noch gebleken is dat die omstandigheid van enige invloed is geweest op het genezingsproces (en dus op de schade) van [eiser].
4.22.
[gedaagde] heeft zich nog op matiging beroepen. Voor matiging zou ingevolge artikel 6:109 BW slechts reden kunnen zijn indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen de partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. [gedaagde] heeft aan zijn beroep op matiging slechts ten grondslag gelegd dat hij als beginnend zzp-er geen draagkracht heeft, zonder daar overigens onderbouwing van in het geding te brengen. Die enkele omstandigheid is in dit geval echter onvoldoende om matiging te rechtvaardigen. Aannemelijk is dat ook [eiser] niet over grote draagkracht beschikt, terwijl de schade van [eiser] het gevolg is van een ernstige mishandeling door [gedaagde]. Het beroep op matiging wordt dus verworpen.
4.23.
Concluderend zal worden toegewezen: € 8.000,00 (smartengeld) - € 2.100,00 (vergoeding smartengeld door Schadefonds) + € 225,00 + € 36,00 + € 150,00 + € 1.460,00 - € 57,00 (vergoeding materiële schade door schadefonds) = € 7.714,00. De wettelijke rente hierover zal, zoals onbetwist gevorderd, worden toegewezen vanaf 30 mei 2011.
4.24.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- -
dagvaarding € 103,90
- -
griffierecht € 260,00
- -
salaris advocaat € 904,00 (2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.267,90
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden als gevolg van de mishandeling op 27 april 2009,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.714,00 (zevenduizendzevenhonderdenveertien euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 30 mei 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.267,90, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2012.