Hof 's-Hertogenbosch, 20-03-2012, nr. HD 200.034.428 T2
ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9687
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
20-03-2012
- Zaaknummer
HD 200.034.428 T2
- LJN
BV9687
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9687, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 20‑03‑2012; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMAA:2009:BJ5392
Uitspraak 20‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Door het aangaan van de Overeenkomst Dexia Aanbod door de contractant van de effectenlease-overeenkomst kan geen afstand worden gedaan van de aan de andere echtgenoot toekomende bevoegdheid tot vernietiging van de effectenlease-overeenkomst op grond van 1:88/1:89 BW. De contractant en zijn (toenmalige) echtgenote zijn gerechtigden onder WCAM-overeenkomst en zijn daaraan als het gevolg van het niet afleggen van de opt-outverklaring gebonden. Niet is voldaan aan de uitzondering van artikel 2.2 aanhef en sub f van de WCAM-overeenkomst.
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.034.428
arrest van de eerste kamer van 20 maart 2012
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.R.J.M. Douffet,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te [vestigingsplaats], Ierland,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.J. Schras,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 22 november 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen onder nummer 08-3444/306776 gewezen vonnis van 7 januari 2009.
Het hof zal de nummering van het tussenarrest voortzetten.
6. Het tussenarrest van 22 november 2011
Bij genoemd arrest zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de in rov. 4.7., 4.7.1 en 4.7.2 vermelde doeleinden, en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
7.1.
Partijen hebben op 20 december 2011 ieder een akte genomen en daarbij producties overgelegd.
7.2.
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. In het dossier van Varde ontbreekt de door haar op 20 december 2011 genomen akte.
8.
De verdere beoordeling
8.1.
[appellant] heeft bij akte een uittreksel uit het huwelijks-/echtscheidingsregister overgelegd waaruit blijkt dat [appellant] op 28 april 1983 is gehuwd met mevrouw [Y.] en dat het huwelijk op 21 juni 2004 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 16 juni 2004 in het daartoe bestemde register van de gemeente Valkenswaard.
8.2.
[appellant] heeft in de akte gesteld dat hij in het verleden met Dexia een tweetal effectenlease-overeenkomsten heeft gesloten met contractnummers [contractnummer sub 1.] en [contractnummer sub 2.] en dat zijn toenmalige echtgenote, mevrouw [Y.], bij brief van 27 september 2005 de nietigheid van deze twee overeenkomsten heeft ingeroepen. [appellant] stelt dat hij nimmer een effectenlease-overeenkomst met contractnummer [contractnummer sub 3.] heeft gesloten en dat de vordering van Varde reeds hierom dient te worden afgewezen.
8.3.
Varde is nog niet in de gelegenheid geweest te reageren op de door [appellant] bij akte overgelegde producties en de daarbij gegeven toelichting, waaruit naar ’s hofs oordeel lijkt te volgen dat [appellant] ten tijde van het aangaan van de effectenlease-overeenkomst met contractnummer [contractnummer sub 2.] op of omstreeks 11 mei 2000 en tijde van de ondertekening van het Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod (hierna: het aanmeldingsformulier) op 11 juni 2003 was gehuwd. Varde zal zich hieromtrent bij akte mogen uitlaten.
8.4.
Varde heeft bij akte de door het hof verzochte gegevens overgelegd, behoudens de achterzijde van het op 11 juni 2003 door [appellant] getekende aanmeldingsformulier. Varde stelt dat zij op de dag van het dienen van deze akte de achterkant van het aanmeldingsformulier nog niet van Dexia had mogen ontvangen en dat zij dit formulier, indien nodig, na ontvangst daarvan door Dexia alsnog in het geding zal brengen.
Het hof zal Varde in de gelegenheid stellen de achterzijde van dit formulier alsnog bij de door haar te nemen akte in het geding te brengen.
8.5.
Uit de door Varde bij de akte overgelegde producties blijkt onder meer:
- -
van een door Dexia op 12 mei 2003 opgemaakte eindafrekening met betrekking tot de effectenlease-overeenkomst met nummer [contractnummer sub 2.] ten name van [appellant] met relatienummer [relatienummer sub 1.] en dat deze overeenkomst is geëindigd met een door [appellant] te betalen bedrag (restschuld) van € 21.887,74 (prod. 6);
- -
dat op het door [appellant] op 11 juni 2003 ondertekend aanmeldingsformulier relatienummer [relatienummer sub 1.] is vermeld (prod. 4); en
- -
van een kennelijk door Dexia opgemaakt stuk genaamd “Specificatie effectenlease-overeenkomsten met contractnummer: [contractnummer sub 3.] ([contractnummer sub 2.]) op naam van [appellant]” (dossier: [dossiernummer]) waarin is vermeld dat op de hoofdsom van € 21.887,74 van de eindafrekening [contractnummer sub 2.] 15 termijnen van € 228,55 (in totaal € 3.423,25) zijn betaald in het kader van de renteloze lening, dat het nog openstaande bedrag van de eindafrekening [contractnummer sub 3.], vermeerderd met incassokosten van € 136,13 en verminderd met een Ahold-vergoeding van € 464,62, € 18.131 bedraagt, en dat dit bedrag is overgedragen aan Varde (prod. 6).
8.6.
Varde heeft in de akte gesteld dat in het kader van de Overeenkomst Dexia Aanbod en de aan [appellant] geboden mogelijkheid tot afwikkeling van de uit de effectenlease-overeenkomst met nummer [contractnummer sub 2.] resterende schuld [appellant] heeft gekozen voor een renteloze lening als omschreven in artikel 3 van de Overeenkomst Dexia Aanbod. Deze lening is bij Dexia geadministreerd onder nummer [contractnummer sub 3.]. Varde heeft verder gewezen op de in de akte weergegeven schermafdruk uit het klantsysteem van Dexia met betrekking tot relatie [appellant] (met relatienummer [relatienummer sub 1.]) waaruit blijkt dat de hoofdsom van overeenkomst met nummer [contractnummer sub 3.] gelijk is aan de schuld die na beëindiging van de effectenlease-overeenkomst met nummer [contractnummer sub 2.] resteerde van € 21.887,74. Uit de schermafdruk blijkt voorts dat aan de overeenkomst met nummer [contractnummer sub 3.] een “moedercontract” is verbonden met nummer [contractnummer sub 2.], aldus Varde. Varde heeft voorts gesteld dat Dexia na verzending van de brief uit 2005 (rov. 4.2. sub iv), waaruit blijkt dat de renteloze lening voor de effectenlease-overeenkomst met nummer [contractnummer sub 3.] op dat moment nog € 18.595,62 bedroeg, haar vordering ter zake heeft verminderd met een aan [appellant] toegekende Ahold-vergoeding van € 464,62, en dat de door Dexia aan Varde overgedragen vordering aldus (€ 18.595,62 minus € 464,62) € 18.131 bedraagt.
Varde heeft haar in eerste aanleg ingestelde vordering primair gegrond op de tussen Dexia en [appellant] gesloten Overeenkomst Dexia Aanbod, subsidiair op de verbindendverklaarde WCAM-overeenkomst (de Duisenbergregeling).
8.7.
[appellant] is nog niet in de gelegenheid geweest te reageren op de door Varde bij akte overgelegde producties en de daarbij gegeven toelichting, waaruit naar ’s hofs oordeel lijkt te volgen dat de aan Varde gecedeerde vordering is gegrond op althans voortvloeit uit de effectenlease-overeenkomst met contractnummer [contractnummer sub 2.] resterende schuld ter zake waarvan [appellant] het aanmeldingsformulier heeft ondertekend. [appellant] zal zich hieromtrent bij antwoordakte mogen uitlaten.
8.8.
In het geval Varde de door haar gestelde rechtsvordering heeft jegens [appellant], waarvan het hof hierna veronderstellenderwijs zal uitgaan, dienen de grieven waarin [appellant] bezwaar maakt en verweren voert tegen de in eerste aanleg toegewezen vordering van Varde te worden besproken. Om redenen van efficiency zal het hof deze grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, thans reeds bespreken. Het hof gaat er hierna voorshands vanuit dat [appellant] ten tijde van het aangaan van de effectenlease-overeenkomst met contractnummer [contractnummer sub 2.] op of omstreeks 11 mei 2000 en tijde van de ondertekening van het aanmeldingsformulier op 11 juni 2003 was gehuwd met mevrouw [Y.] overeenkomstig de door [appellant] overgelegde producties.
8.9.
Het hof stelt voorop dat [appellant] niet heeft gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat de Overeenkomst Dexia Aanbod moet worden gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst, zodat zulks in hoger beroep tot uitgangspunt strekt. Het hof zal de Overeenkomst Dexia Aanbod hierna ook aanduiden als de vaststellingsovereenkomst.
8.10.
Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad is op grond van artikel 1:88 lid 1 aanhef en sub d BW voor het aangaan van een effectenlease-overeenkomst als de onderhavige, die moet worden aangemerkt als een huurkoop, op grond van artikel 1:88 lid 3 BW de schriftelijke toestemming van de andere echtgenoot vereist.
8.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door [appellant] op of omstreeks 11 mei 2000 met Dexia gesloten effectenlease-overeenkomst met contractnummer [contractnummer sub 2.] uitsluitend door [appellant] is ondertekend. Uit het thans door [appellant] bij akte overgelegde uittreksel uit het huwelijks-/echtscheidingsregister - waarop Varde nog mag reageren - blijkt dat [appellant] ten tijde van het aangaan van de betreffende effectenlease-overeenkomst was gehuwd, zodat voor het aangaan van die overeenkomst door [appellant] de schriftelijke toestemming van zijn (toenmalige) echtgenoot mevrouw [Y.] was vereist. Nu niet aan dit vereiste is voldaan, kon mevrouw [Y.], de niet handelende echtgenote zonder wiens toestemming de effectenlease-overeenkomst is gesloten, de effectenlease-overeenkomst vernietigen.
8.12.
Vast staat dat [appellant] het aanmeldingsformulier op 11 juni 2003 heeft ondertekend. Blijkens de tekst op het aanmeldingsformulier is [appellant] door ondertekening hiervan de Overeenkomst Dexia Aanbod, de vaststellingsovereenkomst, aangegaan.
Blijkens de tekst op het aanmeldingsformulier gaat de echtgeno(o)t(e) die het formulier medeondertekent met Dexia de vaststellingsovereenkomst aan, voor zover deze overeenkomst blijkens de bepalingen daarvan op hem/haar van toepassing is in zijn/haar hoedanigheid van echtgeno(o)t(e), en verleent de echtgeno(o)t(e) hiermee voor zoveel nodig toestemming voor het aangaan van de overeenkomst.
In artikel 6.2.1 van de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat de overeenkomst tot stand komt doordat Deelnemer en, voor zover van toepassing, Betrokken Partij (de echtgeno(o)t(e) van Deelnemer) het aanmeldingsformulier volledig ingevuld en ondertekend tijdig aan Dexia retourneert respectievelijk retourneren.
Vast staat dat de (toenmalige) echtgenote van [appellant] het aanmeldingsformulier niet mede heeft ondertekend, terwijl gesteld noch gebleken is dat zij op andere wijze voor het aangaan van de vaststellingsovereenkomst door [appellant] schriftelijke toestemming heeft verleend of de overeenkomst heeft geaccepteerd. Vast staat voorts dat mevrouw [Y.] bij brief van 27 september 2005 de effectenlease-overeenkomst buitengerechtelijk heeft vernietigd.
8.13.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het feit dat mevrouw [Y.] het aanmeldingsformulier niet heeft medeondertekend niet dat er geen vaststellingsovereenkomst tussen Dexia en [appellant] tot stand is gekomen, zoals [appellant] onder verwijzing naar artikel 6.2.1 van de vaststellingsovereenkomst stelt. Blijkens de tekst op het aanmeldingsformulier betekent het feit dat mevrouw [Y.] het aanmeldingsformulier niet heeft medeondertekend slechts dat zij geen partij is geworden bij de tussen Dexia en [appellant] totstandgekomen vaststellingsovereenkomst en dat zij voor het aangaan van de tussen [appellant] en Dexia gesloten overeenkomst geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
8.14.
De vraag die vervolgens ter beantwoording voorligt, is of mevrouw [Y.], nadat [appellant] de vaststellingsovereenkomst met Dexia is aangegaan, nog de bevoegdheid toekwam de effectenlease-overeenkomst op grond van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW te vernietigen.
8.15.
Bij de beantwoording van deze vraag dient vooropgesteld te worden dat artikel 1:88 BW beoogt echtgenoten, in het belang van het gezin, tegen elkaar te beschermen tegen het verrichten van rechtshandelingen die gezien het voorwerp van de rechtshandeling of de aard daarvan benadelend zijn of een groot financieel risico meebrengen.
In artikel 5.1.2 van de vaststellingsovereenkomst verklaart de Deelnemer, [appellant], dat hij afstand doet van alle door of namens hem of te zijnen behoeve door derden jegens Dexia gepretendeerde rechten (met inbegrip van het recht tot vernietiging) uit hoofde van de effectenlease-overeenkomst. Nu mevrouw [Y.] de vaststellingsovereenkomst met Dexia niet is aangegaan, heeft zij jegens Dexia geen afstand gedaan van haar in artikel 1:89 BW gegeven vernietigingsbevoegdheid. Het hof is anders dan de kantonrechter van oordeel dat het feit dat [appellant] door het aangaan van de vaststellingsovereenkomst met Dexia zijn verweren ter zake de effectenlease-overeenkomst heeft prijsgegeven, geenszins betekent dat [appellant] daarmee ook afstand heeft kunnen doen van een niet aan hem toekomende vernietigingsbevoegdheid. Een andere uitleg zou zich ook niet verdragen met de strekking van artikel 1:88 BW de andere echtgenoot te beschermen tegen het zonder zijn schriftelijke toestemming aangaan van rechtshandelingen als de onderhavige. Anders dan de kantonrechter en ook Varde aannemen, acht het hof zulks niet in strijd met de eisen van rechtszekerheid. De eisen van rechtszekerheid brengen veeleer met zich dat de bevoegdheid van de andere echtgenoot zich op de betreffende vernietigingsgrond te beroepen niet door rechtshandelingen van de handelende echtgenoot illusoir kan worden gemaakt.
8.16.
Uit het voorgaande volgt dat mevrouw [Y.], ook nadat [appellant] de vaststellingsovereenkomst met Dexia is aangegaan, de bevoegdheid toekwam zich jegens Dexia op de vernietigingsgrond van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW te beroepen.
Het feit dat het huwelijk van [appellant] en mevrouw [Y.] ten tijde van het inroepen van de nietigheid van effectenlease-overeenkomst bij brief van 27 september 2005 reeds was geëindigd, leidt niet tot een ander oordeel. In artikel 1:89 lid 3 BW is immers bepaald dat het einde van het huwelijk geen invloed heeft op de bevoegdheid om ter vernietiging van een rechtshandeling van een echtgenoot een beroep op de vernietigingrond te doen, die voordien was ontstaan.
8.17.
Het hof Amsterdam heeft bij beschikking van 25 januari 2007 de (gewijzigde) WCAM-overeenkomst (en de bijbehorende bijlage A.) van 8 mei 2006 verbindend verklaard voor “de Gerechtigden” als bedoeld in artikel 2 van die overeenkomst.
In artikel 2.1 van de WCAM-overeenkomst is bepaald dat de gerechtigden onder de WCAM-overeenkomst zijn alle personen die met Dexia een effectenlease-overeenkomst zijn aangegaan, met uitzondering van de in artikel 2.2 en 2.3 bedoelde personen.
Blijkens artikel 2.2 aanhef en onder f van de overeenkomst is een persoon geen gerechtigde met betrekking tot een effectenlease-overeenkomst die onderwerp is van een tussen Dexia en de contractant gesloten minnelijke regeling, daaronder begrepen een minnelijke regeling die tot stand gekomen is door acceptatie van het Dexia Aanbod.
Ingevolge artikel 2.3 van de WCAM-overeenkomst zijn gerechtigden voorts niet de personen die tijdig de in artikel 7:908 leden 2 of 3 BW bedoelde verklaring afleggen. Deze zogeheten opt-outverklaring diende vóór 1 augustus 2007 bij de in de WCAM-overeenkomst aangewezen notaris te worden afgelegd.
In artikel 2.4 van de overeenkomst is bepaald dat indien een contractant met betrekking tot een effectenlease-overeenkomst gerechtigde is en hij op de datum van het aangaan van die overeenkomst gehuwd was, die echtgeno(o)t(e) dan tevens gerechtigde is.
8.18.
Naar het oordeel van hof dient aan het feit dat alleen de contractant [appellant] met betrekking tot effectenlease-overeenkomst met nummer 7447008 het DA Aanbod heeft geaccepteerd - zijn (toenmalige) echtgenote heeft het aanmeldingsformulier immers niet medeondertekend terwijl gesteld noch gebleken is dat zij anderszins (schriftelijke) toestemming gegeven voor het aangaan van de vaststellingsovereenkomst - de gevolgtrekking te worden verbonden dat artikel 2.2. aanhef en onder f van de WCAM-overeenkomst niet van toepassing is. Als gevolg van het feit dat mevrouw [Y.] de Overeenkomst Dexia Aanbod niet is aangegaan is zij immers bevoegd gebleven de effectenlease-overeenkomst te vernietigen. Hierdoor is over de rechtsgeldigheid van de effectenlease-overeenkomst tussen Dexia en [appellant] onzekerheid blijven bestaan in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW, die vatbaar was voor beëindiging door de WCAM-overeenkomst.
Naar het oordeel van het hof zijn [appellant] en mevrouw [Y.] derhalve gerechtigden onder de WCAM-overeenkomst.
8.19.
Nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] en mevrouw [Y.] zich (tijdig) door een opt-outverklaring als bedoeld in artikel 7:908 BW aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst hebben onttrokken, zijn zij aan deze vaststellingsovereenkomst gebonden.
Ten gevolge van die gebondenheid behoeft in rechte niet nader te worden onderzocht of mevrouw [Y.] de nietigheid van de effectenlease-overeenkomst tijdig, dat wil zeggen binnen drie jaar nadat die bevoegdheid aan haar ten dienste was komen te staan, heeft ingeroepen.
8.20.
De onderhavige effectenlease-overeenkomst betreft een zogeheten restschuldproduct. Ingevolge artikel 4. en verder van de WCAM-overeenkomst wordt met betrekking tot deze overeenkomst een vergoeding toegekend van 66,67% van de restschuld, tenzij Dexia binnen drie jaar en zes maanden na de aanvangsdatum van een effectenlease-overeenkomst een zogeheten Eega-brief heeft ontvangen, waarin een beroep wordt gedaan op de vernietigingsgrond als bedoeld in artikel 1:89 lid 1 jo. artikel 1:88 lid 1aanhef en onder d BW. In dat geval is de toegekende vergoeding gelijk aan 100% van de restschuld. Mevrouw [Y.] heeft eerst bij brief van 27 september 2005 een beroep gedaan op bedoelde vernietigingsgrond. Daaruit volgt dat Dexia niet binnen drie jaar en zes maanden na de aanvangsdatum van de effectenlease-overeenkomst op of omstreeks 11 mei 2000 de Eega-brief heeft ontvangen, zodat de aan [appellant] toe te kennen vergoeding 66,67% van de restschuld bedraagt.
8.21.
Blijkens de door Dexia bij ongedateerde brief aan [appellant] gezonden op 12 mei 2003 gemaakte eindafrekening bedroeg de restschuld bij beëindiging van de overeenkomst € 21.887,74. De aan [appellant] toe te kennen vergoeding bedraagt aldus 66,67% van die restschuld, zijnde € 14.592,56. [appellant] heeft de restschuld bij beëindiging van de effectenlease-overeenkomst niet aan Dexia voldaan. Dit betekent dat [appellant] 33,33% van deze restschuld, zijnde € 7.295,18, aan Dexia (thans Varde) is verschuldigd, waarbij in elk geval rekening moet worden gehouden met de nadien door [appellant] gedane betalingen (en de te ontvangen Ahold-vergoeding) zoals blijkt uit de hiervoor onder 8.5. vermelde specificatie en met de door hem gedane deelbetaling van € 800.
8.22.
Het door Varde gevorderde bedrag is kennelijk toegesneden op de primaire grondslag van haar vordering (de Overeenkomst Dexia Aanbod), terwijl uit het voorgaande volgt dat het hof de vordering toewijsbaar acht op de subsidiaire grondslag (de WCAM-overeenkomst). Varde heeft haar vordering niet geconcretiseerd op basis van de subsidiaire grondslag. Varde zal daartoe bij akte alsnog een gespecificeerde berekening dienen over te leggen, zulks met inachtneming van de imputatieregeling zoals voorzien in artikel 6:44 BW.
9.
De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 17 april 2012 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten en of bescheiden in het geding te brengen met betrekking tot de hiervoor in 8.3., 8.4., 8.7. en 8.22. vermelde doeleinden;
bepaalt dat Varde daartoe als eerste een akte zal mogen nemen, waarna [appellant] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, Th.C.M. Hendriks-Janssen en S. Riemens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 maart 2012.