Bedoeld zal zijn: Diefstal, begaan door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
HR, 14-06-2016, nr. 15/01083
ECLI:NL:HR:2016:1177, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-06-2016
- Zaaknummer
15/01083
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1177, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑06‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:479, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:479, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1177, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0271
Uitspraak 14‑06‑2016
Partij(en)
14 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/01083
AJ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 maart 2015, nummer 22/003645-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 29 mei 2014 te Lisse tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning aan [a-straat 1] heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door inklimming."
2.2.
Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 29 mei 2014 heeft er omstreeks 13:10 uur een diefstal plaatsgevonden uit een woonwagen aan [a-straat 1] in Lisse. Blijkens de aangifte in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen op pagina 11 van het dossier is er bij de diefstal uit een schoenendoos in de slaapkamer een geldbedrag weggenomen van € 3.100,00, bestaande uit drie biljetten van 500 euro en 32 biljetten van 50 euro. De zoon van de aangever bevond zich op het moment van de diefstal in de woonwagen, is naar buiten gelopen en zag een man met een getinte huidskleur uit het slaapkamerraam komen. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij omstreeks 13:15 uur twee mannen met een licht getint uiterlijk, vermoedelijk Marokkaans, achter elkaar heeft zien rennen en dat deze uit het zicht verdwenen achter een geparkeerd staande witkleurige Volkswagen Transporter. Direct hierna reed een zwartkleurige Seat Ibiza voorzien van kenteken [AA-00-BB] vanuit het parkeervak achter de bestelbus weg. De getuige zag dat er drie personen in het voertuig zaten.
Omstreeks 14:49 uur zagen opsporingsambtenaren te Haarlem een zwarte Seat Ibiza rijden met het kenteken [AA-00-BB] . In het voertuig bevonden zich drie inzittenden. Nadat de opsporingsambtenaren een stopteken hadden gegeven bracht de bestuurder de auto tot stilstand. De drie personen onder wie de verdachte werden aangehouden. Bij de fouillering van de verdachten bleek dat ieder van hen één 500-eurobiljet met het stempel "HASS" en een aantal 50-eurobiljetten in zijn bezit had: de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] ieder 10 en de medeverdachte [medeverdachte 1] 12. Totaal zijn derhalve bij de drie verdachten drie biljetten van 500 euro en 32 biljetten van 50 euro aangetroffen, tot een totaalbedrag van € 3.100,00.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 11 van het dossier, dat de aangever in een kluis op zijn werk een 500-eurobiljet bewaarde met daarop het Stempel "HASS". De aangever heeft verklaard dat hij dit 500-eurobiljet tegelijk heeft ontvangen met de drie 500-eurobiljetten die hij in de schoenendoos in zijn slaapkamer bewaarde.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft erkend dat hij op 29 mei 2014 op het woonwagenkamp in Lisse aanwezig was. Volgens [medeverdachte 1] was hij daar samen met een andere jongen om een te koop staande boot te bezichtigen. Deze verklaring wordt als bewijsmiddel voor het tenlastegelegde ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] inhoudende dat er ongeveer tien minuten vóór de diefstal twee onbekende mannen interesse toonden in een boot van [getuige 3] .
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat het bij de verdachten aangetroffen geld afkomstig is van de diefstal uit de woning aan [a-straat 1] te Lisse. Het hof neemt hierbij in het bijzonder in overweging dat zowel op de bij de verdachten aangetroffen 500-eurobiljetten als op het 500-eurobiljet in de kluis van de aangever het stempel "HASS" staat alsmede dat de bij de verdachten aangetroffen coupures van 500 euro en 50 euro precies overeenkomen met die van de uit de woning weggenomen biljetten.
Het hof is van oordeel dat gelet op het voorgaande wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het ten laste gelegde heeft begaan. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de drie verdachten elkaar kenden, dat zij zich kennelijk gedrieën naar het woonwagenkamp te Lisse hebben begeven, dat twee van hen zich kennelijk op het kamp hebben begeven, dat één van hen de woonwagen van de aangever is binnengeklommen en vervolgens kennelijk met zijn metgezel naar de zwarte Seat Ibiza op de parkeerplaats bij het kamp is gerend en dat deze auto vervolgens met drie inzittenden is vertrokken en later met drie inzittenden door de politie is aangetroffen, nadat de buit van de inbraak kennelijk in vrijwel gelijke delen onder de verdachten was verdeeld."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging gedaan voorwaardelijk verzoek tot het horen van een getuige.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"Edelgrootachtbaar college, ik verzoek u een blik op het uiterlijk van mijn cliënt te werpen. Het is namelijk een feit dat cliënt een blanke huidskleur heeft. Zijn voorkomen doet naar de mening van de verdediging geenszins een Marokkaanse afkomst vermoeden.
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt bovendien dat twee personen met een licht getint uiterlijk vanuit het woonwagenkamp in de richting van een auto rennen. Op het moment dat de auto wegrijdt ziet deze getuige dat zich niet twee maar drie personen in deze auto bevinden. Van deze derde persoon kan deze getuige echter geen signalement opgeven. Hij kan ook niet verduidelijken op welke plek deze derde persoon in de auto zat. Hij zag enkel dat twee personen voorin de auto zaten, en slechts één persoon achterin.
In het proces-verbaal bevinden zich diverse getuigenverklaringen. Echter, in geen van deze getuigenverklaringen komt cliënt naar voren, noch wordt gerelateerd over een persoon die in uiterlijke verschijningsvorm op cliënt lijkt.
Het openbaar ministerie is de mening toegedaan dat cliënt aan de plaats delict kan worden gekoppeld vanwege het feit dat hij zich ten tijde van de aanhouding, tezamen met twee getinte personen, in de auto bevond die door getuige [getuige 1] bij het woonwagenkamp werd gesignaleerd.
Edelgrootachtbaar college, het enkele feit dat cliënt ten tijde van zijn aanhouding in de gesignaleerde auto samen met twee getinte personen werd aangetroffen, is onvoldoende om cliënt te koppelen aan de plaats delict.
Uit het dossier blijkt bovendien niet dat cliënt de derde persoon in de auto betreft die door [getuige 1] is gezien. Er is zelfs bewijs dat cliënt als deze derde persoon uitsluit.
Getuige [getuige 1] merkt de derde persoon pas op wanneer de auto wegrijdt. Waar deze derde persoon zich in de auto bevindt kan hij niet verduidelijken, noch kan hij van deze derde persoon een signalement opgeven.
In het proces-verbaal van aangifte relateert aangever bovendien dat hij heeft gehoord 'van een man uit de buurt' dat deze een auto met drie inzittenden heeft zien aankomen. Ik citeer (pagina 9):
'Ik begreep van deze man dat er een auto met drie mannen aan kwam en dat er twee mannen uitstapten. Ik begreep dat er een Marokkaans uitziende man achter het stuur bleef zitten wachten. Dit vond de man verdacht en had het kenteken opgeschreven van de auto'.
Edelgrootachtbaar college, de verdediging vraagt zich oprecht af wie deze getuige is. Bedoelt aangever hiermee getuige [getuige 1] ? Hij noteert immers het kenteken, doch hij verklaart enkel een auto met drie personen te zien vertrekken. Blijkens de aangifte is er aldus nog een andere getuige die niet door de politie is gehoord, doch die eveneens een kenteken heeft genoteerd en die een auto heeft zien komen aanrijden. Deze getuige kan bovendien een signalement geven van de derde persoon in de auto, nu hij volgens aangever heeft verklaard dat een derde Marokkaans uitziende man in de auto bleef zitten.
Nogmaals wenst de verdediging te benadrukken dat cliënt noch een getinte huidskleur heeft, noch kan worden aangemerkt als een Marokkaans ogende man.
Er is dus van alle drie de personen die op of nabij de plaats delict waren een signalement. In alle gevallen betreft dit getinte personen met een Marokkaans uiterlijk. Ik verzoek uw edelgrootachtbaar college met mij vast te stellen dat cliënt niet voldoet aan enig signalement van die personen die op of nabij de plaats delict zijn geweest.
Gelet op deze verklaring is de verdediging dan ook van mening dat niet kan worden vastgesteld dat cliënt bij het woonwagenkamp de derde persoon in de auto was.
(...)
Conclusie
Primair is de verdediging, al het voorgaande overziende, van mening dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdediging verzoekt uw edelgrootachtbaar college dan ook om cliënt van het hem tenlastegelegde vrij te spreken.
Voor zover uw edelgrootachtbaar college echter zou willen aannemen dat cliënt weldegelijk bij de inbraak aanwezig was, verzoekt de verdediging u subsidiair het onderzoek ter terechtzitting te schorsen voor onbepaalde tijd, teneinde de getuige, genoemd door aangever op pagina 8 van de doornummering van het procesdossier, met toepassing van artikel 177 van het Wetboek van Strafvordering te doen opsporen en te (doen) horen. Immers, deze getuige neemt volgens aangever waar dat er een auto komt aanrijden en ziet dat een derde getinte persoon in de auto achterblijft. Deze getuige is gedurende het onderzoek niet door de politie gehoord. Het door deze getuige de auditu opgegeven signalement sluit de betrokkenheid van cliënt bij het strafbare feit uit. In dat geval is het aldus noodzakelijk deze getuige alsnog te horen."
3.3.
Het onder 3.2 weergegeven verzoek is een verzoek tot het horen van een getuige als bedoeld in art. 315 in verbinding met art. 328 Sv, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Dat geldt ook voor zover het verzoek voorwaardelijk is gedaan, nu de daaraan gestelde voorwaarde - inhoudende dat het Hof zou aannemen dat de verdachte bij de inbraak en dus op of nabij de plaats van het delict aanwezig was - is vervuld. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing in op dit verzoek. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2016.
Conclusie 19‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Niet beslist op (voorwaardelijk gedaan) getuigenverzoek a.b.i. art. 315 jo. 328 Sv. Nietigheid. CAG: anders. Samenhang met 15/01205.
Nr. 15/01083 Zitting: 19 april 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 2 maart 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens “Medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming”1., veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van het in beslag genomen geld.
2. Er bestaat samenhang met de zaak met nummer 15/01205. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Namens de verdachte heeft mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het gaat in onderhavige zaak om een diefstal van een geldbedrag uit een woonwagen door twee personen, kennelijk met een getinte huidskleur, die vervolgens zijn weggereden in een zwartkleurige Seat Ibiza, welke ongeveer anderhalf uur na de diefstal door de politie wordt aangehouden met drie inzittenden, waaronder de verdachte. Ieder blijkt in het bezit te zijn van ongeveer een derde deel van het geld dat uit de woonwagen is ontvreemd. Bij het hof is door de verdediging aan de orde gesteld dat niet kan worden aangetoond dat de verdachte, die blank is, bij het wegrijden van het woonwagenkamp in de auto zat omdat een getuige, tegenover de aangever heeft verklaard dat een man met een getinte huidskleur in de Seat Ibiza op de parkeerplaats van het woonwagenkamp is achtergebleven, nadat daar twee mannen met eveneens een getinte huidskleur waren uitgestapt. Ten aanzien van deze getuige, die door de aangever niet met naam wordt genoemd en die volgens de verdediging niet door de politie is gehoord, is op de zitting in hoger beroep een voorwaardelijk verzoek gedaan deze als getuige te horen. Verder is het verweer gevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het aannemen van medeplegen.
5. Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte niet heeft beslist op het ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk gedaan getuigenverzoek.
5.1. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van de door hem overgelegde en zich bij de stukken bevindende pleitnota primair vrijspraak van de verdachte bepleit. Subsidiair is namens de verdachte het volgende verzocht:
“Voor zover uw edelgrootachtbaar college echter zou willen aannemen dat cliënt weldegelijk bij de inbraak aanwezig was, verzoekt de verdediging u subsidiair het onderzoek ter terechtzitting te schorsen voor onbepaalde tijd, teneinde de getuige, genoemd door aangever op pagina 8 van de doornummering van het procesdossier, met toepassing van artikel 177 van het Wetboek van Strafvordering te doen opsporen en te (doen) horen. Immers, deze getuige neemt volgens aangever waar dat er een auto komt aanrijden en ziet dat een derde getinte persoon in de auto achterblijft. Deze getuige is gedurende het onderzoek niet door de politie gehoord. Het door deze getuige de auditu opgegeven signalement sluit de betrokkenheid van cliënt bij het strafbare feit uit. In dat geval is het aldus noodzakelijk deze getuige alsnog te horen.”
5.2. Bij dupliek heeft de raadsman, kennelijk naar aanleiding van de opmerking van de advocaat-generaal dat het 12 jarige zoontje van de aangever getuige is geweest van het voorval, waarbij de advocaat-generaal verder in het midden laat wie degene was die tegenover de aangever heeft verklaard dat een derde getinte persoon in de auto achter was gebleven, blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting het volgende gezegd:
“Als we aannemen dat de getuige niet het jongetje van 12 jaar is, dan is het goed om de onbekende getuige te horen.”
5.3. Uit de onderbouwing van het voorwaardelijk gedane getuigenverzoek en de ter zitting gedane mededelingen, leid ik af dat het verzoek niet alleen is gedaan voor het geval het hof niet tot vrijspraak komt, maar dat het verzoek ook afhankelijk is gemaakt van de eventuele aanname van het hof dat het hier gaat om een nog niet door de politie gehoorde getuige.
5.4. Aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen, welke hierna bij de bespreking van het tweede middel zijn opgenomen, en kennisneming van de zich in het dossier bevindende volledige verklaringen van de aangever en van de getuigen, wordt echter duidelijk dat de door de verdediging bedoelde getuige [getuige 1] is. Deze is wel door de politie gehoord en een gedeelte van diens verklaring is als bewijsmiddel 4 voor het bewijs gebezigd. In de verklaring van [getuige 1] die zich in het dossier bevindt staat, voor zover hier van belang, het navolgende:
“Vandaag, donderdag 29 mei 2014, om 13:15 uur zag ik het navolgende gebeuren.
Ik stond in de woonkamer van mijn woning. Ik had vrij zicht naar buiten, naar de voortuin en naar de openbare weg. Ik zag in mijn ooghoek een persoon aan komen rennen vanuit de richting Ringdijk. De persoon had kennelijk haast. Hij rende hemelsbreed in mijn richting.
Tussen mij en de rennende man zat op het punt dat wij het dichts bij elkaar stonden ongeveer 20 meter. Ik zag dat hij uit mijn zicht verdween achter een geparkeerd staande witkleurige Volkswagen Transporter. Deze stond in een daarvoor bestemd parkeervak haaks op mijn woning op ongeveer 20 meter van mijn woning vandaan.
Ik zag dat achter de rennende man nog een man aan kwam rennen en achter het busje uit mijn zicht verdween. Ik zag vervolgens direct hierop een zwartkleurige Seat Ibiza vanuit het parkeervak achter de witkleurige Volkswagen Transporter komen rijden. De Seat stond ook in een daarvoor bestemd parkeervak naast de Volkswagen. Ik zag dat de Seat uit het vak reed en naar de doorgaande weg reed van het Jacob van Ruysdaelplein. Ik noteerde het kenteken van het voertuig. Dat betreft [AA-00-BB] . Ik zag dat er 3 (drie) personen in het voertuig zaten. Ik had er rennend maar 2 (twee) gezien. Kennelijk zat er al of nog een persoon in de Seat.
[…]
Ik zag ongeveer 15 minuten later [betrokkene 1] lopen. Zij is woonachtig op het woonwagenkamp. Het woonwagenkamp is gelegen aan [a-straat] . Schuin vanuit de voorzijde van mijn woning kijk ik op de achterzijde van enkele woonwagens.
Ik ken haar en sprak haar aan. Ze leek zoekend rond te kijken. Ik vroeg haar of ze ergens naar op zoek was. Ik hoorde dat er een incident plaats had gevonden op [a-straat] en dat er personen gevlucht waren. Ik vertelde haar dat ik zojuist een kenteken genoteerd had. Ik gaf haar de gegevens en liep met haar mee naar het kamp. Ik hoorde dat er een diefstal plaats had gevonden vanuit een woonwagen. Ik drong de eigenaar van de woonwagen er op aan de politie te bellen. Dit was toen, ongeveer 30 minuten nadat ik het kenteken genoteerd had nog niet gebeurd. Uiteindelijk werd er 112 gebeld.
Ik kan de eerste rennende man als volgt omschrijven:
Man,
Licht getint uiterlijk, vermoedelijk Marokkaans,
Tussen de 20 en 30 jaar oud,
Normaal postuur,
Ongeveer 175 cm lang,
Krullend halflang zwartkleurig haar,
Volgens mij een roodkleurige jas,
Volgens mij een donker blauwkleurige spijkerbroek,
De man die achter de eerste aan kwam rennen kan ik als volgt omschrijven:
Man,
Licht getint uiterlijk, vermoedelijk Marokkaans,
Tussen de 20 en 30 jaar oud,
Slank postuur,
Ongeveer 180 cm lang,
Stijl tot golvend zwartkleurig haar,
Wit kleurige vest,
Zonnebril op zijn hoofd.
De derde persoon in de auto heb ik onvoldoende kunnen zien om een omschrijving van te geven, ik weet ook niet waar deze in de auto zat. Ik zag alleen 2 (twee) personen voorin en 1 (één) persoon op de achterbank.”2.
5.5. De verklaring van de aangever [betrokkene 2] luidt voor zover van belang als volgt:
“ […]
Ik zag dat er een man het woonwagenkamp op kwam lopen. Ik ken deze man uit de buurt en ik weet dat hij langs de doorgaande weg langs het woonwagenkamp woont. Ik begreep van deze man dat er een auto met 3 mannen aan kwamen en dat er 2 mannen uitstapten. Ik begreep dat er een Marokkaans uitziende man achter het stuur bleef zitten wachten. Dit vond de man verdacht en had het kenteken opgeschreven van de auto. Ik weet het kenteken nu niet uit mijn hoofd te noemen, maar ik heb de informatie ter plaatse doorgegeven aan de politie.
[…]”3.
5.6. Uit de door de aangever gegeven omschrijving van degene die net buiten het woonwagenkamp woont en zekerheidshalve het kenteken van de auto en het tijdstip 13.15 uur heeft genoteerd, omdat hij het waargenomen gedrag van de twee rennende personen die in de zwarte Seat stapten verdacht vond en die vervolgens met [betrokkene 1] is meegelopen naar het kamp en erop heeft aangedrongen dat de politie werd gebeld, kan zonder meer worden afgeleid dat dit [getuige 1] moet zijn geweest. [getuige 1] zelf verklaart ten overstaan van de politie dat hij geen signalement kan geven van de bestuurder van de auto omdat hij deze onvoldoende heeft kunnen zien en dat de andere twee, rennende, jongens een licht getint, vermoedelijk Marokkaans uiterlijk hadden. Deze laatste waarneming heeft het hof voor het bewijs gebruikt en niet de blijkbaar onjuiste weergave van die waarneming die de aangever bij de politie noemt. Ik leid hieruit af dat het hof dus kennelijk niet is meegegaan in de door de verdediging gesuggereerde aanname dat er nog een andere, niet door de politie gehoorde getuige is die het kenteken heeft genoteerd. Dat in de bewijsvoering besloten liggende oordeel van het hof acht ik, gelet op de inhoud van de volledige verklaringen die zich in het dossier bevinden, niet onbegrijpelijk. Gelet hierop was het hof derhalve niet gehouden op het voorwaardelijk getuigenverzoek uitdrukkelijk te beslissen.
5.7. Het middel faalt.
6. Het tweede middel klaagt dat ontoereikend is gemotiveerd dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met anderen heeft begaan.
6.1. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 9 mei 2014 te Lisse tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning aan [a-straat 1] heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door inklimming.”
6.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende, in de aanvulling opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte van de politie Hollands Midden, proces-verbaalnummer PL1600-2014068968-1, d.d. 29 mei 2014, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van aangever [betrokkene 2] :
Op donderdag 29 mei 2013 (het hof leest: 2014) heb ik mijn woning aan [a-straat 1] te Lisse omstreeks 13:00 uur verlaten. Mijn woning betreft een woonwagen op het woonwagenkamp op [a-straat] . Omstreeks 13:15 a 13:20 uur werd ik door een van mijn buren gebeld. Ik begreep dat er mensen in mijn woning zijn geweest. Ik ben naar huis gereden. Ik zag dat er in mijn slaapkamer een raam open stond. De zijwand van mijn woonwagen is tot de onderkant van het raam ongeveer 1.80 meter. Men moet dus een stuk geklommen hebben om binnen te komen. Ik zag dat er een zwarte schoenendoos op mijn bed lag. Deze schoenendoos stond in de vaste kast. Ik had in de schoenendoos een geldbedrag gelegd. Het geldbedrag zat er niet meer in en is dus weggenomen vanuit mijn woning.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden, proces-verbaalnummer PL1600- 2014068968-38, d.d. 1 juni 2014, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van die verbalisant:
[betrokkene 2] vertelde dat hij handelde in oud ijzer en dat hij bij een levering ten minste vier (4) briefjes van 500 euro heeft gekregen. [betrokkene 2] heeft drie (3) briefjes van 500 euro mee naar huis genomen en een (1) briefje van 500 euro in de kluis van zijn bedrijf gestopt. Dit briefje dat [betrokkene 2] in de kluis had gestopt lag hier nog steeds. Wij verbalisanten hebben dit biljet bekeken en zagen dat er op dit biljet de letters "HASS" gestempeld stonden. Deze letters staan ook op de 500 euro biljetten die bij de verdachten in beslag zijn genomen. In zowel grootte als lettertype komen deze letters op de verschillende biljetten overeen.
[betrokkene 2] gaf aan dat hij 1900 euro in briefjes van 50 euro in de schoenendoos in zijn kast had gestopt samen met de drie (3) briefjes van 500 euro. Op donderdagmorgen had hij 300 euro in biljetten van 50 euro uit de schoenendoos gehaald. Zodoende zat er nog 1600 euro in briefjes van 50 euro en drie (3) briefjes van 500 euro in de schoenendoos toen [betrokkene 2] zijn woonwagen verliet.
3. Een proces-verbaal verhoor getuige van de politie Hollands Midden, proces-verbaalnummer PL1600- 2014068968-2, d.d. 29 mei 2014, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [betrokkene 2] :
Op donderdag 29 mei 2014, omstreeks 13.10 uur, was ik alleen thuis in de woonwagen op de [a-straat 1] te Lisse. Ik hoorde dat in de kamer naast mij een kastdeur openging. Ik ben naar buiten gelopen. Ik zag een man uit het slaapkamerraam komen. Ik kan de man als volgt omschrijven :
- Getinte huidskleur
4. Een proces-verbaal verhoor getuige van de politie Hollands Midden, proces-verbaalnummer PL1600- 2014068968-3, d.d. 29 mei 2014, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [getuige 1] :
Ik ben woonachtig aan [b-straat 1] te Lisse. Mijn woning is nabij de kruising van de Jan Steenstraat, Regenboogplein en het voetpad met de naam Ringdijk.
Op 29 mei 2014, om 13:15 uur zag ik het volgende gebeuren: Ik stond in de woonkamer van mijn woning. Ik zag een persoon aan komen rennen vanuit de richting Ringdijk in mijn richting. Ik zag dat hij uit mijn zicht verdween achter een geparkeerd staande witkleurige Volkswagen Transporter. Ik zag dat achter de rennende man nog een man verdween. Ik zag vervolgens direct hierop een zwartkleurige Seat Ibiza vanuit het parkeervak achter de witkleurige Volkswagen Transporter komen rijden. Ik zag dat de Seat naar de doorgaande weg reed van het Jacob van Ruysdealplein. Ik noteerde het kenteken van het voertuig. Dat betreft: [AA-00-BB] . Ik zag dat er 3 (drie) personen in het voertuig zaten.
Ik kan de eerst rennende man als volgt omschrijven: licht getint uiterlijk, vermoedelijk Marokkaans.
De man die achter de eerste aan kwam rennen kan ik als volgt omschrijven:
licht getint uiterlijk, vermoedelijk Marokkaans.
5. Een proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden, proces-verbaalnummer PL1600- 2014066926-4, d.d. 29 mei 2014, opgemaakt en ondertekend door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van die verbalisanten:
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag op 29 mei 2014, omstreeks 14:49 uur, op de Prins Bernhardlaan (het hof begrijpt: te Haarlem), een zwarte Seat Ibiza, rijden. Ik zag dat er drie personen in het voertuig zaten. Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zagen dat het voertuig was voorzien van het kenteken [AA-00-BB] . Hierop hebben wij een stopteken gegeven. De bestuurder van het voertuig bracht zijn voertuig tot stilstand. Wij hebben de drie inzittenden aangehouden.
Verdachten :
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats]
[medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats]
[medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] in Algerije.
6. Een proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden, proces-verbaalnummer PL1600- 2014068968-19, d.d. 29 mei 2014, opgemaakt en ondertekend door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren,. voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van die verbalisanten:
Op donderdag 29 mei 2014 kregen wij van verbalisanten van de politieregio Kennemerland in het politiebureau te Hoofddorp meerdere goederen overhandigd. Deze goederen hadden zij aangetroffen bij de drie aangehouden verdachten.
Verdachte [verdachte] :
Wij zagen de volgende bankbiljetten:
-lx briefje van € 500,= (opvallend is dat op dit bankbiljet een kleine stempel met de letters HASS staat gedrukt)
- 10 X briefje van € 50,=
Verdachte [medeverdachte 1]
Wij zagen de volgende bankbiljetten:
1 X briefje van € 500,= (opvallend is dat op dit bankbiljet een kleine stempel met de letters HASS staat gedrukt)
12 X briefje van € 50,=
Verdachte [medeverdachte 2] :
Wij zagen de volgende bankbiljetten:
1 X briefje van € 500,= (opvallend is dat op dit bankbiljet een kleine stempel met de letters HASS staat gedrukt)
10 X briefje van € 50,=
7. Een proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden, proces-verbaalnummer PL1600- 2014068968-70, d.d. 8 oktober 2014, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van die verbalisant:
Na onderzoek bleek dat op elk van de bij de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in beslag genomen biljetten van 500 euro een stempel met de woorden HASS stond.
Er is contact opgenomen met de Nederlandsche Bank. Van die zijde werd het volgende over deze stempel verklaard:
'Dit specifiek stempel heb ik niet eerder gezien maar wel andere stempels van dit formaat. We zien dit type stempels relatief weinig.'
8. Een proces-verbaal verhoor verdachte van de politie Hollands Midden, proces-verbaalnummer PL1600- 2014068968-18, d.d. 29 mei 2014, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] :
Ik ben samen met mijn vrienden aangehouden.
9. Een proces-verbaal verhoor verdachte van de politie Hollands Midden, proces-verbaalnummer PL1600- 2014068968-35, d.d. 31 mei 2014, opgemaakt en ondertekend door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] :
Op donderdag, 29 mei 2014 ben ik bij een boot gaan kijken in Lisse, op het kamp.
10. Een proces-verbaal verhoor getuige van de politie Hollands Midden, proces-verbaalnummer PL1600- 2014068968-27, d.d. 30 mei 2014, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde verbalisant, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -
als verklaring van de getuige [getuige 2] :
Ik ben woonachtig op het woonwagenkamp aan [a-straat] te Lisse. Achterin op het kamp staat een boot op een trailer.
Op donderdag 29 mei 2014 omstreeks 13.05 uur was ik samen met mijn overbuurman [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3] ) op [a-straat] . Ik zag toen twee mannen dit plein oplopen. De mannen vielen ons op omdat wij de mannen niet kennen. Toen wij hen aanspraken hoorde ik de mannen zeggen dat zij de boot wilden kopen.
11. Een proces-verbaal verhoor getuige van de politie Hollands Midden, proces-verbaalnummer PL1600- 2014068968-33, d.d. 31 mei 2014, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde
opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [getuige 3] :
Op 29 mei 2014 stonden er 2 jongens bij mijn boot, die voor mijn woonwagen op [a-straat 2] te Lisse stond. Een van de jongens zei dat ze de boot wilden kopen.”
6.3. Het hof heeft in het verkort arrest, voor zover hier van belang en mede naar aanleiding van gevoerde verweren, het volgende overwogen:
“Het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 29 mei 2014 heeft er omstreeks 13:10 uur een diefstal plaatsgevonden uit een woonwagen aan [a-straat 1] in Lisse. Blijkens de aangifte in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen op pagina 11 van het dossier is er bij de diefstal uit een schoenendoos in de slaapkamer een geldbedrag weggenomen van € 3.100,00, bestaande uit drie biljetten van 500 euro en 32 biljetten van 50 euro. De zoon van de aangever bevond zich op het moment van de diefstal in de woonwagen, is naar buiten gelopen en zag een man met een getinte huidskleur uit het slaapkamerraam komen. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij omstreeks 13:15 uur twee mannen met een licht getint uiterlijk, vermoedelijk Marokkaans, achter elkaar heeft zien rennen en dat deze uit het zicht verdwenen achter een geparkeerd staande witkleurige Volkswagen Transporter. Direct hierna reed een zwartkleurige Seat Ibiza voorzien van kenteken [AA-00-BB] vanuit het parkeervak achter de bestelbus weg. De getuige zag dat er drie personen in het voertuig zaten.
Omstreeks 14:49 uur zagen opsporingsambtenaren te Haarlem een zwarte Seat Ibiza rijden met het kenteken [AA-00-BB] .
In het voertuig bevonden zich drie inzittenden. Nadat de opsporingsambtenaren een stopteken hadden gegeven bracht de bestuurder de auto tot stilstand. De drie personen onder wie de verdachte werden aangehouden. Bij de fouillering van de verdachten bleek dat ieder van hen één 500-eurobiljet met het stempel "HASS" en een aantal 50- eurobiljetten in zijn bezit had: de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] ieder 10 en de medeverdachte [medeverdachte 1] 12. Totaal zijn derhalve bij de drie verdachten drie biljetten van 500 euro en 32 biljetten van 50 euro aangetroffen, tot een totaalbedrag van € 3.100,00.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 11 van het dossier, dat de aangever in een kluis op zijn werk een 500-eurobiljet bewaarde met daarop het Stempel "HASS". De aangever heeft verklaard dat hij dit 500-eurobiljet tegelijk heeft ontvangen met de drie 500- eurobiljetten die hij in de schoenendoos in zijn slaapkamer bewaarde.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft erkend dat hij op 29 mei 2014 op het woonwagenkamp in Lisse aanwezig was. Volgens [medeverdachte 1] was hij daar samen met een andere jongen om een te koop staande boot te bezichtigen. Deze verklaring wordt als bewijsmiddel voor het tenlastegelegde ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] inhoudende dat er ongeveer tien minuten vóór de diefstal twee onbekende mannen interesse toonden in een boot van [getuige 3] .
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat het bij de verdachten aangetroffen geld afkomstig is van de diefstal uit de woning aan [a-straat 1] te Lisse. Het hof neemt hierbij in het bijzonder in overweging dat zowel op de bij de verdachten aangetroffen 500-eurobiljetten als op het 500-eurobiljet in de kluis van de aangever het stempel "HASS" staat alsmede dat de bij de verdachten aangetroffen coupures van 500 euro en 50 euro precies overeenkomen met die van de uit de woning weggenomen biljetten.
Het hof is van oordeel dat gelet op het voorgaande wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het ten laste gelegde heeft begaan. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de drie verdachten elkaar kenden, dat zij zich kennelijk gedrieën naar het woonwagenkamp te Lisse hebben begeven, dat twee van hen zich kennelijk op het kamp hebben begeven, dat één van hen de woonwagen van de aangever is binnengeklommen en vervolgens kennelijk met zijn metgezel naar de zwarte Seat Ibiza op de parkeerplaats bij het kamp is gerend en dat deze auto vervolgens met drie inzittenden is vertrokken en later met drie inzittenden door de politie is aangetroffen, nadat de buit van de inbraak kennelijk in vrijwel gelijke delen onder de verdachten was verdeeld.
Het hof heeft in zijn oordeelsvorming betrokken dat de ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerde alternatieve scenario's - voor zover deze als zodanig zouden moeten worden beschouwd nu zij uitsluitend als mogelijkheid door de raadsman naar voren zijn gebracht - niet aannemelijk zijn. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Voorts heeft de verdachte geen inzicht geboden in de herkomst van het geld dat bij hem is aangetroffen en wordt het betoog van de raadsman met betrekking tot de frequentie van de stempel "HASS" door het hof bovendien onverenigbaar geacht met de - blijkens pagina 168 van het dossier - van de Nederlandse Bank verkregen informatie omtrent de aanwezigheid van stempels op bankbiljetten.
Om die reden is het hof van oordeel dat het bewijs van de tenlastelegging zoals dit uit de gebezigde bewijsmiddelen voortvloeit door al hetgeen als alternatieve lezing door de verdediging is aangevoerd niet wordt ontzenuwd.”
6.4. Het hof laat in de bewijsvoering en nadere bewijsoverweging in het midden welke rol de verdachte ten opzichte van de andere twee had. Gelet echter op de tot het bewijs gebezigde signalementen, de Noord-Afrikaanse achternamen van de twee bijrijders in de auto, [medeverdachte 1] , en [medeverdachte 2] , de voor het bewijs gebezigde verklaring van [getuige 1] die verklaart twee mannen met een Marokkaans uiterlijk te hebben zien rennen, alsmede de verwijzing door het hof naar de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] , die heeft erkend dat hij op 29 mei 2014 samen met een vriend op het woonwagenkamp aanwezig was om een te koop staande boot te bezichtigen, welke verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] inhoudende dat er ongeveer tien minuten vóór de diefstal twee onbekende mannen interesse toonden in een boot van [getuige 3] , lijkt het hof ervan uit te zijn gegaan dat het de verdachte is geweest die ten tijde van het wegnemen van het geld in de auto is blijven wachten. Maar in de nadere bewijsmotivering maakt het hof geen onderscheid tussen de verschillende rollen van de drie medeverdachten. Het oordeel dat de verdachte als medepleger kan worden beschouwd baseert het hof op de omstandigheden dat de drie verdachten elkaar kenden, dat zij zich kennelijk gedrieën naar het woonwagenkamp te Lisse hebben begeven, dat twee van hen zich kennelijk op het kamp hebben begeven, dat één van hen de woonwagen van de aangever is binnengeklommen en vervolgens kennelijk met zijn metgezel naar de zwarte Seat Ibiza op de parkeerplaats bij het kamp is gerend en dat deze auto vervolgens met drie inzittenden is vertrokken en later met drie inzittenden door de politie is aangetroffen, nadat de buit van de inbraak kennelijk in vrijwel gelijke delen onder de verdachten was verdeeld.
6.5. De vraag is of deze motivering de bewezenverklaring dat de verdachte de diefstal heeft medegepleegd kan dragen.
6.6. Op 5 april 2016 hebben mijn ambtgenoot Hofstee en ik een aantal conclusies genomen met een aan de bespreking van de middelen voorafgaande beschouwing over de reikwijdte en afbakening van medeplegen en medeplichtigheid aan de hand van arresten van de Hoge Raad die zijn gewezen na het richtinggevende arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, waarin de Hoge Raad het beoordelingskader hiervoor heeft uiteengezet.4.Daarin hebben wij het volgende beslisschema opgenomen dat is gebaseerd op de door ons gegeven analyse van de recente rechtspraak met betrekking tot medeplegen5.:
“a) Het kerncriterium van medeplegen is de bewuste en nauwe samenwerking waarbij de bijdrage van de verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Voor de beoordeling of daarvan sprake is komt het aan op de precieze bewijsvoering: welke handelingen of gedragingen kunnen uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid c.q. daardoor worden gestaafd? In sommige gevallen vergt dat een expliciete motivering in die zin dat niet met een verwijzing naar de gebezigde bewijsmiddelen kan worden volstaan.
b) Het medeplegen kan bestaan uit twee modaliteiten (die zich ook in combinatie met elkaar kunnen voordoen):
(I) een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit, welke zich over meer fasen kan uitstrekken en waaronder wij de fysieke uitvoering verstaan waarbij de verdachte aanwezig is geweest en daarbij in enige fase uitvoeringshandelingen heeft verricht dan wel
(II) gedragingen die ‘voor, tijdens, of na’ het strafbare feit hebben plaatsgevonden.
c) In beide modaliteiten moet het gaan om intellectuele en/of materiële bijdragen van voldoende gewicht.
d) Daarvan is geen sprake als uit de bewijsmiddelen enkel blijkt :
(I) dat de verdachte aanwezig is geweest ten tijde van de verwezenlijking van het delict en geen enkele uitvoeringshandeling heeft verricht;
(II) en zich daar niet van heeft gedistantieerd.
e) Een uitzondering hierop lijkt mogelijk bij delicten die bestaan uit (bedreigingen) met geweld in groepsverband. Dan kan de aanwezigheid binnen de groep bijdragen aan het bedreigende karakter van het geweld en zodanig zwaarwegend zijn dat op grond daarvan medeplegen kan worden aangenomen. Ook een dergelijke kwalificatie vergt naar ons inzicht een extra motivering.
f) Voor beide onder b) genoemde modaliteiten, of een combinatie daarvan, geldt eveneens dat bij gedragingen die het delict bevorderen of gemakkelijk maken en die normaliter als medeplichtigheid worden aangemerkt, dit het aannemen van medeplegen in beginsel in de weg staat. Indien dergelijke gedragingen toch als medeplegen worden gekwalificeerd, vergt dat een extra motivering waarin wordt onderbouwd dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking en dat de bijdrage van de verdachte, ook al valt deze (op het eerste gezicht) binnen de categorie medeplichtigheid, van wezenlijke betekenis en dus van voldoende gewicht is geweest.
g) De tweede onder b) genoemde modaliteit, die gedragingen ‘voor, tijdens, of na’ het strafbare feit behelst, heeft in onze visie betrekking op situaties waarbij de verdachte niet lijfelijk aanwezig is geweest bij de feitelijke uitvoering van het delict of daaraan niet fysiek heeft deelgenomen. Ook hier moet het gaan om bijdragen die van wezenlijk intellectueel en/of materieel belang zijn bij de verwezenlijking van het delict zoals:
(I) het vervullen van een sturende en leidende rol, al dan niet achter de schermen of op afstand;
(II) het initiatief nemen en de uitdenker zijn van het strafbare feit;
(III) anderszins handelingen die in combinatie met elkaar van zodanig gewicht zijn dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Ook in deze situaties dient uit een extra motivering te blijken waarom het gerechtvaardigd is medeplegerschap aan te nemen.
h) Hoe medeplegerschap zou moeten worden geconstrueerd enkel en alleen op grond van gedragingen ná de uitvoering van het strafbare feit – waaronder wij mede verstaan het vervullen van een van de delictsbestanddelen bij een gekwalificeerd misdrijf – zien wij niet. In dergelijke gevallen lijkt slechts een kwalificatie als medeplichtigheid mogelijk.”
6.7. Om dit beslisschema te kunnen toepassen moet worden uitgegaan van hetgeen het hof blijkens de bewezenverklaring over de feiten heeft vastgesteld, met name met betrekking tot de handelingen en gedragingen van de verdachte in dat verband. In casu komt dat samengevat op het volgende neer:
- op 29 mei 2014 heeft er omstreeks 13:10 uur een diefstal plaatsgevonden uit een woonwagen aan [a-straat 1] in Lisse;
- de zoon van de aangever heeft een man met een getinte huidskleur uit het slaapkamerraam van de woonwagen zien komen;
- getuige [getuige 1] heeft omstreeks 13:15 uur twee mannen met een licht getint uiterlijk, vermoedelijk Marokkaans, achter elkaar zien rennen en achter een geparkeerd staande witkleurige Volkswagen Transporter zien verdwijnen, waarna direct een zwartkleurige Seat Ibiza voorzien van kenteken [AA-00-BB] vanuit het parkeervak achter de bestelbus weg reed;
- de getuige [getuige 1] zag dat er drie personen in de Seat Ibiza zaten toen deze wegreed;
- omstreeks 14:49 uur zagen opsporingsambtenaren te Haarlem een zwarte Seat Ibiza rijden met het kenteken [AA-00-BB] ;
- in het voertuig bevonden zich drie inzittenden, onder wie de verdachte, die ieder in het bezit bleken te zijn van ongeveer een derde deel van het uit de woonwagen te Lisse ontvreemde bedrag, waaronder zich ook drie biljetten van € 500 met daarop gestempeld de letters “HASS bevonden, kennelijk afkomstig uit het gestolen geld uit de woonwagen.
6.8. Uitgaande van het beslisschema valt mij als eerste op dat het hof in zijn nadere bewijsmotivering kennelijk bewust in het midden heeft gelaten of het medeplegen van de verdachte heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering – modaliteit b) onder (I) – en/of uit gedragingen die ‘voor, tijdens of na’ het strafbare feit hebben plaatsgevonden – modaliteit b) onder (II) – al lijkt de bewijsvoering erop te wijzen dat het hof impliciet heeft aangenomen dat de verdachte in de auto is achtergebleven toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich naar het woonwagenkamp begaven. Dat is mijns inziens alleen al in het licht van het door de Hoge Raad geformuleerde toetsingskader voor medeplegen problematisch in verband met de vereiste precieze bewijsvoering. Daar komt nog bij dat het hof niets heeft vastgesteld over de rol van de verdachte ten opzichte van de andere twee, waardoor uit de bewijsvoering evenmin kan worden afgeleid of de verdachte een intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd om van medeplegen te kunnen spreken, zoals vermeld onder c) in het beslisschema. De bewijsvoering wijst in de richting dat verdachtes handelingen tijdens het begaan van de diefstal hebben bestaan uit het wachten in de auto en de handelingen ná het feit bestaan uit het met de medeverdachten wegrijden en het vrijwel gelijkelijk delen in de buit. Dat is naar mijn mening echter ontoereikend om de verdachte, die kennelijk niet lijfelijk aanwezig was bij de diefstal zelf, noch daarbij uitvoeringshandelingen heeft verricht, toch als medepleger aan te merken. Ik acht het oordeel van het hof dat ten aanzien van de verdachte sprake is van medeplegen van de diefstal in de zin van art. 311, eerste lid onder 4, Sr dan ook ontoereikend gemotiveerd. Dat het hof in zijn motivering heeft betrokken dat de verdachten elkaar kenden en kennelijk gezamenlijk naar het woonwagenkamp zijn gereden en dat bij de verdachte een derde deel van het geld is aangetroffen uit de buit, doet hieraan niet af. Hieruit blijkt immers niet dat de verdachte een wezenlijk aandeel in de verwezenlijking van het delict heeft gehad.
6.9. Het middel is terecht voorgesteld.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑04‑2016
Proces-verbaal nr. PL1600-2014068968-3, verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt door [verbalisant 3] , hoofdagent van Politie Hollands Midden, 29 mei 2014 (dossierpagina 17-18).
Proces-verbaal nr. PL1600-2014069968-1, aangifte, opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van Politie Hollands Midden, 29 mei 2014 (dossierpagina 7-8).
Twee van deze conclusies zijn gepubliceerd: ECLI:NL:PHR:2016:233 en ECLI:NL:PHR:2016:234.
Hetgeen in gelijke zin geldt voor de situatie dat medeplegen een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving (bijvoorbeeld door de woorden ‘in vereniging’ of ‘gepleegd door twee of meer verenigde personen’) zoals in het onderhavige geval.