Handelingen II 2009/010 nr. 26 (vergadering 18 november 2009), blz. 2414).
HR, 10-01-2014, nr. 12/04979
ECLI:NL:HR:2014:8, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-01-2014
- Zaaknummer
12/04979
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:8, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑01‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:929, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑10‑2012
- Wetingang
art. 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
V-N 2014/5.12 met annotatie van Redactie
Belastingadvies 2014/5.1
FED 2014/25 met annotatie van G. GROENEWEGEN
BNB 2014/69 met annotatie van E.B. PECHLER
Belastingblad 2014/244 met annotatie van A.W. Schep
JAF 2014/428
NTFR 2015/158
NTFR 2014/485 met annotatie van Mr. I.R.J. Thijssen
Uitspraak 10‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 16, lid 2, letter c, AWR. Verordening rioolrechten 2010 gemeente Barendrecht. Aanslag rioolrecht € 235. Bij raadpleging bijsluiter en website blijkt juiste bedrag € 258. Navordering geoorloofd wegens redelijkerwijs kenbare fout?
Partij(en)
10 januari 2014
nr. 12/04979
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 9 oktober 2012, nr. BK-11/00690, betreffende een aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de rioolheffing van de gemeente Barendrecht.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de rioolheffing van de gemeente Barendrecht opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Dordrecht (nr. AWB 11/282 RIOOLR-T2) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 19 september 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de rioolheffing van de gemeente Barendrecht opgelegd ten bedrage van € 235. Deze aanslag is te laag vastgesteld. Ingevolge de Verordening rioolheffing 2010 van de gemeente Barendrecht bedraagt de rioolheffing voor een geval als het onderhavige, een woning met meer dan twee bewoners, € 258. De fout is gemaakt bij alle belastingplichtige inwoners die hun belasting niet per automatische incasso betalen. Vervolgens is aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag ten bedrage van € 23 opgelegd.
3.1.2.
In het aanslagbiljet van de primitieve aanslag werd voor verdere informatie verwezen naar een meegezonden bijsluiter. Daarin zijn onder meer de voor het jaar 2010 geldende tarieven voor de rioolheffing vermeld, waaronder het bedrag van € 258. Voorts wordt in de bijsluiter de website www.svhw.nl vermeld, waar eveneens het bedrag van € 258 wordt genoemd.
3.2.1.
Tussen partijen is in geschil of terecht is nagevorderd.
3.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende bij kennisneming van zijn aanslagbiljet en de bijsluiter redelijkerwijs heeft kunnen zien dat een fout is gemaakt, aangezien het bedrag van de aanslag niet overeenstemde met het voor hem geldende bedrag in de bijsluiter. Vervolgens had belanghebbende kunnen vaststellen welk tarief het juiste is door de in de bijsluiter vermelde website www.svhw.nl te raadplegen. Voor zover belanghebbende stelt de bijsluiter niet te hebben geraadpleegd, komt dit voor zijn rekening en risico, aldus het Hof.
Voorts heeft het Hof geoordeeld dat aan uitlatingen van de Staatssecretaris van Financiën met betrekking tot navordering van geringe bedragen, die hij heeft gedaan in zijn hoedanigheid van medewetgever, geen in rechte te beschermen vertrouwen kan worden ontleend.
De navorderingsaanslag is daarom gelet op artikel 16, lid 2, letter c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) terecht opgelegd, aldus het Hof.
3.3.1.
Het eerste middel betoogt dat het Hof is uitgegaan van een te ruime uitleg van het begrip “kenbaar” in artikel 16, lid 2, letter c, AWR. Deze bepaling is van toepassing - voor zover hier van belang - in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven doordat ten gevolge van een fout een aanslag te laag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige “redelijkerwijs kenbaar” is. Volgens de toelichting op die bepaling “is de kenbaarheid in zekere mate geobjectiveerd door het gebruik van het woord “redelijkerwijs”. (…) Bij de toepassing van het kenbaarheidsvereiste gaat het er niet om of de onjuistheid voor een concrete belastingplichtige kenbaar is, maar of een belastingplichtige met een gemiddelde kennis van, en een gemiddeld inzicht in het fiscale recht, de onjuistheid onderkent.” (Kamerstukken II, 2009/10, 32 129, nr. 3, blz. 25).
Omtrent het begrip “kenbaar” is in de memorie van toelichting voorts vermeld: “Kenbaar moet hier worden opgevat in de gebruikelijke zin van te kennen, te onderkennen, te onderscheiden. De belastingplichtige moet als het ware in één oogopslag (hebben) kunnen zien dat de belastingaanslag (…) niet juist is.” (Kamerstukken II, 2009/10, 32 129, nr. 3, blz. 25).
Van een belastingplichtige wordt niet gevraagd te beoordelen of een aan hem opgelegde belastingaanslag juist is (Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 8, blz. 50).
3.3.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende bij kennisneming van zijn aanslagbiljet en de bijsluiter redelijkerwijs heeft kunnen zien dat een fout is gemaakt omdat daarin verschillende bedragen worden vermeld, en dat belanghebbende vervolgens door raadpleging van een website had kunnen vaststellen welke van die bedragen het juiste was. Aldus heeft het Hof een strengere uitleg gegeven aan het begrip “redelijkerwijs kenbaar” in artikel 16, lid 2, letter c, AWR dan blijkens de wetsgeschiedenis is beoogd. De enkele vermelding van een bedrag aan rioolheffing van € 235 is niet van dien aard dat daarmee voor een belastingplichtige onmiddellijk duidelijk had moeten zijn dat de aanslag onjuist is. Raadpleging van de bijsluiter, waarnaar op het aanslagbiljet wordt verwezen “voor verdere informatie”, en van de daarin vermelde website, lag daarmee niet voor de hand.
Het Hof heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat sprake was van een redelijkerwijs kenbare onjuistheid als bedoeld in artikel 16, lid 2, letter c, AWR.
3.3.3.
Het eerste middel slaagt derhalve. Het tweede middel behoeft dan geen behandeling meer.
3.4. ’
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De navorderingsaanslag dient te worden vernietigd.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar op het bezwaarschrift,
vernietigt de navorderingsaanslag,
gelast dat de gemeente Barendrecht aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 115, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 112, en gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende vergoedt het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 41, derhalve in totaal € 268.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2014.
Beroepschrift 09‑10‑2012
VERTROUWELIJK
Hoge Raad der Nederlanden
Belastingkamer
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
Onderwerp: beroep in cassatie tegen de uitspraak Gerechtshof 's‑Gravenhage
BK-11/00690 inzake navorderingsaanslag rioolheffing 2010
ten name van [X]
dagtekening uitspraak 9 oktober 2012
Edelhoogachtbaar College,
Op 9 oktober 2012 heeft het Gerechtshof te 's‑Gravenhage uitspraak gedaan in de in het onderwerp genoemde procedure. Door middel van dit schrijven wordt tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Een afschrift van de uitspraak van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage is hierbij gevoegd. (BIJLAGE 1)
1. Navordering: artikel 16, tweede lid, onderdeel c van de AWR
Op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel c van de AWR kan een navorderingsaanslag worden opgelegd indien het voor de belastingplichtige kenbaar is dat de primitieve aanslag een fout bevat waardoor deze te laag is vastgesteld. Daarvan is in elk geval sprake wanneer de te weinig geheven belasting ten minste 30 procent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt. In de wetsgeschiedenis wordt over het kenbaarheidvereiste het volgende opgemerkt1. :
‘Met ‘kenbaar’ is bedoeld dat de belastingplichtige in één oogopslag heeft moeten kunnen zien dat de belastingaanslag onjuist is. Die formulering geeft behoorlijk wat zekerheid: in één oogopslag heeft de belastingplichtige moeten kunnen zien dat de belastingaanslag onjuist is. Dat moet hij gelijk zien bij het kennisnemen van zijn aangiftebiljet. Het gaat inderdaad om ‘direct kenbaar’, zo kan ik wel toezeggen. ’
2. Eerste cassatiemiddel: schending van het recht
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft een onjuiste uitleg gegeven aan het begrip ‘kenbaar’. Wij citeren uit de uitspraak van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage:
‘7.2.2.
Belanghebbende heeft derhalve bij kennisneming van zijn aanslagbiljet en de daarbij gevoegde bijsluiter redelijkerwijs kunnen zien dat een fout is gemaakt, aangezien het bedrag van de aanslag niet overeenstemde met het voor hem geldende bedrag in de bijsluiter. Immers, het bedrag van de aanslag is € 23 lager dan het in de bijsluiter genoemde tarief. Belanghebbende had vervolgens kunnen vaststellen welk tarief het juiste is door de in de bijsluiter vermelde website www.svhw.nl te raadplegen. Alsdan had belanghebbende kunnen vaststellen dat de in de bijsluiter vermelde tarieven juist zijn en de aanslag € 23 te laag is vastgesteld. (…)’
Hoewel uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot het kenbaarheidvereiste blijkt dat de belastingplichtige in één oogopslag heeft moeten kunnen zien dat de belastingaanslag onjuist is, overweegt het Gerechtshof te 's‑Gravenhage dat de belastingplichtige naast de belastingaanslag tevens een bijsluiter en vervolgens een website moet raadplegen om de juistheid van een aanslag te beoordelen. Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage geeft daarmee een te ruime uitleg aan het begrip ‘kenbaar’. Bovendien miskent het Hof dat er aan de bijsluiter en de website geen rechten kunnen worden ontleend, aldus de bijsluiter en voornoemde website. Verwijzing dient te volgen. (BIJLAGEN 2, 3 en 4)
3. Tweede cassatiemiddel: schending van het recht
In de memorie van toelichting op artikel 16 tweede lid onderdeel c van de AWR wordt met betrekking tot na te vorderen bedragen het volgende opgemerkt2.:
‘Van het opnemen van een tweede grens in de vorm van een absoluut bedrag is afgezien. Het is echter niet de bedoeling om op grote schaal in absolute zin geringe bedragen na te vorderen; het zal in het algemeen gaan om min of meer aanzienlijke afwijkingen.’
Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel heeft de heer dr. P.H. Omzigt vervolgens gevraagd naar het ontbreken van een ondergrens en een tegenbewijsregeling bij de voorgestelde wetswijziging. De heer mr. drs. J.C. de Jager, destijds staatssecretaris van Financiën, antwoordde als volgt3.:
‘Voor wat betreft dit laatste punt kan ik de heer Omtzigt tegemoet komen. Zoals bekend werkt de Belastingdienst met doelmatigheidsgrenzen. Ik heb besloten om de doelmatigheidsgrens bij navordering wegens kenbare onjuistheden in te voeren. Indien het inkomen waarover nog niet is geheven minder dan € 1 000 bedraagt, wordt van het vaststellen van een navorderingsaanslag afgezien. Daarmee wordt tevens recht gedaan aan de in de memorie van toelichting aangegeven bedoeling om geen in absolute zin geringe bedragen na te vorderen. Wat betreft het opnemen van een tegenbewijsregeling ben ik van mening dat dit in de praktijk juist tot rechtsonzekerheid en zinloze procedures zou leiden.’
De wetgever heeft met artikel 16 tweede lid onderdeel c van de AWR deels invulling willen geven aan de schrijf- en tikfoutenjurisprudentie van de Hoge Raad4.. Voorts moest worden voorkomen dat geen navorderingsaanslag kan worden opgelegd in gevallen waarin een belastingplichtige bijvoorbeeld per abuis een hypotheekrenteaftrek van € 3.419.635 in plaats van € 3.419 claimt, hetgeen in bij het opmaken van de primitieve aanslag door de Belastingdienst wordt gevolgd5.. Echter, uit de hiervoor geciteerde wetgeschiedenis blijkt dat de wetgever niet de bedoeling heeft gehad om het de inspecteur (in casu: de heffingsambtenaar) mogelijk te maken in absolute zin geringe bedragen na te vorderen. Dat er geen exacte bedragen in het betreffende artikel zijn opgenomen, doet hier niet aan af.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage is echter van oordeel dat aan deze uitlatingen geen rechten kunnen worden ontleend:
‘7.3.
Ten overvloede merkt het Hof op dat de uitlatingen van de staatssecretaris van Financiën, waarop de Inspecteur doelt, zijn gedaan in de Memorie van Toelichting bij het ontwerp dat heeft geleid tot de Wet van 23 december 2009 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten, Stb. 2009,610 (Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 3, blz. 26 en nr. 4, blz. 17). Dit laat geen andere conclusie toe dan dat de Staatssecretaris bij het doen van deze uitlatingen is opgetreden in zijn hoedanigheid van medewetgever en niet in zijn hoedanigheid van uitvoerder van de Awr; zodat aan die uitlatingen geen in rechte te beschermen vertrouwen kan worden ontleend. De inspecteur en de rechtbank hebben dit miskend. ’
Deze overweging is in strijd met het recht.. Immers, de hiervoor geciteerde overwegingen van de (mede)wetgever zijn geldend recht. Het opleggen van een navorderingaanslag van € 23 is in strijd met doel en strekking van artikel 16 tweede lid onderdeel c van de AWR. Anders dan het Hof stelt, kunnen burgers rechten ontlenen aan de wetsgeschiedenis. Verwijzing dient te volgen.
4. Conclusie
De uitspraak van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage kan om meerdere redenen niet in stand kan blijven. Ik verzoek uw College om de betreffende uitspraak te casseren de procedure te verwijzen.
Hoogachtend,
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑10‑2012
Memorie van toelichting (Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010) nr. 32 129, nr. 3 onderdeel 12.1.
Mr. drs. J.C. de Jager, destijds staatssecretaris van Financiën: Schriftelijke reactie n.a.v. wetgevingsoverleg Belastingplan 2010 c.a., d.d. 13 november 2009, kenmerk: AFP/2009/0716 U.
Memorie van toelichting (Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010) nr. 32 129, nr. 3 onderdeel 12.1.
Hoge Raad 7 december 2012, LJN: BA9393, nr. 44096.