Ktr. Amsterdam, 21-04-2010, nr. 975232 DX EXPL 08-2440
ECLI:NL:RBAMS:2010:BN1010
- Instantie
Rechtbank Amsterdam (Kantonrechter)
- Datum
21-04-2010
- Magistraten
Mr. C.L.J.M de Waal
- Zaaknummer
975232 DX EXPL 08-2440
- LJN
BN1010
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2010:BN1010, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam (Kantonrechter), 21‑04‑2010
Uitspraak 21‑04‑2010
Mr. C.L.J.M de Waal
Partij(en)
Vonnis van de kantonrechter
inzake
- 1.
[eiser],
hierna: [eiser],
en
- 2.
[eiseres],
hierna: [eiseres],
beiden wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gezamenlijk nader te noemen: [eiser] c.s.,
gemachtigde: mr. G.H. Rompen,
tegen
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: Swier & Van der Weijden Gerechtsdeurwaarders.
De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding van 30 juli 2008, met producties.
Bij rolmededeling van 26 november 2008 zijn alle bij de rechtbank aanhangige effectenlease-zaken, waaronder de onderhavige, aangehouden in afwachting van arresten van de Hoge Raad waarin rechtsvragen zouden worden beantwoord die partijen in effectenlease-zaken verdeeld houden. Op 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een drietal arresten gewezen, waarin hij op deze rechtsvragen een antwoord heeft gegeven.
Bij rolmededeling van 22 juli 2009 is de zaak verwezen naar de rol van 12 augustus 2009 voor uitlating doorhaling dan wel voortprocederen, waarop [eiser] c.s. te kennen hebben gegeven te willen voortprocederen.
Vervolgens zijn ingediend:
- —
de nadere conclusie van [eiser] c.s.;
- —
de conclusie van antwoord tevens houdende nadere conclusie van Dexia, met producties.
Bij tussenvonnis van 2 december 2009 is bepaald dat schriftelijk wordt voortgeprocedeerd. Vervolgens zijn ingediend:
- —
de conclusie van repliek van [eiser] c.s.
- —
de conclusie van dupliek van Dexia.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
2. De feiten
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
2.2
[eiser] heeft de volgende lease-overeenkomst (hierna: de lease-overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Contractnr. | Datum | Naam overeenkomst | Leasesom | Looptijd | Termijnbedrag | ||
[contractnr.] | 06-12-2000 | Triple Effect Maandbetaling | € | 23.341,05 | 36 mnd. | € | 112,45 |
Verlenging | 10-12-2003 | € | 23.491,17 | 36 mnd. | € | 116,62 |
2.3.
[eiseres] heeft de lease-overeenkomst mede-ondertekend.
2.4.
[eiseres] heeft [eiser], met wie zij ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst was gehuwd, geen (schriftelijke) toestemming verleend voor het aangaan van de verlenging van de lease-overeenkomst (hierna: de verlenging).
2.5.
Bij brief van 3 januari 2007 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft [eiseres] met een beroep op artikel 1:89 BW de lease-overeenkomst vernietigd en terugbetaling gevorderd van alle door [eiser] betaalde termijnen binnen een termijn van 14 dagen.
2.6.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (NJ 2007, 427, LJN AZ7033) heeft het Gerechtshof te Amsterdam de op 8 mei 2006 door Dexia en enige andere belangenorganisaties gesloten overeenkomst (hierna: de WCAM-overeenkomst, in de processtukken overigens ook wel Duisenbergregeling genoemd), algemeen verbindend verklaard. Daarmee gold deze overeenkomst als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:907 BW tussen Dexia en de in de overeenkomst omschreven kring der gerechtigden. De WCAM-overeenkomst bepaalt op welke manier effectenlease-overeenkomsten tussen Dexia en deze gerechtigden behoren te worden afgewikkeld.
2.7.
Het Gerechtshof heeft in voornoemde beschikking aangegeven op welke manier Dexia bekendheid moest geven aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst, aan de gevolgen daarvan, aan de omstandigheid dat alle gerechtigden daaraan gebonden waren en aan de mogelijkheid om een zogenaamde ‘opt-out-verklaring’ in te dienen. Gewezen wordt op de rechtsoverwegingen 10.2 tot en met 10.6 van de beschikking. Gelet op de datum dat Dexia de bekendmakingen heeft gepubliceerd dienden deze opt-out-verklaringen — waardoor een gerechtigde niet langer aan de WCAM-overeenkomst gebonden was — vóór 1 augustus 2007 bij de notaris ingediend te worden.
2.8.
Dexia heeft een brief d.d. 24 juli 2007 ontvangen van de gemachtigde van [eiser] c.s. waarin hij aangeeft dat [eiser] c.s. niet gebonden wensen te zijn aan de WCAM-overeenkomst. Deze brief was geadresseerd aan Dexia.
3. Vorderingen [eiser] c.s.
3.1
[eiser] c.s. vordert dat bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard dat de lease-overeenkomst alsmede de verlenging door de vernietigingsbrief buitengerechtelijk is vernietigd, althans deze te vernietigen, en Dexia te veroordelen tot (terug)betaling van al hetgeen in het kader van de lease-overeenkomst (en de verlenging) is betaald, bij dagvaarding gesteld op € 7.432,28, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2007 tot aan de dag van algehele terugbetaling. Voorts vordert [eiser] c.s. de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 768,00. Ten slotte vordert [eiser] c.s. Dexia te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
4. Standpunten [eiser] c.s.
4.1
[eiser] c.s. stelt, voor zover voor de beoordeling van belang, dat de lease-overeenkomst moet worden aangemerkt als huurkoop in de zin van artikel 7A:1576h BW en derhalve als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 BW en dus de toestemming van [eiseres] behoefde ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW. Omdat zij deze (schriftelijke) toestemming niet heeft verleend, heeft zij de lease-overeenkomst (en de verlenging) rechtsgeldig kunnen vernietigen.
5. Standpunten Dexia
5.1.
Dexia betwist de vorderingen van [eiser] c.s. Daartoe stelt zij zich, voor zover hier van belang, op het standpunt dat [eiser] niet ontvankelijk is, aangezien er geen sprake is van een rechtsgeldige opt-out verklaring, waardoor [eiser] aan de WCAM-overeenkomst gebonden is. Voorts stelt Dexia dat artikel 1:88 BW niet van toepassing is omdat [eiseres] [eiser] schriftelijk toestemming heeft gegeven om de overeenkomst aan te gaan. Subsidiair stelt Dexia dat de verlengingsovereenkomst niet door [eiseres] is vernietigd. Meer subsidiair stelt Dexia dat het beroep op de vernietiging van de verlenging is verjaard.
6. Beoordeling
Gebondenheid aan de WCAM-overeenkomst (Duisenbergregeling)
6.1.
Dexia stelt dat [eiser] c.s. de opt-out-verklaring niet rechtsgeldig hebben ingediend. [eiser] c.s. stellen daar tegenover dat het feit dat de opt-out-verklaring naar Dexia verstuurd is, niet af doet aan de rechtsgeldigheid hiervan. Het verzenden van de opt-out-verklaring naar een aangewezen derde — in dit geval de notaris — is immers geen rechtens noodzakelijk te vervullen voorwaarde om te kunnen spreken van een rechtsgeldige opt out-verklaring.
6.2.
De kantonrechter volgt het betoog van [eiser] c.s. Daartoe overweegt hij als volgt. De Wet collectieve afwikkeling massaschade is neergelegd in de artikelen 7:907 BW en volgende. Artikel 7:907 lid 2 onder f BW bepaalt dat de overeenkomst tot afwikkeling van de massaschade in ieder geval de naam en de woonplaats bevat van degene aan wie de in artikel 908 lid 2 bedoelde schriftelijke mededeling kan worden gedaan. Artikel 7:908 lid 2 BW bepaalt dat de verbindendverklaring geen gevolg heeft ten aanzien van een gerechtigde die binnen een door de rechter te bepalen termijn aan de in artikel 907 lid 2 onder f bedoelde persoon heeft laten weten niet gebonden aan de beschikking te zijn.
6.3.
De memorie van toelichting vermeldt over deze wetgeving onder meer het volgende:
‘Na een verbindendverklaring heeft de overeenkomst tussen de partijen en de benadeelden de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst (zie het voorgestelde artikel 7:908 lid 1 BW). Dit betekent dat de benadeelden door de uitspraak van de rechter gebonden zijn aan hetgeen in de overeenkomst ter voorkoming of beëindiging van een geschil is bepaald over wat rechtens voor hen geldt (vergelijk artikel 7:900 lid 1 BW). De gevolgen daarvan zijn voor de benadeelden derhalve vergelijkbaar met een rechterlijke beslissing aangaande een rechtsbetrekking die bindende kracht heeft (zie artikel 236 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.)). Evenals het gezag van gewijsde heeft een vaststellingsovereenkomst immers tot gevolg dat in een geding geen hernieuwde discussie kan plaatsvinden over datgene wat in de overeenkomst is bepaald over wat rechtens geldt. Feitelijk wordt een belanghebbende daarmee de mogelijkheid ontnomen om ter zake daarvan de rechter te adiëren.
Het zal derhalve duidelijk zijn dat met een verbindendheid van de gelaedeerden aan de overeenkomst omzichtig zal moeten worden omgegaan en dat deze slechts aanvaardbaar is wanneer deze met voldoende waarborgen wordt omkleed. Hier zijn immers belangrijke rechtsbeginselen in het geding, zoals het beginsel van partijautonomie in het burgerlijk procesrecht en het in artikel 17 Grondwet (Grw.) neergelegde recht op toegang tot de rechter. Bovendien is in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) uitdrukkelijk vastgelegd dat een ieder bij de vaststelling van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Met het oog op deze rechtsbeginselen is het dan ook van wezenlijk belang dat het voorstel benadeelden de mogelijkheid biedt om zich binnen een bepaalde termijn door middel van een uitdrukkelijk daarop gerichte verklaring te onttrekken aan die verbindendheid. Men spreekt hier ook wel van de ‘opt out’ mogelijkheid. Zie het voorgestelde artikel 7:908 leden 2 en 3 BW. Degenen die van deze mogelijkheid gebruik maken, behouden aldus de volledige vrijheid om afzonderlijk hun vordering in te dienen en hiervoor naar de rechter te stappen. Vereist is daarbij wel dat benadeelden zoveel als mogelijk op de hoogte zijn van deze mogelijkheid.’
In de memorie van toelichting op artikel 7:907 lid 2 BW, is het volgende vermeld.
‘Lid 2 somt de gegevens op die in een overeenkomst in ieder geval dienen te zijn opgenomen, wil de rechter deze verbindend kunnen verklaren’.
…
‘Ingevolge onderdeel f dient in de overeenkomst de naam en de woonplaats te worden vermeld van degene aan wie een gerechtigde tot een vergoeding kan laten weten niet aan de overeenkomst gebonden te willen zijn. Deze daarvoor in de overeenkomst aangewezen persoon kan een rechtspersoon zijn die ingevolgde de overeenkomst de vergoedingen verstrekt, maar ook een derde, zoals een notaris’.
In de memorie van toelichting op artikel 7:908 BW is het volgende vermeld.
‘Degenen die van deze mogelijkheid gebruik willen maken dienen binnen een door de rechter te bepalen termijn van ten minste drie maanden na de bekendmaking van de beschikking tot verbindendverklaring daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de daartoe in de overeenkomst aangewezen persoon, zodat na deze termijn duidelijkheid bestaat welke benadeelden aan de overeenkomst zijn gebonden’.
In de parlementaire geschiedenis (WV 29414, TK vergaderjaar 2003–2004, nr. 7 p. 22–23) is de vraag beantwoord onder welke omstandigheden op rechtsgeldige wijze van de opt-out-regeling gebruik wordt gemaakt.
‘bevorderd moet worden dat er zo weinig mogelijk onzekerheid ontstaat over de vraag of er op een rechtsgeldige wijze van de opt out-regeling gebruik is gemaakt. Dit is zowel in het belang van de partijen die zich bij de overeenkomst hebben verbonden tot vergoeding van de schade, als in het belang van de gerechtigde tot een vergoeding die van de opt out-regeling gebruik maakt. Indien een gerechtigde tot een vergoeding door een schriftelijke mededeling laat weten niet gebonden te willen zijn, heeft dit ingevolge artikel 3:37 lid 3 BW werking indien deze mededeling binnen de door de rechter te bepalen termijn de in artikel 907: lid 2, onder f, bedoelde persoon heeft bereikt.
Voor de vraag of derhalve op rechtsgeldige wijze van de opt out-regeling gebruik is gemaakt, is daarom vooral van belang dat de mededeling deze persoon bereikt en de afzender daarover zekerheid verkrijgt’.
6.4.
De kantonrechter merkt op dat uit deze citaten uit de memorie van toelichting en de parlementaire geschiedenis volgt dat niet te snel verbondenheid van een gelaedeerde aan een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in deze artikelen moet worden aangenomen. Deze wordt daardoor immers zijn recht op toegang tot de rechter ontnomen. De bepalingen omtrent de opt-out-mogelijkheid bij de verbindendverklaring van een dergelijke vaststellingsovereenkomst zijn er in de eerste plaats op gericht om alle betrokkenen zekerheid te bieden over welke benadeelden aan de overeenkomst zijn gebonden. De omstandigheid dat in het onderhavige geval de opt-out-verklaring aan de notaris diende te worden gericht maakt niet dat het voor Dexia niet duidelijk was dat deze [eiser] c.s. — door de niet mis te verstane brief van 24 juli 2007 — niet aan de WCAM-overeenkomst gebonden wilden zijn. Het is dan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Dexia zich erop beroept dat de opt-outverklaring naar de notaris had moeten worden gestuurd en bij gebreke daarvan als niet rechtsgeldig zou moeten worden aangemerkt. Het hierboven weergegeven doel van de opt-out-regeling was immers reeds bereikt met de ontvangst van de opt-outverklaring door Dexia.
6.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] c.s. rechtsgeldig de opt-out-verklaring hebben ingediend, zodat zij niet zijn gebonden aan de WCAM-overeenkomst. Het door Dexia hieromtrent gestelde wordt dan ook verworpen.
Huurkoop en artikel 1:88/1:89 BW
6.6.
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008, (LJN BC2837) wordt de onderhavige overeenkomst aangemerkt als huurkoop. Dit betekent dat artikel 1:88 lid 1 onder d BW op de lease-overeenkomst van toepassing is, zodat [eiser] voor het aangaan van de lease-overeenkomst de toestemming van [eiseres] behoefde. Nu volgens artikel 7A:1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende deze toestemming ook schriftelijk te worden gegeven (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN AZ9721, rov 2.12.3 en het reeds genoemde arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008).
6.7.
Voor wat betreft de lease-overeenkomst is de kantonrechter van oordeel dat het beroep op vernietiging niet zal slagen. Vast staat immers dat [eiseres] haar handtekening onder de overeenkomst heeft gezet en hiermee [eiser] haar toestemming heeft gegeven om de lease-overeenkomst aan te gaan. Het beroep op de vernietiging van de overeenkomst d.d. 6 december 2000 zal dan ook worden afgewezen.
Verlenging
6.8.
Ten aanzien van de verlenging geldt het volgende. Anders dan Dexia stelt, is artikel 1:88 BW eveneens van toepassing op de verlenging van de lease-overeenkomst. Ook voor de verlenging was schriftelijke toestemming van [eiseres] vereist. Immers, de verlenging brengt rechten en plichten mee, die gelijksoortig zijn aan de uit de oorspronkelijke lease-overeenkomst voortspruitende rechten en plichten. Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [eiseres] de bevoegdheid een beroep te doen op de hier bedoelde vernietigbaarheid. Dexia had redelijkerwijs moeten en kunnen begrijpen dat de vernietigingsbrief mede gericht was op de verlenging, aangezien de lease-overeenkomst en de verlenging daarvan dezelfde naam en hetzelfde contractnummer hebben en daar in de vernietigingsbrief naar wordt verwezen. Het door Dexia hieromtrent gestelde wordt dan ook verworpen.
Verjaring
6.9.
Voorts heeft Dexia pas bij dupliek een beroep gedaan op verjaring van het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW ten aanzien van de verlenging. Dexia heeft in dat verband onder meer gesteld dat de betalingen (ook) tijdens de verlenging zijn gedaan van een en/of-rekening. De verjaringstermijn voor een beroep op dit vernietigingsrecht is op grond van artikel 3:52 lid 1 sub d BW drie jaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, LJN AY8771 en Gerechtshof Amsterdam, 19 mei 2009, LJN BI 4359). Van belang is derhalve wanneer [eiseres] bekend was met het bestaan van de verlenging van de lease-overeenkomst.
6.10.
[eiser] c.s. hebben zich nog niet kunnen uitlaten over het hierboven genoemde standpunt van Dexia met betrekking tot de verjaring. [eiser] c.s. zullen daarom in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten op dit punt. Evenmin beschikt de kantonrechter over een specificatie van Dexia van de daadwerkelijk door [eiser] c.s. betaalde lease-termijnen (betaaldata en bedragen, inclusief totaalbedrag) ná verlenging en een specificatie van verrekende en/of door [eiser] c.s. ontvangen dividenden dan wel andere voordelen uit de bij de lease-overeenkomst betrokken effecten ná verlenging. Tevens ontbreken gegevens over de waarde van de aandelen op het moment van de beëindiging van de lease-overeenkomst (een fictieve eindafrekening) en de daadwerkelijk betaalde restschuld (betaaldatum en bedrag) bij beëindiging van de verlenging. Dexia zal in de gelegenheid worden gesteld zich over de voorgaande punten uit te laten op hierna te melden wijze.
6.11.
In afwachting hiervan zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
Beslissing
De kantonrechter:
- I.
wijst de vordering tot vernietiging van de overeenkomst af;
- II.
verwijst de zaak naar de rol van 19 mei 2010 tot het in rechtsoverweging 6.10. weergegeven doel, voor akte door beide partijen, waarna partijen in de gelegenheid worden gesteld om na vier weken over en weer op het daarin gestelde wederom bij akte te reageren;
- III.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter