CRvB, 23-09-2014, nr. 14-4905 WWB-VV
ECLI:NL:CRVB:2014:3149
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
23-09-2014
- Zaaknummer
14-4905 WWB-VV
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:3149, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 23‑09‑2014; (Voorlopige voorziening)
- Wetingang
- Vindplaatsen
USZ 2014/357
Uitspraak 23‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening. De Raad bepaalt dat het dagelijks bestuur voor de eerstvolgende neurofeedbackbehandeling en daarop volgende behandelingen van verzoeker bij wijze van voorschot bijzondere bijstand verleent. Spoedeisend belang. De neurofeedbackbehandelingen komen niet voor vergoeding in aanmerking komen op grond van de Zvw of AWBZ. Zeer dringende redenen? Onvoldoende grondslag voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak naar verwachting geen stand zal kunnen houden.
14/4905 WWB-VV
Datum uitspraak: 23 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Het Plein (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Het dagelijks bestuur heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (rechtbank) van 27 februari 2014, 13/1079, (aangevallen uitspraak).
Verzoeker heeft een verweerschrift ingediend.
Namens verzoeker heeft mr. S. Hulsman, advocaat, een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Hulsman. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Buffart en B. Buiting.
OVERWEGINGEN
1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker heeft vanaf zijn geboorte onder meer een spraakstoornis als gevolg van spastische dysartrie. Verder heeft hij psychische klachten, waaronder depressiviteit. Hij ontvangt een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening gehandicapten (WAJONG). Op 12 juli 2012 heeft verzoeker bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van neurofeedbackbehandelingen. Deze kosten worden niet vergoed door de zorgverzekeraar.
1.2.
Bij besluit van 13 augustus 2012 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand op grond van de WWB afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 2 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 13 augustus 2012 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat voor de kosten voor de neurofeedbackbehandelingen de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) als voorliggende voorzieningen moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 15 van de WWB en dat in dit geval geen sprake is van een zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
2.1.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hangende dat beroep heeft een onafhankelijke deskundige, psychiater E. Hofstad (Hofstad) op 19 augustus 2013 advies uitgebracht. De conclusie van het advies luidt als volgt:
”Mijns inziens is sprake van een zowel op somatisch als psychisch opzicht kwetsbare man die meerdere recidiverende depressies doormaakte met ernstige suïcidaliteit. De neurofeedbackbehandeling geeft patiënt voor het eerst in z’n leven hoop, verbetering van neurologisch functioneren, daarmee vermindering van de beperkingen ten gevolge van zijn somatische handicaps, en fikse verbetering van de kwaliteit van leven. Stoppen ermee brengt m.i. een groot risico met zich mee op perspectiefverlies en terugval in depressie met suïcidaliteit.”
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen opnieuw op de bezwaren van verzoeker te beslissen. De rechtbank heeft daartoe overwogen
- samengevat en voor zover van belang - dat zij het gelet op de gedingstukken en meer in het bijzonder het advies van Hofstad, en het verhandelde ter zitting aannemelijk acht dat verzoeker in een acute noodsituatie verkeert en dat hij in een levensbedreigende situatie zal komen te verkeren indien de neurofeedbackbandelingen worden stopgezet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er ten aanzien van verzoeker sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Nu verzoeker zelf geen financiële middelen heeft om te voorzien in de kosten van neurofeedback is de verlening van bijzondere bijstand hierdoor volstrekt onvermijdelijk. Om die reden dient verzoeker volgens de rechtbank voor (bijzondere) bijstand in aanmerking te komen.
3.
Het dagelijks bestuur heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het dagelijks bestuur heeft aangevoerd dat op basis van de brief van psychiater Hofstad niet kan worden geconcludeerd dat bij verzoeker sprake is van een situatie van levensbedreigende aard of die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben als hij niet meer gebruik zou kunnen maken van de neurofeedbackbehandelingen.
4.
Verzoeker heeft, gelet op de schorsende werking van het hoger beroep van het college tegen de aangevallen uitspraak, verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Primair heeft verzoeker verzocht het hoger beroep van het dagelijks bestuur ongegrond te verklaren en te bepalen dat het besluit van 13 augustus 2012 wordt herroepen in die zin dat aan verzoeker een uitkering op grond van artikel 16 van de WWB dient te worden toegekend. Subsidiair heeft verzoeker verzocht een voorschot toe te kennen op de te verlenen bijzondere bijstand dat verzoeker in staat stelt zijn neurofeedbackbehandelingen voort te zetten. Verzoeker heeft gesteld dat het spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening daarin is gelegen dat hij niet over financiële middelen beschikt om de kosten van de feedbackbehandelingen zelf te betalen. Sinds december 2013 is hij noodgedwongen gestopt met de behandelingen. Daardoor gaat zijn gezondheidstoestand achteruit. De afgelopen twee jaar heeft verzoeker slechts een gedeelte van de nodige behandelingen kunnen bekostigen uit collectes die hij in zijn woonplaats organiseerde. Hij heeft van de gemeente geen toestemming meer gekregen om geld in te zamelen, zodat hij niet meer in staat is om de behandelingen te bekostigen.
5.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het dagelijks bestuur heeft nog geen uitvoering gegeven aan de in de aangevallen uitspraak neergelegde opdracht om een nieuw besluit te nemen en ter zitting is duidelijk geworden dat een nieuw besluit niet binnen korte tijd te verwachten valt.
5.2.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.3.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening moet worden bezien of op grond van een afweging van de wederzijds in aanmerking komende belangen bij een al dan niet onmiddellijke uitvoering van de aangevallen uitspraak, het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden toegewezen. Daarbij komt ook in beeld de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die procedure.
5.4.
Niet in geschil is dat de neurofeedbackbehandelingen niet voor vergoeding in aanmerking komen op grond van de Zvw of AWBZ en dat daaraan een bewuste keuze van de regelgever ten grondslag ligt, zodat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de WWB aan de verlening van bijstand voor de kosten van deze behandelingen in de weg staat. In dit geschil is uitsluitend nog de vraag aan de orde of in het geval van verzoeker sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
5.5.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 16, eerste lid, van de WWB dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens de vaste rechtspraak van de Raad is een acute noodsituatie aan de orde indien er een situatie van levensbedreigende aard is of een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576.
5.6.
De rechtbank heeft zijn oordeel dat de in 5.5 bedoelde situatie zich hier voordoet met name gebaseerd op het advies van Hofstad. Het dagelijks bestuur heeft tegenover dit oordeel van de rechtbank vooralsnog uitsluitend gesteld dat uit het advies van Hofstad niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een acute noodsituatie. Ter zitting heeft het bestuur aangevoerd dat het advies van Hofstad vooral ziet op de kwaliteit van leven van verzoeker en niet op acute problematiek. In dit verband is verder naar voren gebracht dat al sinds december 2013 geen sprake meer is van neurofeedbackbehandelingen bij verzoeker en dat van ernstige gevolgen daarvan niet is gebleken.
5.7.
Verzoeker heeft daartegenover gesteld dat het dagelijks bestuur zijn standpunt nauwelijks heeft onderbouwd, dat hij door het achterwege blijven van zijn behandelingen duidelijk achteruit is gegaan en dat hij verder dreigt terug te vallen. Verder is met nadruk gewezen op het oordeel van Hofstad dat stoppen met neurofeedbacktrainingen een groot risico met zich brengt op perspectiefverlies en terugval in depressie met suïcidaliteit.
5.8.
Gelet op wat het dagelijks bestuur tot nu toe in hoger beroep naar voren heeft gebracht en wat verzoeker daartegenover heeft gesteld, is er op dit moment onvoldoende grondslag voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak naar verwachting geen stand zal kunnen houden. Bij de verdere beoordeling moet wel worden bedacht dat in de rechtspraak van de Raad slechts in zeer uitzonderlijke situaties wordt aangenomen dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Een voorbeeld van een zodanige situatie is te vinden in de uitspraak van 26 januari 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL3224). Verder is van belang dat, zo is ter zitting van de voorzieningenrechter gebleken, dat het dagelijks bestuur overweegt het oordeel van een medicus te vragen, teneinde een second opinion over de (acute) noodzaak van inwilliging van het verzoek om bijzondere bijstand te verkrijgen. Daarnaast gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat het voor een goede beoordeling van de zaak in de bodemprocedure nodig zal zijn dat verzoeker nadere inlichtingen verstrekt (zie onder 5.11). Gelet op een en ander leent de in dit geschil te beantwoorden vraag zich niet goed voor een (verdere) inhoudelijke beoordeling in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure. Mede met het oog daarop is ter zitting voorgesteld het hoger beroep versneld voor te leggen aan een meervoudige kamer van de Raad, met welk voorstel partijen hebben ingestemd. Naar het zich nu laat aanzien zal de mondelinge behandeling van het hoger beroep in januari 2015 kunnen plaatsvinden.
5.9.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of een voorlopige voorziening is aangewezen ter overbrugging van de periode tot het moment waarop de Raad uitspraak zal doen op het hoger beroep en, zo ja, welke.
5.10.
In het enkele feit dat al vanaf december 2013 geen behandelingen van verzoeker hebben plaatsgevonden is geen grond gelegen om van het treffen van een voorziening af te zien. Ter zitting heeft verzoeker gewezen op de inmiddels plaatsgehad hebbende terugval (slechter lopen en spreken) en het - door Hofstad genoemde - perspectiefverlies (uitzichtloosheid) als gevolg van het uitblijven van neurofeedbackbehandeling. Ter voorkoming van een verdere terugval van verzoeker die ernstig psychisch letsel bij verzoeker kan veroorzaken, met het risico van de door Hofstad tevens genoemde suïcidaliteit, acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat een voorlopige voorziening wordt getroffen. Vooralsnog gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat in de periode totdat op het hoger beroep is beslist voor verzoeker voldoende is dat de neurofeedbackbehandeling kan worden hervat in een frequentie van een sessie per week, waarvan de kosten door het dagelijks bestuur worden vergoed op basis van de feitelijk gemaakte kosten, zij het tot een maximumbedrag van € 95,- per week. Het door verzoeker genoemde bedrag van € 450,- voor onderzoek in het Radboudziekenhuis blijft buiten beschouwing omdat het verzoek om bijzondere bijstand daarop niet ziet.
5.11.
Het is afhankelijk van het oordeel van de Raad in de bodemprocedure of het dagelijks bestuur een nieuw besluit op bezwaar zal moeten nemen strekkende tot toekenning van bijzondere bijstand. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat er geen aanleiding is om zelf in de zaak te voorzien omdat zij over te weinig informatie beschikt over de totale kosten van de neurofeedbackbehandeling. Ook de voorzieningenrechter is van oordeel dat daarover nog onvoldoende gegevens voorhanden zijn, onder meer over de noodzaak van drie behandelingen per week en over de duur van de periode waarover de neurofeedbackbehandeling moet plaatsvinden. Ter voorbereiding op de mondelinge behandeling door de meervoudige kamer van de Raad en mede met het oog op een definitieve beslechting van het geschil, acht de voorzieningenrechter het noodzakelijk dat verzoeker daarover nadere inlichtingen verstrekt. Verder merkt de voorzieningenrechter op dat uit de aanvraag om bijzondere bijstand blijkt dat de ziektekostenverzekeraar een verzoek om vergoeding van de kosten van neurofeedback mondeling heeft afgewezen. Van een schriftelijk besluit naar aanleiding van een gemotiveerde aanvraag van verzoeker, bijvoorbeeld ertoe strekkende een coulancebesluit te nemen, is niet gebleken. Van verzoeker mag worden verwacht dat hij aan zijn zorgverzekeraar gemotiveerd vraagt een schriftelijk besluit over vergoeding van de hier aan de orde zijnde kosten te nemen. Ten slotte merkt de voorzieningenrechter op dat van de kant van het dagelijks bestuur is meegedeeld dat het resultaat van een op zijn verzoek te verrichten onderzoek strekkende tot het verkrijgen van een second opinion naar verwachting tijdig zal kunnen worden ingebracht in de bodemprocedure.
6.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. Deze kosten worden begroot op € 974,- voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb toe;
- bepaalt dat het dagelijks bestuur voor de eerstvolgende neurofeedbackbehandeling en daarop
volgende behandelingen van verzoeker bij wijze van voorschot bijzondere bijstand verleent,
na declaratie van de gemaakte kosten op basis van één behandeling per week en tot een
bedrag van maximaal € 95,- per behandeling;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 974,-;
- bepaalt dat het dagelijks bestuur aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 122,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) M.R. Schuurman
HD