Hof Arnhem, 13-02-2004, nr. 21-002321-02
ECLI:NL:GHARN:2004:AO7555
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
13-02-2004
- Zaaknummer
21-002321-02
- LJN
AO7555
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2004:AO7555, Uitspraak, Hof Arnhem, 13‑02‑2004; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AS9307
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2005:AS9307
Uitspraak 13‑02‑2004
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan smokkel van cocaïne naar Duitsland en Italië. Daarnaast heeft hij een vervalst paspoort in zijn bezit gehad. Het hof heeft verdachte veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf.
Partij(en)
Parketnummer: 21-002321-02
Uitspraak dd.: 13 februari 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Almelo van 3 september 2002 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 januari 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De gevoerde verweren
Door de verdediging is aangevoerd dat door het openbaar ministerie (al dan niet opzettelijk) onvolledig inzicht is verschaft inzake het verrichte onderzoek, hetgeen zou moeten leiden tot de conclusie dat beginselen van goede procesorde zozeer zijn geschonden, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. In het bijzonder staat de verdediging op het standpunt dat het niet horen van de “Vertrauensperson” [vertrouwenspersoon] en het niet verschaffen van op bladzijde 6 van de pleitnota nader aangeduide gegevens in strijd is met artikel 6 EVRM.
Het hof verwerpt dit verweer. Het horen van genoemde [vertrouwenspersoon] heeft het hof niet nodig geacht voor enig in deze zaak te nemen beslissing, omdat niet aannemelijk is geworden (en zelfs niet door de verdediging is gesteld) dat deze in contact is geweest met verdachte of zelfs maar in Nederland enige activiteit heeft ontplooid. Immers, slechts is gebleken dat [vertrouwenspersoon] als infiltrant of burgerdienstverlener in contact is getreden met verdachten in Duitse strafzaken, welke zaken slechts zijdelings samenhangen met de zaak tegen verdachte. Tot het verstrekken van de gevraagde gegevens uit de fouillering van [getuige 1] en [getuige 2] en uit de huiszoeking bij [medeverdachte 1] kan het openbaar ministerie niet gehouden worden geacht, nu de plicht tot overleggen van stukken zich niet uitstrekt tot alle gegevens die afkomstig zijn uit in een ander land verricht onderzoek naar aldaar vervolgde personen, wier zaken slechts zijdelings samenhangen met die van verdachte, terwijl niet gesteld of aannemelijk is geworden waarom in dit concrete geval in het belang van de verdediging anders geoordeeld zou moeten worden. Om dezelfde reden heeft het hof geoordeeld, dat het openbaar ministerie niet gehouden was tot overlegging van verklaringen van de Duitse verdachten [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
Inzake de klacht omtrent het in zeer laat stadium overleggen van een aantal stukken, overweegt het hof het volgende.
- -
Tot het overleggen van de verklaring van [getuige 1] d.d. 21 februari 2002 was het openbaar ministerie in feite niet eens gehouden. Overigens heeft de verdediging er tijdens de procedure in hoger beroep tijdig de beschikking over gekregen en niet valt in te zien welke (onherstelbare) schade de verdediging uiteindelijk heeft kunnen lijden door het late tijdstip van overleggen.
- -
Inzake de verklaringen van [vertrouwenspersoon] en zijn begeleiders geldt allereerst dat deze, zoals hierboven overwogen, niet van belang konden zijn voor enige door het hof te nemen beslissing. Daarnaast valt ook hier niet in te zien hoe de verdediging geschaad zou kunnen zijn door het late tijdstip van overleggen.
- -
Inzake de late verstrekking van gegevens over de gesprekken, gevoerd met de GSM met het nummer eindigend op [telefoonnummer 1] en de “bevelen tot onderschepping”, overweegt het hof dat de op zich ongewenste vertraging is ontstaan door een vergeeflijke administratieve onvolkomenheid en dat ook in dit verband niet valt in te zien hoe de verdediging daardoor (onherstelbaar) kan zijn geschaad.
Met de stelling van de verdediging dat de rechtmatigheid van het onderzoek in de zaak van [medeverdachte 2] van belang is voor de rechtmatigheid van het onderzoek tegen verdachte, verenigt het hof zich niet. Indien er al bij de aanvang van het onderzoek tegen [medeverdachte 2] van enige onrechtmatigheid sprake zou zijn geweest, kan in elk geval verdachte daarop geen beroep doen, nu hij daardoor niet kan zijn geschaad in enig rechtens te respecteren belang. Ten overvloede overweegt het hof dat het onderzoek tegen [medeverdachte 2] een aanvang heeft genomen nadat Nederlandse opsporingsambtenaren door Duitse collega’s ervan op de hoogte waren gesteld, dat een Duitse verdachte van smokkel in harddrugs in contact bleek te staan met het in Nederland gebezigde GSM-nummer eindigend op [telefoonnummer 1], welk nummer in gebruik bleek te zijn bij [medeverdachte 2]. Enige onrechtmatigheid heeft het hof daarin niet kunnen ontwaren. De stelling van de verdediging dat “door deze wijze van opereren” de persoon van [naam 1] onbekend is gebleven, kan het hof niet volgen.
Tenslotte tekent het hof aan dat het Nederlandse openbaar ministerie eenvoudig niet in de gelegenheid is om een verhoor van een in Duitsland opererende infiltrant of burgerdienstverlener af te dwingen, indien de Duitse autoriteiten daaraan niet wensen mee te werken. De opvatting dat uit het beginsel van equality of arms in het algemeen voortvloeit dat de verdediging het recht heeft om een infiltrant te horen in een situatie als de onderhavige -waarbij een Duitse infiltrant in contact is met Duitse smokkelaars van harddrugs, die op hun beurt van Nederlandse handelaren drugs betrekken-, vindt geen steun in het recht. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is niet aannemelijk geworden dat de infiltrant [vertrouwenspersoon] in Nederland actief is geweest of dat hij op enige wijze met verdachte of zijn medeverdachte in de onderhavige zaak in aanraking is geweest.
Uit het hierboven overwogene vloeit voort, dat voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, noch voor bewijsuitsluiting, noch voor verlaging van straf op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering enige grond bestaat.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd, zoals deze telastelegging in hoger beroep is gewijzigd, dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 19 januari 2002 te Hengelo (O), en/althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, hoeveelheden/een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal, bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDA/MDMA/MDEA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, te weten:
- -
op of omstreeks 18 januari 2002 te Hengelo (O), althans in arrondissement (ongeveer) een hoeveelheid (ongeveer 3 kilogram, althans 1953 gram) cocaïne en/of
- -
op of omstreeks 27 juli 2001 te Hengelo (O), althans in het arrondissement Almelo, een hoeveelheid (ongeveer 62.000) XTC-pillen, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of
- -
op of omstreeks 18 december 2001 te Hengelo (O), althans in het arrondissement Almelo een hoeveelheid XTC-pillen, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA, althans een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet en/of
- -
op of omstreeks 14 december 2001, althans in de maand december 2001 te Hengelo (O), althans in het arrondissement Almelo een hoeveelheid (ongeveer zeven (7) pakketten) cocaïne, althans een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
- 2.
hij op of omstreeks 19 januari 2002 te Meerkerk (gemeente Zederik), in het bezit was van een reisdocument, te weten een Kroatisch paspoort, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat dat paspoort was voorzien van een foto van verdachte en op naam gesteld was van [naam 2].
Het hof overweegt dat onder feit 1 in de 10e regel achter de zinsnede “in arrondissement “ het woord “Almelo” dient te worden toegevoegd en oordeelt dat het ontbreken van dit woord een kennelijke vergissing is.
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Ten aanzien van het onder feit 1 onder het 2e gedachtestreepje telastegelegde transport naar Düsseldorf overweegt het hof het volgende.
Van de zijde van de raadsman is betoogd dat verdachte met dit transport geen bemoeienis kan hebben gehad omdat verdachte omstreeks 27 juli 2001 in Albanië zou hebben verbleven, althans zou uit de stempels in het ‘echte’ paspoort moeten blijken dat hij op de telastegelegde datum niet in Hengelo (O) geweest kan zijn.
Weliswaar beschikte verdachte over twee paspoorten, waarvan van één door verdachte is toegegeven dat deze vervalst was. De vraag is of het aannemelijk is dat het tweede, nationale paspoort met nummer [paspoortnummer], waarvan blijkt dat het door de Federale Republiek Joegoslavië is afgegeven op 14 november 2000 en dat geldig is tot 14 november 2010, niet ook een vals/vervalst paspoort is.
Gezien het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 juli 2003, opgemaakt door [verbalisant] van de Koninklijke Marechaussee district Schiphol, is niet met stelligheid aan te nemen dat het hier een vals of vervalst paspoort betreft. De in het paspoort aanwezige stempel op bladzijde 31 behelst 28 juli 2001 als uitreisdatum uit Albanië. Verdachte heeft in het verhoor d.d. 8 maart 2002 gesteld dat hij zich in de periode van 26 tot en met 27 juli 2001 in Kosovo/Albanië bevond en dat hij daar tot medio oktober 2001 heeft verbleven.
De getuigen [getuige 1], in het verhoor d.d. 28 februari 2002 en [getuige 2], in het verhoor van d.d. 30 januari 2002, hebben medeverdachte [medeverdachte 2] wel als [bijnaam] of in ieder geval als mededader herkend, doch verdachte niet.
Gelet daarop staat niet buiten twijfel of verdachte daadwerkelijk één van de personen is geweest waarvan bewezen kan worden dat hij samen met een ander de harddrugs als bedoeld in de telastelegging buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Om die reden zal het hof verdachte van dit onderdeel van de telastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van het onder feit 1 onder het 3e gedachtestreepje telastegelegde transport naar Hannover overweegt het hof het volgende.
De verdachte wordt verweten dat hij op of omstreeks 18 december 2001 te Hengelo (O)
XTC-pillen, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Uit de verklaring van [getuige 3], d.d. 20 januari 2002 kan opgemaakt worden dat verdachte bemoeienis had met een drugstransport naar Hannover. Echter niet staat vast dat het hierbij om drugs als weergegeven in de telastelegging gaat. Er is overigens ook geen ander (steun)bewijs voor de bedoelde drugs in het dossier aan te treffen.
Om die reden zal het hof de verdachte van dit onderdeel van de telastelegging vrijspreken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 19 januari 2002 te Hengelo (O), en/althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk buiten het grond gebied van Nederland heeft gebracht, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten:
- -
omstreeks 18 januari 2002 te Hengelo (O), althans in het arrondissement Almelo een hoeveelheid (1953 gram) cocaïne en
- -
omstreeks 14 december 2001, in de maand december 2001 te Hengelo (O), althans in het arrondissement Almelo een hoeveelheid (ongeveer zeven pakketten) cocaïne;
- 2.
hij op 19 januari 2002 te Meerkerk (gemeente Zederik), in het bezit was van een reisdocument, te weten een Kroatisch paspoort, waarvan hij wist dat het reisdocument vervalst was, bestaande de vervalsing hieruit dat dat paspoort was voorzien van een foto van verdachte en op naam gesteld was van [naam 2].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte zich uit winstbejag aan smokkel van cocaïne naar Duitsland en Italië heeft schuldig gemaakt. De cocaïne was kennelijk bestemd om verder te worden verspreid onder personen die verslaafd zijn aan het verdovingsmiddel. Door aldus te handelen heeft verdachte de volksgezondheid in gevaar gebracht.
Daarnaast heeft verdachte een vervalst paspoort in zijn bezit gehad, waardoor hij het maatschappelijk vertrouwen in de echtheid van reisdocumenten heeft geschaad.
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1 telastegelegde en bewezenverklaarde is begaan of voorbereid.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met behulp waarvan het onder 1 en 2 telastegelegde en bewezenverklaarde is begaan of voorbereid, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2(oud) en 10(oud) van de Opiumwet en de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren .
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
mobiele telefoon, Nokia 8310 met simkaartnr. [simkaartnummer 1].
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een rijbewijs ten name van [naam 2], een paspoort ten name van [naam 2], een identiteitsbewijs ten name van [naam 2].
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
blauwe plastic tas.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
simkaart telnr. [telefoonnummer 2], simkaart HI, [simkaartnummer 2], [simkaartnummer 3], [simkaartnummer 4], [simkaartnummer 5], [simkaartnummer 6] en [simkaartnummer 7].
Aldus gewezen door
mr Coster van Voorhout, voorzitter,
mrs Denie en Boekhorst Carrillo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Bouwman, griffier,
en op 13 februari 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.