Hof 's-Gravenhage, 02-12-2009, nr. 200.022.767.01
ECLI:NL:GHSGR:2009:BK9067, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
02-12-2009
- Zaaknummer
200.022.767.01
- LJN
BK9067
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BK9067, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 02‑12‑2009; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BT8437, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BT8437
Uitspraak 02‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Partneralimentatie. Convenant en ingangsdatum.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 2 december 2009
Zaaknummer : 200.022.767.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-2098
[De vrouw],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.A. Kazzaz-de Hoog te ‘s-Gravenhage,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 13 januari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 oktober 2008 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De man heeft op 2 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 7 juli 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 30 juni 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 10 juli 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de vrouw in haar verzoek tot toekenning van een uitkering tot haar levensonderhoud ten laste van de man van € 5.000,- per maand niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Hieronder zal het hof zo nodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie.
- 2.
De vrouw verzoekt te vernietigen de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal dienen te betalen € 5.000,- per maand dan wel een bedrag door het hof in goede justitie te bepalen, per datum door het hof in goede justitie te bepalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties.
- 3.
De man bestrijdt haar beroep en verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans het beroepschrift zijdens de vrouw ongegrond te verklaren, althans haar beroep af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties van deze procedure, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
- 4.
De vrouw stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte en op onjuiste gronden heeft overwogen dat de vrouw bij repliek de grondslag van haar verzoek heeft gewijzigd. Volgens de vrouw heeft zij haar verzoek slechts aangevuld na ontvangst van de door de man in de procedure overgelegde bescheiden, die haar eerder niet bekend waren omdat de man weigerde inzage te geven in zijn huidige, mogelijk gewijzigde financiële situatie.
In haar tweede grief klaagt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte en op onjuiste gronden heeft overwogen dat de vrouw te kennen heeft gegeven dat haar geen wijzigingen van omstandigheden bekend zijn. De vrouw stelt dat zij in haar inleidende verzoek in dit kader gedetailleerd heeft gewezen op de levensstijl van de man, die niet in overeenstemming was met de financiële situatie tijdens de echtscheiding, een navordering van de fiscus, buitenlandse reizen van de man en haar vermoeden dat de man nog geruime tijd op de loonlijst van zijn voormalig werkgever heeft gestaan.
- 5.
De man stelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Volgens de man toont de vrouw ook in hoger beroep niet aan dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 401 lid 1 BW, zodat zij wederom niet-ontvankelijk is in haar verzoek.
Volgens de man heeft hij altijd gehandeld naar de in het convenant vastgelegde afspraken. Hij stelt dat er nimmer sprake is geweest van door hem verzwegen inkomsten, zoals volgens hem ook valt af te leiden uit de door hem overgelegde jaaropgaven van de uitkeringsinstanties en belastingaangiften.
- 6.
Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de vrouw in elk geval in haar hoger beroepschrift wel degelijk een wijziging heeft aangevoerd van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan. De vrouw is derhalve ontvankelijk in haar hoger beroep.
- 7.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vrouw desgevraagd erkend dat - gelet op de in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde financiële gegevens van de man, de man vóór 18 februari 2008 geen inkomsten heeft genoten, anders dan de door hem gemelde. De desbetreffende derde grief van de vrouw behoeft derhalve geen nadere bespreking.
De vrouw heeft ter terechtzitting voorts de grondslag van haar verzoek beperkt, in die zin dat zij thans een beroep doet op wijziging van omstandigheden met ingang van 18 februari 2008, zijnde de datum waarop de man onweersproken een nieuwe werkkring heeft gevonden. Het hof ziet hierin aanleiding de ingangsdatum van de eventuele partneralimentatie te bepalen op 18 februari 2008.
- 8.
Het hof overweegt als volgt. Het tussen partijen tot stand gekomen en in de beschikking waarbij tussen hen de echtscheiding werd uitgesproken opgenomen convenant bevat onder II.1 het volgende beding:
‘Gelet op de huidige inkomenspositie van de man, komen partijen overeen dat er vooralsnog geen partneralimentatie zal worden betaald. Zodra de man weer een eigen inkomen verwerft, zullen partijen in overleg met een advocaat bezien in hoeverre er een bedrag aan partneralimentatie kan worden betaald. In hoeverre er daadwerkelijk een bedrag aan alimentatie zal kunnen worden betaald is afhankelijk van de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. Partijen zullen ter bepaling hiervan aan elkaar de benodigde inkomensgegevens doen toekomen. Een schriftelijk verzoek hiertoe zal binnen twee weken na dagtekening moeten worden gehonoreerd.’
Gezien de zin ‘Zodra de man weer een eigen inkomen verwerft, zullen partijen in overleg met een advocaat bezien in hoeverre er een bedrag aan partneralimentatie kan worden betaald.’ zijn partijen er bij de totstandkoming van dit beding van uitgegaan dat de man partneralimentatie zal betalen zodra hij daartoe de draagkracht bezit.
- 9.
De vrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard in te stemmen met een bedrag aan partneralimentatie ad € 1.046,- per maand, zoals is berekend in de als productie 1 in hoger beroep door de man overgelegde draagkrachtberekening. Het hof begrijpt dat zij haar hoger beroep in deze zin aanpast.
De man heeft ter terechtzitting gesteld dat zijn draagkracht over 2008 conform de in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening € 861,- per maand bedraagt en over 2009 € 1.046,- per maand, conform de als productie 1 overgelegde draagkrachtberekening.
- 10.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft de draagkrachtberekening over 2008 en het daaruit volgende bedrag aan partneralimentatie ter terechtzitting niet weersproken. Gelet hierop en in acht genomen hetgeen onder rechtsoverweging 9 is overwogen omtrent de draagkracht van de man in 2009, bepaalt het hof de partneralimentatie voor de periode van 18 februari 2008 tot 1 januari 2009 op € 861,- per maand en met ingang van 1 januari 2009 op € 1.046,- per maand.
- 11.
De vrouw biedt uitdrukkelijk, maar naar het oordeel van het hof ongespecificeerd, bewijs aan van al haar stellingen, zonder gehoudenheid daartoe te erkennen.
Overigens is het hof van oordeel dat, gelet op de bovenstaande beoordeling van de door de vrouw opgeworpen grieven en de door haar ter terechtzitting in hoger beroep daarbij ingenomen standpunten, de vrouw geen belang meer heeft bij het leveren van bewijs.
- 12.
Het hof ziet geen aanleiding één van partijen in de proceskosten te veroordelen en wijst de verzoeken ter zake af.
- 13.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 25 oktober 2006 van de rechtbank ’s-Gravenhage en het daarin opgenomen convenant de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man voor de periode van 18 februari 2008 tot 1 januari 2009 op € 861,- per maand en met ingang van 1 januari 2009 op € 1.046,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Bouritius en Breederveld, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2009.