NJB 2019/2422:Wraking. Wet Bopz. Voortzetting inbewaringstelling. Tijdens de mondelinge behandeling verzoekt de betrokkene om wraking van de rechter. De rechter schorst de behandeling. Later op de dag verleent zij de machtiging op de grond dat het de uiterste beslisdag is. Later wordt het wrakingsverzoek afgewezen, omdat de rechter al heeft beslist. Hoge Raad: 1. Doorbrekingsjurisprudentie. Betrokkene klaagt dat de rechter niet langer bevoegd was om de machtiging te verlenen en dat het beginsel van hoor en wederhoor niet in acht is genomen. Betrokkene is daarom ontvankelijk in het cassatieberoep. 2. Beslissing die geen uitstel duldt. De eisen van een goede procesorde kunnen meebrengen dat de rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, handelingen mag verrichten of beslissingen mag nemen die geen uitstel dulden. Deze mogelijkheid mag alleen bij uiterste noodzaak worden gebruikt. De rechter zal moeten motiveren waarom de beslissing geen uitstel duldt. 3. Ontslag uit het ziekenhuis. Indien de rechter niet berust, verleent de geneesheer-directeur, ondanks het verstreken zijn van de wettelijke beslistermijn, geen ontslag uit het ziekenhuis, totdat op het wrakingsverzoek is beslist. Op het wrakingsverzoek moet worden beslist binnen vijf dagen. Daarna geldt onverkort dat de geneesheer-directeur ontslag uit het ziekenhuis verleent zodra de wettelijke beslistermijn is verstreken. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat de termijn van vijf dagen in redelijkheid niet haalbaar is en dat de behandelend rechter toch moet beslissen. De rechter zal dat dan in de beschikking moeten motiveren. 4. Hoor en wederhoor. Door de schorsing zijn betrokkene en haar advocaat niet in de gelegenheid geweest zich over het machtigingsverzoek uit te laten. Niet is gebleken dat zij afstand hebben gedaan van het recht om te worden gehoord. Door te beslissen zonder dat de mondelinge behandeling was voortgezet, heeft de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor geschonden