Ten overvloede merk ik op dat klager mijns inziens ontvankelijk is in zijn beroep ondanks dat het een beslag betreft dat op verzoek van de Nederlandse autoriteiten door de Zwitserse autoriteiten is gelegd, zie de opmerkingen van wnd. AG Bleichrodt in de conclusie bij HR 3 juni 2008, LJN BC9015, punt 3.4.
HR, 29-06-2010, nr. 09/00515
ECLI:NL:PHR:2010:BN2300
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-06-2010
- Zaaknummer
09/00515
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BN2300
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BN2300, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN2300
Conclusie 29‑06‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
Het klaagschrift, strekkende tot teruggave aan klager van het onder [A] Limited (conservatoir) inbeslaggenomen geldbedrag tot een bedrag van € 340.000,--, is door de Rechtbank Arnhem bij beschikking van 23 januari 2009 ongegrond verklaard.
2.
Namens klager heeft mr. A.E.M. Röttgering, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.1.
3.
Het middel klaagt over de verwerping van de klacht over de ontoereikendheid van de overgelegde stukken voor zover — kort gezegd — de rechtmatigheid van het beslag betreffende.
4.
Voor zover het gaat om beslag op de voet van art. 94a Sv dient teruggave aan klager te geschieden indien buiten redelijke twijfel vaststaat dat klager als enig eigenaar van het beslagene moet worden aangemerkt.2. Naar de Rechtbank heeft vastgesteld en in cassatie niet is bestreden is dat niet het geval. Dit oordeel kan de afwijzing van het verzoek om teruggave voor zover het gaat om een beslag op de voet van art. 94a Sv zelfstandig dragen. In zoverre heeft klager bij bespreking van het middel geen belang.
5.
Voor het overige diene het volgende. Art. 23, vierde lid Sv houdt in dat het Openbaar Ministerie aan de raadkamer de op de zaak betrekking hebbende stukken over legt. De Hoge Raad overwoog ten aanzien van deze bepaling, voor zover relevant voor onderhavige zaak, als volgt:
‘In art. 23, vierde lid, Sv is de bevoegdheid van de verdediging neergelegd kennis te nemen van de door het openbaar ministerie overgelegde stukken die op de zaak betrekking hebben en die de basis kunnen vormen van de te nemen beslissing. Ofschoon op schending van de bevoegdheid tot kennisneming van deze stukken niet uitdrukkelijk nietigheid is gesteld, betreft deze bepaling een voorschrift vanuit een oogpunt van behoorlijke procesorde zo wezenlijke betekenis, dat niet-inachtneming daarvan nietigheid van de behandeling en de beschikking meebrengt.
De in art. 23, vierde lid, Sv bedoelde bevoegdheid kan slechts worden beperkt voorzover zich het in het vijfde lid van art. 23 Sv bedoelde geval voordoet.’3.
6.
In onderhavige zaak is door de officier van justitie, zoals blijkt uit de beschikking van de Rechtbank, een speciaal voor de onderhavige procedure opgemaakt proces-verbaal d.d. 12 november 2008 overgelegd. Dit is ook verstrekt aan de verdediging.4. Door de verdediging is, blijkens het ter zitting overlegde, blijkens het proces-verbaal van de zitting d.d. 14 januari 2009, aan het proces-verbaal gehechte pleitnota, aangevoerd dat de rechtmatigheid van het beslag niet toetsbaar is, nu de formele stukken die betrekking hebben op het beslag ontbreken.
7.
In antwoord op dit verweer heeft de Rechtbank geoordeeld dat, in de onderhavige zaak op grond van genoemd proces-verbaal in voldoende mate kan worden vastgesteld dat er voldoende grond was om tot inbeslagneming over te gaan, terwijl uit het honoreren van het Nederlandse rechtshulpverzoek kan worden opgemaakt dat aan alle verdragsrechtelijke bepalingen ter zake is voldaan. Daarbij heeft de Rechtbank in aanmerking genomen dat in een procedure als de onderhavige de rechtmatigheid van het beslag slechts marginaal wordt getoetst.
8.
Door aldus te oordelen heeft de Rechtbank miskend dat voor de vraag of de overgelegde stukken genoegzaam zijn, niet alleen van belang is of de Rechtbank over voldoende stukken beschikt om tot haar oordeel te kunnen komen maar ook of de overgelegde stukken toereikend zijn om de verdediging in staat te stellen de rechtmatigheid van het beslag te toetsen en eventueel aan te vechten. Voorts ligt in de overwegingen van de Rechtbank besloten dat uit het door de Officier van Justitie overgelegde proces-verbaal alleen valt op te maken waarom het onderhavige beslag is gelegd en niet wanneer, in welke vorm en door of op verzoek van welke autoriteit5. en welke formaliteiten daarbij in acht zijn genomen6., zodat zijdens de verdachte niet (marginaal) kan worden getoetst of de eisen voor inbeslagneming zijn vervuld en zo nee of daar gevolgen aan moeten worden verbonden en zo ja welke.
9.
Een en ander brengt mee dat aan het bepaalde in art. 23 lid 4 Sv niet is voldaan. Gelet op de hiervoor in nr. 5 aangehaalde overweging kan de bestreden beschikking dus niet in stand kan blijven.
10.
Het middel slaagt.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑06‑2010
Zie R. Kuiper, 552a-beklag tegen 94(a)beslag, Strafblad 2008, p. 83–111, i.h.b. p. 107 alsmede de daar genoemde rechtspraak.
HR 8 juli 2003, NJ 2003, 636, rov. 3.4 en 3.5.
Zo maak ik op uit de ter zitting overlegde, blijkens het proces-verbaal van de zitting d.d. 14 januari 2009, aan het proces-verbaal gehechte pleitnota op.
Van belang gelet op HR 29 september 1987, NJ 1988, 302.Zie voortsJ. Koers, Nederland als verzoekende staat bij de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, diss. Tilburg 2001, p. 355 e.v. alsmede J.M. Reijntjes in Klip/Swart/Van der Wilt., III.5.8., aant. 5.6 (suppl. 171, december 2008): ‘Aangenomen moet worden dat zij [een Nederlandse officier van justitie of politieambtenaar; WHV] niet méér mogen vragen dan waartoe zij zelf bevoegd zijn.’