HR, 03-06-2008, nr. 00915/07 B
ECLI:NL:HR:2008:BC9015
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-06-2008
- Zaaknummer
00915/07 B
- LJN
BC9015
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC9015, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑06‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC9015
ECLI:NL:HR:2008:BC9015, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑06‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC9015
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑05‑2007
- Wetingang
art. 552a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NJ 2008, 484 met annotatie van A.H. Klip
NJ 2008, 484 met annotatie van A.H. Klip
NbSr 2008/241
Conclusie 03‑06‑2008
Inhoudsindicatie
Beklag 552a Sv. Klager verzoekt de teruggave van goederen, die bij zijn aanhouding in Spanje o.b.v. een Europees aanhoudingsbevel o.v.v. NL inbeslaggenomen zijn. De Rb verklaart het klaagschrift deels n-o, nu het van oordeel is dat het beslag daar moet worden opgeheven waar het beslag is gelegd. HR: De Rb heeft kennelijk aan de n-o verklaring ten grondslag gelegd "dat het beslag moet worden opgeheven op de plaats waar het is gelegd en volgens de daar geldende regels". Redelijke wetstoepassing brengt mee dat in geval een inbeslagneming heeft plaatsgevonden in het verband van een Europees aanhoudingsbevel, hetzij op verzoek van de Nederlandse OvJ hetzij op eigen initiatief van de Spaanse uitvoerende autoriteiten, ex art. 552a Sv bij de Nederlandse rechter kan worden geklaagd over (de voortduring van) het beslag. De Rb die kennelijk van een andere opvatting is uitgegaan, heeft dit miskend.
Nr. 00915/07 B
Mr. Bleichrodt
Zitting 5 februari 2008
Conclusie inzake
[klager]
1. De Rechtbank te Utrecht heeft bij beschikking van 16 november 2006 het beklag als bedoeld in art. 552a Sv van de klager gegrond verklaard voor wat betreft de in het klaagschrift genoemde auto, gekentekend [00-AA-BB], en de teruggave van die auto aan klager gelast en hem voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.
2. Tegen die beschikking is tijdig beroep in cassatie ingesteld, dat kennelijk niet is gericht tegen de beschikking voor zover daarbij het beklag gegrond is verklaard. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende. Klager is op basis van een Europees aanhoudingsbevel op verzoek van Nederland op 17 april 2005 in Spanje aangehouden. Naar in de bestreden beschikking is aangenomen is toen een auto ([00-AA-BB]), waarmee klager reisde, inbeslaggenomen. Klager is daarna aan Nederland overgeleverd.(1) De strafzaak tegen hem is op 10 maart 2006 geseponeerd.
Al eerder had klager verzocht om teruggave van de personenauto. De Rechtbank heeft toen bij beschikking van 8 september 2005 het beklag ongegrond verklaard omdat het belang van strafvordering zich tegen de teruggave verzette.
Bij het onderhavige klaagschrift van 20 april 2006 is wederom verzocht om teruggave van genoemde personenauto, maar daarnaast ook om teruggave van tassen met kleding, een mobiele telefoon en € 4800, -, waarvan in het klaagschrift is gesteld dat deze eveneens door de officier van justitie (bedoeld zal zijn door de Spaanse autoriteiten in het kader van het uitgevaardigde aanhoudingsbevel) zijn inbeslaggenomen.
3.2.1 Volgens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de Officier van Justitie aangevoerd:
"Ik verwijs naar het op geschrift gestelde advies van de zaaksofficier d.d. 28 september 2006. In het advies betreffende het beslag heeft de zaaksofficier aangegeven dat hij zich eerder heeft verzet tegen teruggave van de auto en daarmee het beslag tot het zijne heeft gemaakt, waardoor het verzoek tot teruggave van de auto ontvankelijk is. De auto kan nu wat hem betreft worden teruggegeven, waartoe reeds contact is gezocht met de lokale (Spaanse) autoriteiten. Voor wat betreft de overige goederen, gaat de zaaksofficier er kennelijk van uit dat hierop geen beslag conform Nederlands recht rust."(2)
3.2.2 De Rechtbank heeft haar beschikking als volgt gemotiveerd:
"De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
1. onder klager is op 17 april 2005 in Villimar (Spanje) in beslag genomen: een personenauto, merk Seat, type Leon, voorzien van het kenteken [00-AA-BB]; voorts zijn - volgens mededeling van klager - bij die gelegenheid tassen met kleding, een mobiele telefoon en een bedrag van € 4.800,- in beslag genomen; van deze inbeslagneming is overigens niet gebleken; 2. klager heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen;
3. Bij beslissing van de officier van justitie d.d. 10 maart 2006 is de strafzaak tegen klager geseponeerd vanwege onvoldoende wettig bewijs.
Overwegingen
Met betrekking tot de ontvankelijkheid:
Uit de stukken noch uit het Compas-syteem blijkt dat door het openbaar ministerie in Nederland beslag is gelegd op voormelde goederen. Bij een eerder klaagschrift inbeslagname en verzoek om teruggave van de auto, heeft de officier van justitie zich verzet tegen teruggave. De rechtbank is er toen bij haar beslissing tot ongegrondverklaring van het beklag van uit gegaan dat er in Spanje beslag is gelegd op de auto in de zin van de Nederlandse wetgeving en wel als bedoeld in artikel 94 Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal, op grond van het voorgaande, het klaagschrift voor wat betreft de inbeslaggenomen auto ontvankelijk verklaren.
Overigens komt het de rechtbank voor dat het beslag moet worden opgeheven op de plaats waar het is gelegd en volgens de daar geldende regels; het klaagschrift wordt voor wat betreft de overige goederen niet ontvankelijk verklaard.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot opheffing van het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat, nu het belang van strafvordering zich thans niet meer verzet tegen teruggave van de auto, deze aan klager kan worden teruggegeven."
3.3 Het middel komt op tegen de overweging van de Rechtbank inhoudende dat het beslag moet worden opgeheven op de plaats waar het is gelegd en volgens de daar geldende regels. Het middel doet een beroep op art. 3 (bedoeld is vermoedelijk art. 4, eerste lid) van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie van 29 mei 2000 (Trb. 2000, 96). Nog daargelaten of in die bepaling gelezen kan worden wat het middel er in ziet, is hier echter geen sprake van rechtshulp, die is verleend ingevolge dat Verdrag, maar is de gestelde inbeslagneming klaarblijkelijk een sequeel geweest van de aanhouding op basis van het Europese aanhoudingsbevel.
Verschillende uitleveringsverdragen kennen de mogelijkheid dat de verzoekende staat de aangezochte staat verzoekt om voorwerpen, die in het bezit van de opgeëiste persoon zijn aangetroffen, in beslag te nemen (zie verder ook voor wat betreft aan Nederland gedane verzoeken de artt. 46 en 47 van de Uitleveringswet). Bij de beslissing over het verzoek tot uitlevering beslist de rechter dan tevens over de afgifte van die voorwerpen aan de verzoekende staat. Een dergelijke regeling kent ook de Overleveringswet in de artt. 49 en 50.(3) Zie ook art. 29 van het Kaderbesluit van de Raad (2002/584 JBZ) van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten. Laatstgenoemde bepaling gaat ervan uit dat de inbeslaggenomen voorwerpen - naar kan worden aangenomen in beginsel tegelijk met de overlevering van de gezochte persoon - worden overgedragen aan de uitvaardigende lidstaat, in dit geval Nederland. Dat is hier, aangenomen dat de gestelde inbeslagneming door de Spaanse autoriteiten inderdaad heeft plaatsgevonden, kennelijk (nog) niet gebeurd.
3.4 De vraag is of in een geval als het onderhavige beklag ex art. 552a Sv kan worden gedaan. Uitdrukkelijk is dat, voor zover ik zie, in de jurisprudentie van de Hoge Raad nog niet uitgemaakt. Wel is er rechtspraak die genoemde vraag (impliciet) bevestigend heeft beantwoord voor zover het gaat om in het buitenland op verzoek van de Nederlandse autoriteiten gelegd beslag als bedoeld in art. 94a Sv.(4) Daarnaast zal veelal ook een beroep kunnen worden gedaan op de rechter van de aangezochte staat(5). Die zal toetsen of aan het toepasselijke verdrag en de nationale wet is voldaan. Maar de Nederlandse rechter is uiteraard de enige die kan onderzoeken of aan de voorwaarden van art. 94a Sv is voldaan en of zich, kort gezegd, niet het geval voordoet dat het hoogstonwaarschijnlijk is dat te zijner tijd een ontnemingsmaatregel zal worden opgelegd.
Het voorgaande zal mutatis mutandis eveneens gelden als een rechtshulpverzoek is gedaan met het oog op de in art. 94 Sv genoemde strafvorderlijke belangen en de aangezochte staat tot inbeslagneming is overgegaan.
3.5 In de genoemde gevallen was sprake van inbeslagneming van voorwerpen naar aanleiding van een daartoe strekkend Nederlands rechtshulpverzoek. Bij het uitvaardigen van een Europees aanhoudingsbevel kan, zoals opgemerkt, ook om inbeslagneming worden verzocht van voorwerpen die de betrokkene in zijn bezit heeft, terwijl art. 29 Kaderbesluit voorziet in de mogelijkheid dat de uitvoerende staat ook zonder een zodanig verzoek tot inbeslagneming overgaat.(6)
Wanneer de inbeslagneming heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een desbetreffend, ter gelegenheid van het aanhoudingsbevel gedaan, verzoek van de Nederlandse autoriteiten, zal, naar het mij voorkomt, ook op basis van art. 552a Sv over (de voortduring van) het beslag bij de Nederlandse rechter kunnen worden geklaagd.
Als de voorwerpen inmiddels zijn overgedragen aan de Officier van Justitie zal een eventuele gegrondverklaring van het beklag met last tot teruggave verder zonder problemen kunnen worden tenuitvoergelegd. Maar ook als die overdracht nog niet heeft plaatsgevonden zal de aangezochte staat, die op verzoek rechtshulp heeft verleend en tot inbeslagneming is overgegaan, op een desbetreffend nader verzoek van de Officier van Justitie dat is ingegeven door een gegrondverklaring van het beklag door de Nederlandse rechter, zonodig wel zijn medewerking verlenen aan een beëindiging van het beslag.
Een complicatie kan optreden indien het voorhanden hebben van de desbetreffende voorwerpen naar het recht van de aangezochte staat een strafbaar feit oplevert. Zie voor een voorbeeld waarin de Nederlandse autoriteiten naar aanleiding van een Duits uitleveringsverzoek bescheiden, onder meer valse paspoorten, hadden inbeslaggenomen HR 22 juni 2004, NJ 2004, 466. Nadat de BRD het uitleverings- en rechtshulpverzoek had ingetrokken, nam de Officier van Justitie die paspoorten op grond van art. 94 Sv wegens verdenking van overtreding van art. 225 en 231 Sr in beslag. De Hoge Raad overwoog dat de intrekking van het verzoek die bevoegdheid van de Officier van Justitie onverlet liet.(7) Een dergelijke situatie zou zich in beginsel ook in een geval als het onderhavige kunnen voordoen indien de Nederlandse beklagrechter oordeelt dat het belang van strafvordering de voortduring van het beslag niet vordert, maar de Spaanse autoriteiten uit eigen hoofde beslag leggen. Dan zal een last tot teruggave niet kunnen worden gerealiseerd.
3.6 Enige twijfel is mogelijk indien de autoriteiten van de aangezochte staat op eigen initiatief tot inbeslagneming zijn overgegaan. Op zichzelf is de vraag gerechtvaardigd op grond waarvan de Nederlandse rechter als het ware een oordeel zou kunnen toekomen over wat door politie- of justitiefunctionarissen in een ander land op eigen initiatief is verricht. Maar ervan uitgaande dat weliswaar niet op verzoek van Nederland maar wel met het oog op aan Nederland te verlenen rechtshulp tot inbeslagneming is overgegaan, zie ik onvoldoende verschil met het hiervoor onder 3.5 behandelde geval. Ook hier zal de Officier van Justitie in een voorkomend geval aan de autoriteiten van de rechtshulpverlenende staat kunnen laten weten dat de inbeslagneming niet (langer) nodig is, waarna teruggave zal volgen omdat de instantie te wiens behoeve de inbeslagneming heeft plaatsgevonden, daarbij geen belang meer heeft.
3.7 De toegezonden stukken houden niet in dat de Officier van Justitie indertijd aan Spanje heeft verzocht eventueel voorwerpen in beslag te nemen. De Rechtbank heeft kennelijk zelfs niet kunnen vaststellen dat enige inbeslagneming heeft plaatsgevonden. Het is, afgaande op het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer, opmerkelijk dat de Officier van Justitie toen, anderhalf jaar na de aanhouding van klager in Spanje, blijkbaar niet in staat was te bevestigen dat de voorwerpen waren inbeslaggenomen en waar deze zich bevonden.(8) Zijn kennelijke standpunt dat klager niet-ontvankelijk was in zijn beklag nu het Openbaar Ministerie, anders dan ten aanzien van de auto het geval was, het beslag "niet tot het zijne had gemaakt", lijkt mij, gelet op wat ik hiervoor heb opgemerkt, in elk geval onjuist.
3.8 Kennelijk heeft de Rechtbank die redenering echter gevolgd, waar zij in de bestreden beschikking overweegt dat het beslag moet worden opgeheven op de plaats waar het is gelegd en overeenkomstig de daar geldende regels en daaraan de conclusie heeft verbonden dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag. Zoals uit het voorgaande voortvloeit, had de Rechtbank, aangenomen dat de gestelde voorwerpen in beslag waren genomen, moeten onderzoeken of het belang van strafvordering de voortduring van het beslag vorderde en zo nee de teruggave aan klager hebben moeten gelasten (nu niet blijkt van een derde-belanghebbende). Daarvoor zal echter allereerst nodig zijn dat de Officier van Justitie de vereiste gegevens verschaft.(9)
3.9 Uit het voorgaande volgt dat bedoelde overweging van de Rechtbank naar mijn mening blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat haar beschikking ontoereikend is gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht. Dat brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing of verwijzing van de zaak opdat deze op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Een blik achter de papieren muur leert dat klager reeds op 27 april 2005 naar Nederland is overgebracht.
2 Het advies van de zaaksofficier waarnaar wordt verwezen levert geen nadere informatie op, behoudens dat daaruit zou kunnen worden afgeleid dat de gestelde inbeslagneming inderdaad heeft plaatsgevonden.
4 HR 18 april 2006, NJ 2006, 274, HR 21 september 1999, NJ 2000, 161, HR 9 september 2003, NJ 2003, 650, HR 13 april 1999, nr. 3557 B.
5 Zie voor voorbeelden waarin dat is gebeurd HR NJ 2003, 650, HR 2 maart 2004, LJN AN 7638.
6 Art. 49 Overleveringswet gaat uit van inbeslagneming (in Nederland) uitsluitend op verzoek van de uitvaardigende staat, maar dat kan in Spanje anders zijn geregeld.
7 Dat zou mijns inziens niet anders zijn indien een Duitse rechter met zoveel woorden had uitgesproken dat het beslag ten behoeve van de Duitse strafzaak niet meer nodig was.
8 Er is, blijkens zich in het dossier bevindende afschriften van e-mail berichten wel een poging ondernomen om daar achter te komen, maar blijkbaar zonder succes.
9 Zoals hij er m.i. redelijkerwijze ook voor behoort te zorgen dat bij een last tot teruggave klager niet naar Spanje hoeft af te reizen om zijn spullen terug te krijgen.
Uitspraak 03‑06‑2008
Inhoudsindicatie
Beklag 552a Sv. Klager verzoekt de teruggave van goederen, die bij zijn aanhouding in Spanje o.b.v. een Europees aanhoudingsbevel o.v.v. NL inbeslaggenomen zijn. De Rb verklaart het klaagschrift deels n-o, nu het van oordeel is dat het beslag daar moet worden opgeheven waar het beslag is gelegd. HR: De Rb heeft kennelijk aan de n-o verklaring ten grondslag gelegd "dat het beslag moet worden opgeheven op de plaats waar het is gelegd en volgens de daar geldende regels". Redelijke wetstoepassing brengt mee dat in geval een inbeslagneming heeft plaatsgevonden in het verband van een Europees aanhoudingsbevel, hetzij op verzoek van de Nederlandse OvJ hetzij op eigen initiatief van de Spaanse uitvoerende autoriteiten, ex art. 552a Sv bij de Nederlandse rechter kan worden geklaagd over (de voortduring van) het beslag. De Rb die kennelijk van een andere opvatting is uitgegaan, heeft dit miskend.
3 juni 2008
Strafkamer
nr. 00915/07 B
ZK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 16 november 2006, nummer RK 06/492, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft gegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenstaande beschikking omschreven auto en klager voor wat betreft het overige niet-ontvankelijk verklaard in het beklag.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de beschikking voor zover daarbij het beklag met betrekking tot de personenauto gegrond is verklaard - is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen of verwijzen, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de beslissing van de Rechtbank dat het beklag ten aanzien van de in het klaagschrift genoemde goederen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.2. De bestreden beschikking houdt onder meer in:
"De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
1. onder klager is op 17 april 2005 in Villimar (Spanje) in beslag genomen: een personenauto, merk Seat, type Leon, voorzien van het kenteken [00-AA-BB]; voorts zijn - volgens mededeling van klager - bij die gelegenheid tassen met kleding, een mobiele telefoon en een bedrag van € 4.800,- in beslag genomen; van deze inbeslagneming is overigens niet gebleken;
2. klager heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen;
3. bij beslissing van de officier van justitie d.d. 10 maart 2006 is de strafzaak tegen klager geseponeerd vanwege onvoldoende wettig bewijs.
Overwegingen
Met betrekking tot de ontvankelijkheid:
uit de stukken noch uit het Compas-systeem blijkt dat door het openbaar ministerie in Nederland beslag is gelegd op voormelde goederen. Bij een eerder klaagschrift inbeslagname en verzoek om teruggave van de auto, heeft de officier van justitie zich verzet tegen teruggave. De rechtbank is er toen bij haar beslissing tot ongegrondverklaring van het beklag van uit gegaan dat er in Spanje beslag is gelegd op de auto in de zin van de Nederlandse wetgeving en wel als bedoeld in artikel 94 Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal, op grond van het voorgaande, het klaagschrift voor wat betreft de inbeslaggenomen auto ontvankelijk verklaren.
Overigens komt het de rechtbank voor dat het beslag moet worden opgeheven op de plaats waar het is gelegd en volgens de daar geldende regels; het klaagschrift wordt voor wat betreft de overige goederen niet ontvankelijk verklaard."
3.3. In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan. De klager is op basis van een Europees aanhoudingsbevel op verzoek van de Nederlandse Officier van Justitie op 17 april 2005 in Spanje aangehouden. Bij de aanhouding is de auto met het kenteken [00-AA-BB] in beslag genomen. De klager is daarna aan Nederland overgeleverd. De strafzaak tegen de klager is op 10 maart 2006 geseponeerd. In het onderhavige klaagschrift heeft de klager niet alleen verzocht om teruggave van genoemde personenauto, maar ook om teruggave van tassen met kleding, een mobiele telefoon en een bedrag van € 4.800,-. Het beklag is niet-ontvankelijk verklaard wat betreft alle goederen behalve de auto. Tegen die niet-ontvankelijkverklaring is het cassatieberoep gericht.
3.4. De Rechtbank heeft kennelijk aan de niet-ontvankelijkverklaring ten grondslag gelegd "dat het beslag moet worden opgeheven op de plaats waar het is gelegd en volgens de daar geldende regels". Redelijke wetstoepassing brengt mee dat in geval een inbeslagneming heeft plaatsgevonden in het verband van een Europees aanhoudingsbevel, hetzij op verzoek van de Nederlandse Officier van Justitie hetzij op eigen initiatief van de Spaanse uitvoerende autoriteiten, op de voet van art. 552a Sv bij de Nederlandse rechter kan worden geklaagd over (de voortduring van) het beslag. De Rechtbank die kennelijk van een andere opvatting is uitgegaan, heeft dit miskend.
3.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2008.
Beroepschrift 15‑05‑2007
HOGE RAAD
DER
NEDERLANDEN
griffienummer: 00915/07 B
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[klager], verzoeker tot cassatie van een hem betreffende beschikking van de rechtbank Utrecht uitgesproken op 16 november 2006.
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder is art. 552a Sv geschonden doordien de rechtbank ten aanzien van een aantal (beweerdelijk) in Spanje inbeslaggenomen voorwerpen als tassen met kleding, een mobiele telefoon en een bedrag van € 4.800,-, waarop het klaagschrift van verzoeker mede ziet, heeft beslist dat het beslag moet worden opgeheven op de plaats waar het is gelegd en volgens de daar geldende titels, zodat het klaagschrift voor deze goederen niet-ontvankelijk worden verklaard, zulks ten onrechte, aangezien een buitenlandse inbeslagneming op verzoek van een Nederlandse justitiële autoriteit de mogelijkheid onverlet laat dat de rechter aan die Nederlandse justitiële autoriteit c.q. het Openbaar Ministerie een last tot teruggave geeft. De bestreden beschikking van de rechtbank is op grond hiervan niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1
In het klaagschrift is opgekomen tegen een inbeslagneming van een personenauto, merk Seat, tassen met kleding, een mobiele telefoon en een bedrag van € 4.800,-. Deze goederen zouden in Spanje in beslag zijn genomen. Ofschoon volgens de rechtbank uit de stukken, noch uit het Compassysteem blijkt dat door het Openbaar Ministerie in Nederland beslag is gelegd op voormelde goederen is de rechtbank, naar zij overweegt, bij een eerdere beslissing tot ongegrondverklaring van het beklag wél ervan uitgegaan dat er in Spanje beslag is gelegd op de auto in de zin van art. 94 Sv. Inmiddels heeft de officier van justitie op 10 maart 2006 — kennelijk ná die eerdere beschikking van de rechtbank — de zaak tegen verzoeker wegens onvoldoende wettig bewijs geseponeerd.
2
In de thans bestreden beschikking heeft de rechtbank het beklag tegen de inbeslagname van die in Spanje inbeslaggenomen auto gegrond verklaard en de teruggave daarvan aan verzoeker gelast.
Waarom een dergelijke last tot teruggave van de in Spanje inbeslaggenomen auto mogelijk is, maar een zodanige last van de overige goederen op bezwaren als hiervoor weergegeven stuit, is onbegrijpelijk.
Inzoverre is de beschikking innerlijk tegenstrijdig.
3
Ingevolge het bepaalde in art. 3 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie d.d. 29 mei 2000, Trb. 2000, 96, welke overeenkomst tussen Nederland en Spanje toepasselijk is, neemt de aangezochte lidstaat bij het verlenen van wederzijdse rechtshulp de door de verzoekende lidstaat uitdrukkelijk aangegeven formaliteiten en procedures in acht, tenzij deze overeenkomst anders bepaalt en procedures niet strijdig zijn met de fundamentele beginselen van het recht van de aangezochte lidstaat.
Deze bindende verdragsbepaling brengt mee dat de Spaanse autoriteiten de uitkomst van een Nederlandse art. 552a Sv-procedure moeten respecteren.
4
Het is dus alleszins mogelijk om in het kader van een art. 552a Sv-procedure een last tot teruggave aan de officier van justitie te geven terzake van in Spanje krachtens een Nederlands rechtshulpverzoek inbeslaggenomen goederen, welke last vervolgens gelet op art. 3 van voormelde Overeenkomst daadwerkelijk tot teruggave dient te leiden, zoals ook de wederwaardigheden van de personenauto uitwijzen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 15 mei 2007
mr G. Spong