CRvB, 13-03-2019, nr. 16/6782 WIA
ECLI:NL:CRVB:2019:806
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
13-03-2019
- Zaaknummer
16/6782 WIA
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2019:806, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 13‑03‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 13‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Dagloon. Hoogte IVA‑uitkering. Dagloonbesluit 2013 en zoals in 2015 is gewijzigd. Referteperiode en hoogte opgegeven loon in polisadministratie zijn niet in geschil. Vanaf aanvang referteperiode tot en met de laatste dag van eerste volledige aangiftetijdvak van de referteperiode heeft appellant loon ontvangen waardoor hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 18 van het Dagloonbesluit. Geen mogelijkheid om af te wijken.
Partij(en)
16 6782 WIA
Datum uitspraak: 13 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2016, 16/2483 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gloudi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
OVERWEGINGEN
1.1.
Met ingang van 9 september 2013 heeft appellant in dienst van [bedrijf A] B.V. werkzaamheden verricht als chauffeur voor gemiddeld 62,64 uur per week. Hij is na een bedrijfsongeval op 20 december 2013 uitgevallen voor deze werkzaamheden. Het dienstverband is op 9 maart 2014 beëindigd.
1.2.
Nadat appellant een uitkering heeft aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 23 oktober 2015 vastgesteld dat hij met ingang van 18 december 2015 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 22 april 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en vastgesteld dat appellant met ingang van 18 december 2015 recht heeft op een IVA-uitkering, berekend naar een dagloon van € 56,96.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv de referteperiode op grond van artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) terecht heeft vastgesteld op de periode van 1 december 2012 tot 1 december 2013. Ook heeft het Uwv terecht het standpunt ingenomen dat appellant niet valt onder de regeling voor starters en herintreders van artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit, omdat hij niet voldoet aan de in die regeling gestelde voorwaarde dat hij gedurende het eerste volledige aangiftetijdvak van de referteperiode geen loon heeft ontvangen. De uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) die hij op 1 december 2012 ontving moet gelet op artikel 14 van het Dagloonbesluit als loon worden aangemerkt. Het nadelige effect van het Dagloonbesluit voor werknemers zoals appellant, die slechts een gedeelte van de referteperiode loon hebben genoten, is volgens de rechtbank door de wetgever voorzien. Het uitgangspunt dat in het eerste tijdvak van de referteperiode geen loon, en dus ook geen uitkering van een werknemersverzekering is genoten, is bij de laatste wijziging van het Dagloonbesluit per 1 juli 2015 niet gewijzigd. Het is daarnaast niet aan de rechter om eventuele nadelige effecten van het Dagloonbesluit ongedaan te maken.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv artikel 18 van het Dagloonbesluit in zijn situatie moet toepassen en moet uitgaan van de loondagen vanaf de aanvang van de werkzaamheden in loondienst op 9 september 2013, in plaats van het loon genoten gedurende de gehele referteperiode te delen door 261 loondagen. Dat hij een WW‑uitkering heeft ontvangen mag daaraan niet in de weg staan.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Van toepassing is het Dagloonbesluit dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden (Stb. 2013, 185) en dat met ingang van 1 juli 2015 is gewijzigd (Stb. 2015, 152). Zoals ook door de rechtbank opgemerkt is artikel 18 van het Dagloonbesluit inhoudelijk niet gewijzigd met ingang van 1 juli 2015.
4.2.
In geschil is of het Uwv het dagloon – dat bepalend is voor de hoogte van de IVA‑uitkering – juist heeft vastgesteld.
4.3.
De referteperiode en de hoogte van het opgegeven loon in de polisadministratie zijn niet in geschil.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank over de toepassing van artikel 18 van het Dagloonbesluit wordt onderschreven. Zoals de rechtbank heeft opgemerkt wordt volgens de tekst van artikel 14 van het Dagloonbesluit onder loon verstaan: loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Daaronder valt ook de WW-uitkering. Ook uit de Nota van Toelichting bij het Dagloonbesluit blijkt dat een uitkering op grond van de werknemersverzekeringen meetelt bij het bepalen van de hoogte van het dagloon voor de Wet WIA, nu een dergelijke uitkering als vervanging dient van het voorheen genoten loon (Stb. 2013, 185, blz. 18 en 35). Dit oordeel is ook bevestigd door de uitspraak van de Raad van 13 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4363.
4.5.
Uit de polisadministratie blijkt dat appellant van 1 december 2012 tot en met 31 januari 2013 een WW-uitkering heeft genoten en zodoende vanaf de aanvang van de referteperiode tot en met de laatste dag van het eerste volledige aangiftetijdvak van de referteperiode – de maand december 2012 – loon heeft ontvangen. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 18 van het Dagloonbesluit. Het Dagloonbesluit biedt geen mogelijkheid om hier van af te wijken.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Het verzoek van appellant om een vergoeding van de wettelijke rente wordt afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L. Boersma