CRvB, 26-05-2015, nr. 14-2783 WWB
ECLI:NL:CRVB:2015:1620
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
26-05-2015
- Zaaknummer
14-2783 WWB
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:1620, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 26‑05‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
USZ 2015/225
Uitspraak 26‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvragen van bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting van een nieuwe woning. Appellant had sinds 2006 kunnen voorzien dat hij op enig moment kosten voor verhuizing en inrichting zou moeten maken. Geen bijzondere omstandigheden.
14/2783 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
4 april 2014, 13/1105 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M. Diesfeldt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2015. Namens appellant is
mr. Diesfeldt verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Blom.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 26 april 2010 bijstand, ten tijde hier van belang ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In december 2012 heeft appellant zich tot het college gewend voor het aanvragen van bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting van zijn nieuwe woning. Appellant had die woning geaccepteerd om zijn dochter, die elders bij haar moeder woont, in het weekend bij hem te laten logeren. Die mogelijkheid had appellant niet in zijn vorige woning, een eenkamerwoning waarin hij zes jaar heeft gewoond. Daarnaast was de grotere woning voor appellant noodzakelijk om zijn gezin of leden van dat gezin vanuit Sri Lanka naar Nederland te laten overkomen.
1.3.
Bij besluit van 1 maart 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 mei 2013 (bestreden besluit), heeft het college op deze aanvraag afwijzend beslist. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat, ten grondslag dat appellant sinds zes jaar een woning bewoonde die niet geschikt was om zijn dochter in het weekend bij hem te laten logeren en evenmin geschikt was voor huisvesting van zijn vrouw en kind als die vanuit Sri Lanka naar Nederland zouden komen, zodat hij met de kosten van verhuizing rekening had kunnen houden door alvast daarvoor te reserveren. De omstandigheid dat appellant zijn vrouw en kind in Sri Lanka onderhoudt, waardoor hij zijn reserveringsruimte in de bijstandsnorm voor een ander doel aanwendt dan de wetgever heeft bedoeld, kan geen reden zijn om de gevraagde kosten via de bijzondere bijstand te vergoeden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Het is vaste rechtspraak (uitspraak van 27 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2282) dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Volgens eveneens vaste rechtspraak (uitspraak van 6 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN0624) worden de kosten van woninginrichting tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.4.
In dit geding is tussen partijen alleen nog in geschil, zoals namens appellant ter zitting is bevestigd, de door appellant gevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting van de kamer voor zijn dochter. Vaststaat dat deze kosten zich voordoen en dat deze in de situatie van appellant noodzakelijk zijn. Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en met name de vraag of appellant de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor deze kosten dan wel daarvoor een lening had kunnen aangaan.
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellant sinds 2006 had kunnen voorzien dat hij op enig moment kosten voor verhuizing en inrichting zou moeten maken, omdat hij sindsdien slechts beschikte over een kleine woning waarin hij zijn dochter, die ten tijde hier van belang tien jaar of ouder was, niet kon laten logeren en waarin appellant ook leden van zijn gezin in Sri Lanka geen onderdak kon aanbieden. Appellant had dan ook gedurende lange tijd voor deze kosten kunnen reserveren. Daarnaast had appellant voor deze kosten de langdurigheidstoeslag kunnen aanwenden die aan hem in december 2012 is toegekend. Dat appellant, zoals gesteld, een deel van zijn bijstand heeft aangewend om zijn gezin in Sri Lanka te onderhouden en dat hij daartoe moreel en juridisch gezien verplicht was, kan op zichzelf niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt om voor deze kosten bijzondere bijstand te verlenen. Daarbij is van belang dat ingevolge artikel 14, aanhef en onder a, van de WWB kosten met betrekking tot voldoening aan alimentatieverplichtingen niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend. De door appellant gestelde morele en juridische verplichting om zijn gezin in Sri Lanka te onderhouden is vergelijkbaar met een alimentatieverplichting. Evenmin is gebleken dat appellant de kosten van inrichting van de kinderkamer niet kan voldoen door gespreide betaling achteraf. Appellant heeft zelf bij zijn aanvraag opgegeven dat hij geen schulden/leningen heeft, terwijl hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, zoals ter zitting is gesteld, destijds wel schulden had. De omstandigheid dat appellant geen lening wenst af te sluiten omdat de daaruit voortvloeiende verplichtingen ertoe zouden leiden dat hij dan niet langer in staat is om geld naar zijn gezin in Sri Lanka te sturen, kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, evenmin als een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld worden aangemerkt.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en C.H. Rombouts en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2015.
` (getekend) J.F. Bandringa
(getekend) C.M. Fleuren
HD