CRvB, 06-07-2010, nr. 08-2508 WWB
ECLI:NL:CRVB:2010:BN0624
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
06-07-2010
- Zaaknummer
08-2508 WWB
- LJN
BN0624
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BN0624, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 06‑07‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 06‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om bijzondere bijstand. Geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35 van de WWB. Ook indien er, met appellant, van wordt uitgegaan dat de verhuizing in de gegeven situatie noodzakelijk was, heeft het College zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de daarmee gemoeide kosten niet uit bijzondere omstandigheden voortvloeien.
Partij(en)
08/2508 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Hertogenbosch van 10 maart 2008, 07/2473 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.M. van Asten, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2010. Voor appellant is mr. Van Asten verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.N. van Dijk, werkzaam bij de gemeente Eindhoven.
II. OVERWEGINGEN
- 1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Appellant ontvangt, met enkele onderbrekingen, sedert 18 maart 1999 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Hij woonde in onderhuur in een kamer die hij op last van de verhuurder moest verlaten. Nadat hij in oktober 2006 met grotendeels geleend geld een oude huurachterstand aan de Woningcorporatie [corporatie] had afbetaald, heeft hij van die corporatie per november 2006 een eengezinswoning toegewezen gekregen. Op 17 november 2006 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor
- -
kort gezegd - het inrichten van deze huurwoning.
- 1.2.
Bij besluit van 25 januari 2007 heeft het College dit verzoek om bijzondere bijstand afgewezen op de grond dat er geen noodzaak aanwezig was om te verhuizen en dat appellant voor de inrichting van zijn nieuwe woning geld had moeten reserveren.
- 1.3.
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het College het hiertegen gerichte bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
- 3.
Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
- 3.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is - voor zover hier van belang - bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen, en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
- 3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad worden de kosten van woninginrichting tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
- 3.3.
De gedingstukken laten zien dat appellant al jarenlang ontevreden was over zijn woonsituatie en van plan was om te verhuizen naar een eengezinswoning, waar hij onder meer uit de sfeer van verslaving zou kunnen geraken en zijn minderjarige dochter behoorlijk zou kunnen ontvangen. Uit zijn verklaringen kan worden afgeleid dat hij gedurende een aantal jaren als woningzoekende ingeschreven heeft gestaan. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de verhuizing voor appellant voorzienbaar was en dat hij ruimschoots de tijd heeft gehad om daarvoor te reserveren. Dat de toewijzing van de woning, na het aflossen van de oude huurschuld, toch nog onverwacht snel heeft plaatsgevonden, doet hieraan niet af.
- 3.4.
Het argument dat appellant vanwege zijn schulden niet in de gelegenheid is geweest om te reserveren, gaat evenmin op. Volgens vaste rechtspraak kan het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in het individuele geval bijstandverlening rechtvaardigt. Schulden, dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet op de WWB worden afgewenteld.
- 3.5.
In hetgeen door appellant is aangevoerd zijn ook overigens geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35 van de WWB gelegen. Ook indien er, met appellant, van wordt uitgegaan dat de verhuizing in de gegeven situatie noodzakelijk was, heeft het College zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de daarmee gemoeide kosten niet uit bijzondere omstandigheden voortvloeien en om die reden niet tot verlening van bijzondere bijstand kunnen leiden.
- 3.6.
Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
- 4.
Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en R. Kooper en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2010.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) C. de Blaeij.
AV