HR 7 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9352, r.o. 2.3.
HR, 08-03-2022, nr. 20/02380
ECLI:NL:HR:2022:334
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-03-2022
- Zaaknummer
20/02380
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:334, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑03‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2020:2911
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:28
ECLI:NL:PHR:2022:28, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑01‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:334
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0053
Uitspraak 08‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Diefstal met geweld, art. 312 Sr. Strafmotivering (gevangenisstraf van 36 maanden). Hof betrekt bij strafmotivering dat uit uittreksel justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van twee straatroven. Die vaststelling is niet begrijpelijk, omdat uittreksel waarnaar hof verwijst, daarvoor geen steun biedt. Het uittreksel bevat immers slechts één veroordeling voor een straatroof, omdat verdachte van de andere straatroof is vrijgesproken. Strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt partiële vernietiging t.a.v. strafoplegging.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02380
Datum 8 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 juli 2020, nummer 22-003427-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de strafmotivering.
2.2
De verdachte is wegens (kort gezegd) diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De strafoplegging is onder meer als volgt gemotiveerd:
“Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren is veroordeeld voor het plegen van twee straatroven, en witwassen, bij welke eerstgenoemde feiten eveneens ten laste is gelegd dat gebruik is gemaakt van een vuurwapen, hetgeen het hof ambtshalve bekend is. Het voorgaande heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.”
2.3
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 juli 2020. Dat uittreksel houdt, voor zover hier van belang, in dat de verdachte op 16 juni 2017 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren voor feit 1, medeplegen van – kort gezegd – diefstal met geweld, en feit 3, medeplegen van witwassen, en dat de verdachte daarbij is vrijgesproken van feit 2, overtreding van de artikelen 310 en 312 lid 2, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht. Deze veroordeling is op 16 maart 2018 onherroepelijk geworden.
2.4
De vaststelling dat de verdachte eerder onherroepelijk tot een gevangenisstraf van twee jaren is veroordeeld voor onder meer het plegen van twee straatroven is niet begrijpelijk omdat het uittreksel waarnaar het hof verwijst, daarvoor geen steun biedt. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.
3. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het eerste cassatiemiddel en het tweede cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2022.
Conclusie 18‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Strafmotivering. Heeft het hof uit uittreksel JD kunnen afleiden dat verdachte eerder onherroepelijk was veroordeeld wegens twee straatroven? Heeft het hof ten nadele van verdachte kunnen meewegen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een delict waarbij "eveneens ten laste is gelegd dat gebruik is gemaakt van een vuurwapen, hetgeen het hof ambtshalve bekend is"? Conclusie strekt tot partiële vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/02380
Zitting 18 januari 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
hierna: de verdachte.
Inleiding
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 31 juli 2020 het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2019, waarbij de verdachte wegens “diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren” was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, vernietigd ten aanzien van de straf en de motivering daarvan en voor het overige, met aanvulling van gronden, bevestigd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest en voorts de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen en gelast dat het gedeelte van de bij een eerder vonnis opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 124 dagen gevangenisstraf, alsnog wordt ondergaan.
Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3. Het middel richt zich tegen de strafmotivering. De klacht houdt in dat het hof ten nadele van de verdachte heeft meegewogen dat hij eerder onherroepelijk tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren is veroordeeld voor het plegen van twee straatroven en witwassen, en dat bij die straatroven eveneens ten laste was gelegd dat gebruik is gemaakt van een vuurwapen, terwijl deze feiten en omstandigheden niet zijn terug te vinden in de stukken van het geding, waaronder een uittreksel Justitiële Documentatie van 2 juli 2020, zodat de strafmotivering niet begrijpelijk en/of onvoldoende is gemotiveerd.
4. Het middel heeft betrekking op het volgende deel van de strafmotivering van het hof:
“Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren is veroordeeld voor het plegen van twee straatroven, en witwassen, bij welke eerstgenoemde feiten eveneens ten laste is gelegd dat gebruikt is gemaakt van een vuurwapen, hetgeen het hof ambtshalve bekend is.
Het voorgaande heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.”
5. Voormeld uittreksel Justitiële Documentatie vermeldt onder meer het volgende:
“Instantie/zaaknr. | Ressortsparket Den Haag 22-002894-17 (Rechtsmiddel van09-842564-16) |
Datum zitting | 01 maart 2018 te Gerechtshof Den Haag |
Datum beslissing | 01 maart 2018 Gerechtshof Den Haag |
Feit 1 | art 310 Wetboek van Strafrechtart 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht |
Pleegdatum | 07 september 2016 te 's-Gravenhage |
Feit 2 | art 310 Wetboek van Strafrechtart 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht |
Pleegdatum | 07 september 2016 te 's-Gravenhage |
Feit 3 | art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht |
Pleegdatum | 07 september 2016 te 's-Gravenhage |
Status | Onherroepelijk 16 maart 2018 |
Beslissing | Verdachte niet ontvankelijk in hoger beroep |
Kennisgeving | De preventieve hechtenis is gestart op 16-08-2017 en beëindigd op 01-03-2018. |
Instantie/zaaknr. | Parket OVJ Den Haag 09-842564-16 |
Koppelingen | Betrekking op parketnr. 99-000127-40 |
Datum beslissing | 16 juni 2017 Meervoudige strafkamer rechtbank Den Haag |
Feit 1 | art 310 Wetboek van Strafrechtart 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht |
Kwalificatie | medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken; |
Pleegdatum | 07 september 2016 te ’s-Gravenhage |
PV | PL1500 Politie Haaglanden Regiobureau - 2016249819 |
Feit 2 | art 310 Wetboek van Strafrechtart 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht |
Pleegdatum | 07 september 2016 te 's-Gravenhage |
PV | PL1500 Politie Haaglanden Regiobureau - 2016249819 |
Feit 3 | art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht |
Kwalificatie | medeplegen van witwassen; |
Pleegdatum | 07 september 2016 te 's-Gravenhage |
PV | PL1500 Politie Haaglanden Regiobureau - 2016249819 |
Status | Onherroepelijk 01 maart 2018 |
Beslissing t.a.v. | |
Feit 1, Feit 3 | 2 Jaren gevangenisstraf Executie: —> 01 maart 2018 - 06 april 2018. Directeur P.I. Alphen aan den Rijn |
Feit 2 | Vrijspraak |
Kennisgeving | De preventieve hechtenis is gestart op 06-12-2016 en beëindigd op 16-08-2017.” |
6. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte blijkt daarmee dat hij op 16 juni 2017 door de rechtbank in een andere zaak is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren wegens 1. “medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken” en 3. “medeplegen van witwassen”. Van feit 2 – kennelijk een andere straatroof – is de verdachte door de rechtbank vrijgesproken. Het hof heeft de verdachte ter terechtzitting van 1 maart 2018 vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
7. De bestreden overweging van het hof dat de verdachte eerder onherroepelijk tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren is veroordeeld wegens onder meer het plegen van twee straatroven, lijkt te berusten op een verkeerde lezing door het hof van het uittreksel Justitiële Documentatie en is daarmee niet zonder meer begrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht.
8. Verder blijkt uit de strafmotivering dat het hof ten nadele van de verdachte heeft meegewogen dat bij de eerdere straatroven waarvoor de verdachte onherroepelijk veroordeeld zou zijn “eveneens ten laste is gelegd dat gebruik is gemaakt van een vuurwapen, hetgeen het hof ambtshalve bekend is”.
9. In de onderhavige zaak kan aan de hand van het uittreksel Justitiële Documentatie ten aanzien van de gekwalificeerde diefstal waarvoor de verdachte onherroepelijk is veroordeeld, weliswaar worden vastgesteld dat daarbij geweld is gebruikt, maar niet dat de verdachte daarbij gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen. Verder blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof niet dat aldaar aan de orde is geweest dat het hof ambtshalve bekend is met de omstandigheid dat in de tenlastelegging van eerdere feiten waarvoor hij onherroepelijk zou zijn veroordeeld, was vermeld dat door de verdachte gebruik is gemaakt van een vuurwapen. Het behoort evenwel tot de taak van de rechter die heeft te beslissen omtrent de in de art. 348 en 350 Sv vermelde vragen, daarbij slechts te oordelen op de grondslag van hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in diens zaak.1.Het hof heeft gelet op het voorgaande niet ten nadele van de verdachte bij zijn oordeel omtrent de strafoplegging kunnen betrekken dat in een eerdere zaak eveneens was ten laste gelegd dat gebruik is gemaakt van een vuurwapen. De steller van het middel klaagt daarover terecht.
10. Het middel slaagt in al zijn onderdelen.
Het tweede middel
11. Het tweede middel bevat de klacht dat de redelijke termijn in cassatie is geschonden, omdat tussen het instellen van het cassatieberoep en de datum van binnenkomst van de stukken op de strafgriffie van de Hoge Raad 9 maanden en 11 dagen zijn verstreken.
12. Omdat mijn conclusie ten aanzien van het eerste middel al meebrengt dat de uitspraak van het hof wat betreft de strafoplegging dient te worden vernietigd, hoeft het tweede middel niet te worden besproken. Indien de Hoge Raad anders mocht oordelen, ben ik uiteraard tot nader concluderen bereid.
Slotsom
13. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel hoeft niet te worden besproken.
14. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑01‑2022