Daarnaast wijs ik erop dat een simpele zoektocht op Google laat zien dat in verschillende Nederlandstalige nieuwsberichten en –bronnen (landelijk zowel als lokaal) “die ijzer” in straattaal (mede) de betekenis heeft van vuurwapen.
HR, 16-05-2017, nr. 15/04039
ECLI:NL:HR:2017:881
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-05-2017
- Zaaknummer
15/04039
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:881, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑05‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:334, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:334, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑03‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:881, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Bedreiging, art. 285.1 Sr. Leveren de telefonisch toegevoegde woorden "ik kom wel even langs en dan laat ik je die ijzer wel zien" bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht op? HR: art. 81.1 RO. CAG: Het is van algemene bekendheid dat de woorden “die ijzer” straattaal zijn voor vuurwapen. Gelet op de context waarin de uitlating is gedaan kon zij bij aangever de redelijke vrees opwekken dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van verdachte daarop was gericht.
Partij(en)
16 mei 2017
Strafkamer
nr. S 15/04039
AJ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 augustus 2015, nummer 20/000562-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.A.M. Hendrix, advocaat te Sittard, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2.
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en tweemaal een geldboete van € 170,-, subsidiair 3 dagen hechtenis en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
3. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2017.
Conclusie 21‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Bedreiging, art. 285.1 Sr. Leveren de telefonisch toegevoegde woorden "ik kom wel even langs en dan laat ik je die ijzer wel zien" bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht op? HR: art. 81.1 RO. CAG: Het is van algemene bekendheid dat de woorden “die ijzer” straattaal zijn voor vuurwapen. Gelet op de context waarin de uitlating is gedaan kon zij bij aangever de redelijke vrees opwekken dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van verdachte daarop was gericht.
Nr. 15/04039 Zitting: 21 maart 2017 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 27 augustus 2015 de verdachte veroordeeld wegens 1. “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”, 2. “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen”, 3. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” en 5. “in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen” in de zaak met parketnummer 03-700346-12 en wegens 1. “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, 2. “handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” en 3. “handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” in de zaak met parketnummer 03-873205-12. Voor de bewezen verklaarde feiten in de zaak met parketnummer 03-700346-12 en het in de zaak met parketnummer 03-873205-12 onder 1 bewezen verklaarde is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-873205-12 onder 2 bewezen verklaarde is aan de verdachte een geldboete van € 170,- opgelegd, subsidiair 3 dagen hechtenis, en zo ook ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-873205-12 onder 3 bewezen verklaarde. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een en ander zoals nader omschreven in het arrest.
Namens de verdachte heeft mr. B.A.M. Hendrix, advocaat te Sittard, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Ik bespreek eerst het tweede en het derde middel, die beide betrekking hebben op de onder 3 met parketnummer 03-700346-12 bewezenverklaarde “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”. Het tweede middel keert zich tegen het oordeel van het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat het woord “ijzer” straattaal is voor vuurwapen. Het derde middel komt op tegen ’s hofs oordeel dat de uitlating “ik kom wel even langs en dan laat ik je die ijzer wel zien” een bedreiging oplevert in de zin van art. 285 Sr. Deze middelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Onder 3 met parketnummer 03-700346-12 is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“3.
hij op 24 april 2012 in de gemeente Heerlen [betrokkene 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte hem telefonisch de woorden toegevoegd: "Ik kom wel even langs en dan laat ik je die ijzer wel zien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;”
5. Deze bewezenverklaring berust, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 23 april 2012, doorgenummerde dossierpagina’s 4-5 van dossier 1, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] (BOA domein generieke opsporing), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 2]:
Ik doe aangifte van huisvredebreuk en vernieling van mijn mobiele telefoon en van mijn wasmachine. De benoemde goederen zijn mijn eigendom.
Op 23 april 2012 omstreeks 08:00 uur lag ik nog te slapen in mijn huurwoning, gelegen aan de [a-straat 1] in Hoensbroek te Heerlen. Ik schrok wakker van een harde knal en ik keek op en zag [verdachte] voor het slaapkamerraam staan. Deze slaapkamer is gelegen op de eerste verdieping van de woning aan de achterzijde. Om daar te komen moet [verdachte] op het plat dak van de keuken aan de achterzijde van mijn woning klimmen. Ik zag dat hij erg kwaad was en wild tegen het raam sloeg. Ik ben direct opgestaan om naar beneden te lopen en wilde de politie bellen. Beneden gekomen hoorde ik een harde knal en een hoop gekraak op de eerste verdieping. Ik hoorde dat diverse spullen vernield werden. Ik hoorde dat [verdachte] naar beneden kwam gelopen via de trap. Ik zag dat [verdachte] op mij af kwam lopen en ik zag dat hij zijn hand uitstak en ik voelde dat hij hardhandig mijn telefoon uit mijn hand trok. Ik zag dat hij de telefoon brak in 2 gedeelten.
Ik zag dat [verdachte] naar de doucheruimte liep en ik hoorde een harde klap.
Op dat moment kwam de politie en hebben zij [verdachte] meegenomen.
Op de eerste verdieping zag ik dat een deel van het bed was afgebroken. Ik zag dat de wasmachine was vernield. Deze wasmachine staat in de doucheruimte. Ik zag dat het glas in het deurtje van de wasmachine kapot was en dat de plastic kap om het glas eraf gevallen was.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
(…)
9.
Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 24 april 2012, doorgenummerde dossierpagina 19 tot en met 21 van dossier 2, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] (agent van politie), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als aangifte van [betrokkene 1]:
[betrokkene 2] heeft een man leren kennen genaamd [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) Op 23 april 2012 is [verdachte] met veel geweld in de woning van [betrokkene 2] aangehouden. Heden middag, 24 april 2012, is [betrokkene 2] weer naar huis gegaan aan het [a-straat 1] te Hoensbroek. Toen [betrokkene 2] thuis was, belde ze mij op. Ik hoorde haar vertellen dat er ingebroken was in haar woning en dat de gehele woning overhoop gehaald en vernield was. Ik ben vervolgens meteen naar haar toe gegaan. [verdachte] en ik hebben gebeld. Ik zei tegen hem: “Waar ben je allemaal mee bezig. Eerst dat voorval van gisteren en dan breek je nog in in de woning van [betrokkene 2]”. Ik hoorde dat [verdachte] opgefokt en agressief tegen mij terug sprak. Ik hoorde [verdachte] hierop zeggen: “Waar bemoei je je mee, wie ben jij. Je hebt niets te maken met [betrokkene 2]. Als je niet uitkijkt en oppast dan laat ik jou zien wie je bent. Ik kom wel even langs en dan laat ik je die ijzer wel zien. Dan leer je mij en mijn achtergrond wel kennen”. Ik weet dat [verdachte] met ‘die ijzer’ een pistool of een vuurwapen bedoelt. Ik voel mij zeer bedreigd door de uitlatingen van [verdachte].
10.
Een proces-verbaal verhoor getuige, d.d. 24 april 2012, doorgenummerde dossierpagina’s 22- 23 van dossier 2, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 3] (hoofdagent van politie), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
Op 24 april 2012 heb ik een vriend van mij gebeld, [betrokkene 1]. Deze is naar mijn woning gekomen. Toen hoorde ik mijn telefoon overgaan. Ik zag het nummer van mijn ex-vriend op het beeldscherm staan. Na een paar keer heeft [betrokkene 1] opgenomen. Ik hoorde dat mijn ex-vriend aan de telefoon aan het schelden was. Ik zag dat het gezicht van [betrokkene 1] veranderde. Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei: waarom bedreig je mij met de dood.”
6. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman toen ten aanzien van dat feit 3 het volgende verweer gevoerd:
“3. Feit 3 - Cliënt ontkent de tenlastegelegde bewoordingen het hebben gebruikt. Cliënt zegt dat er over en weer is gescholden, maar dat hij niemand heeft bedreigd. Gelet op de tenlastegelegde bewoordingen levert "ik kom wel even Iangs en dan laat ik je die ijzer wel zien" geen strafrechtelijke bedreiging op. Wat wordt bedoeld met ijzer? Er wordt niet in concrete gedreigd met een misdrijf. Een ijzer laten zien is geen bedreiging in de zin van art. 285 Sr. De bewoordingen "ik kom daar, ik schiet je kapot" liggen iets anders. Echter, opvallend is dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] aanmerkelijk anders verklaren over de woorden die gebezigd zouden zijn. Er worden twee totaal verschillende bedreigingen genoemd. In de verklaring van [betrokkene 1] is niet te lezen dat de tenlastegelegde woorden zijn geuit (p. 20). [betrokkene 2] meent deze woorden in emotie opgevangen te hebben (p. 23). De officier heeft in eerste aanleg tot vrijspraak gerequireerd. De advocaat heeft vrijspraak bepleit. In het kader van het voorarrest heeft ook de RC onvoldoende ernstige bezwaren gezien voor dit feit. Enkel de politierechter had een ander oordeel en is tot een bewezenverklaring gekomen. Echter, de verklaringen vinden over en weer onvoldoende steun in elkaar om het tenlastegelegde overtuigend te kunnen bewijzen. Ik verzoek u om die reden al vrij te spreken.
Vrijspraak”
7. Het hof heeft het verweer als volgt samengevat en verworpen:
“parketnummer 03-700346-12 feit 3
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de woorden “Ik kom wel even langs en dan laat ik je die ijzer wel zien” geen bedreiging opleveren in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht en dat, met betrekking tot de woorden: “Ik kom daar, ik schiet je kapot, ik maak je af’, de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te zeer uiteenlopen om het ten laste gelegde overtuigend te kunnen bewijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof is het een feit van algemene bekendheid dat het woord “ijzer” straattaal is voor een vuurwapen. [betrokkene 1] kon de woorden "ik laatje die ijzer wel zien" dan ook zo begrijpen dat verdachte bij hem langs zou komen met een vuurwapen. Het hof is voorts van oordeel dat de verklaring van aangever [betrokkene 1] dat verdachte tijdens een telefoongesprek tegen hem zei: “Ik kom wel even langs en dan laat ik je die ijzer wel zien”, in de context wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 2], waar zij verklaart dat zij [betrokkene 1] hoorde zeggen: “Waarom bedreig je mij met de dood”.
Het hof acht het ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor weergegeven en verwerpt het verweer.”
8. Wat betreft de vraag wanneer sprake is van een feit van algemene bekendheid, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291, NJ 2011/116 onder meer overwogen:
“3.2.1.
Ingevolge art. 339, tweede lid, Sv behoeven feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs. Van algemene bekendheid zijn die gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen. Voor algemene ervaringsregels geldt hetzelfde.
3.2.2.
Geen rechtsregel dwingt de rechter ertoe een algemeen bekend gegeven bij het onderzoek op de terechtzitting ter sprake te brengen. Indien echter niet zonder meer duidelijk is of het gaat om een algemeen bekend gegeven, behoort de rechter dat gegeven aan de orde te stellen bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting. Aldus wordt voorkomen dat hij zijn beslissing doet steunen op mededelingen of waarnemingen die hem buiten het geding ter kennis zijn gekomen en waarvan de overige bij het geding betrokkenen onkundig zijn gebleven, zodat zij niet in staat zijn geweest zich daarover uit te laten. Indien bij dat onderzoek op de terechtzitting vervolgens het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt wordt ingenomen dat en waarom het gegeven niet van algemene bekendheid is, zal de rechter in geval van afwijking van dat standpunt in zijn uitspraak op de voet van art. 359, tweede lid, Sv de redenen dienen op te geven die daartoe hebben geleid.”
9. Is van algemene bekendheid dat de woorden “die ijzer”, zoals in de tenlastegelegde zin gebezigd, straattaal is voor vuurwapen? Met het hof ben ik van oordeel dat dit het geval is. Ik meen dat als bekend mag worden verondersteld dat “ijzer” hier is afgeleid van schietijzer, hetgeen synoniem is aan pistool/vuurwapen. In die betekenis heeft de verdachte in straattaal “(die) ijzer” ook gebruikt, gezien de context waarin die tenlastegelegde uitlating is gedaan (daarover meer in mijn bespreking van het derde middel), en heeft, gezien de gebezigde bewijsmiddelen 9 en 10, de aangever die woorden in het onderhavige verband verstaan.1.
10. Gelet op het vorengaande geeft het bestreden oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Daaruit vloeit voort dat, anders dan in de toelichting op het tweede middel wordt betoogd, het voorts niet onbegrijpelijk is dat het hof kennelijk geen aanleiding heeft gezien dit feit van algemene bekendheid op de terechtzitting in hoger beroep ter sprake te brengen.
11. Dan de vraag of de tenlastegelegde uitlating van de verdachte kan worden aangemerkt als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. Voor zover hier van belang, is daarvoor vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.2.De beantwoording van de vraag of sprake is van bedreiging, laat zich in belangrijke mate objectiveren en dient te worden beoordeeld aan de hand van de concreet vastgestelde aspecten van het voorliggende geval.3.Dat wil zeggen dat de omstandigheden waaronder de gebezigde bewoordingen zijn geuit het bedreigende karakter kunnen verlenen aan een uitlating die op zichzelf genomen te algemeen is om een bedreiging op te leveren.4.Dergelijke omstandigheden moeten dan wel uit de bewijsmiddelen blijken.5.
12. In de onderhavige zaak heeft het hof bewezenverklaard dat de verdachte tegen de aangever heeft gezegd: “Ik kom wel even langs en dan laat ik je die ijzer wel zien.” Het lijkt mij dat dit ook zo een grensgeval is waarop de A-G Knigge in zijn genoemde conclusie doelt. Het lijkt mij dat in de geuite woorden niet reeds op zichzelf een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht besloten ligt. Ik neem daarom aan dat het hof van oordeel is dat de uitlating van de verdachte hier onder zodanige omstandigheden is gedaan dat zij in de gehele context bezien bij de aangever de redelijke vrees kon opwekken dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
13. Dit (impliciete) oordeel acht ik niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigen nu uit de inhoud van de bewijsmiddelen het volgende blijkt. De aangever heeft uit de woorden van de verdachte opgemaakt – en dit kon hij dus ook naar objectieve maatstaven in die zin opmaken (zie de bespreking van het tweede middel) – dat de verdachte bij hem langs zou komen met een vuurwapen. Daags daarvoor was de verdachte tot tweemaal toe (eerst ’s ochtends en vervolgens, nadat hij was vrijgelaten, ‘s avonds) de woning van zijn ex-vriendin, [betrokkene 2], binnengedrongen en had hij daar kwaad allerlei spullen vernield en ’s avonds een ravage aangericht. De verdachte is toen met veel geweld in die woning aangehouden. Nadat de aangever van [betrokkene 2] had gehoord wat er allemaal was voorgevallen, is hij naar haar woning gegaan. Daar kregen de aangever en de verdachte telefonisch contact met elkaar. Tijdens dat telefoongesprek voegde de verdachte de aangever toe, volgens de aangever op een opgefokte en agressieve toon: “Waar bemoei je je mee, wie ben jij. Je hebt niets te maken met [betrokkene 2]. Als je niet uitkijkt en oppast dan laat ik jou zien wie je bent. Ik kom wel even langs en dan laat ik je die ijzer wel zien. Dan leer je mij en mijn achtergrond wel kennen”.
14. Vooropgesteld dat het een feit van algemene bekendheid is dat de woorden “die ijzer” straattaal is voor vuurwapen, een middel dat bij uitstek geschikt is om dodelijk letsel toe te brengen, en dat de aangever het ook zo heeft opgevat, volgt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen dat de aangever al ervan op de hoogte was dat de verdachte tweemaal was binnengedrongen in de woning [betrokkene 2]6.en daar vernielingen had aangebracht. Ook wist de aangever in zijn aangifte te vertellen dat de verdachte de dag ervoor in de woning van [betrokkene 2] met veel geweld was aangehouden. Kennis bij het slachtoffer van eerdere gewelddadige handelingen van een verdachte kan de impact van diens gebezigde bewoordingen versterken of vergroten.7.Bovendien heeft de verdachte nog andere dan de bewezenverklaarde bewoordingen gebruikt.8.De waarschuwingen “Als je niet uitkijkt en oppast dan laat ik jou zien wie je bent” en “Dan leer je mij en mijn achtergrond wel kennen” versterken het bedreigende karakter van de uitlating “Ik kom wel even langs en dan laat ik je die ijzer wel zien”. In deze context geplaatst, kan de bewezenverklaarde uitlating van de verdachte bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven van de aangever gericht.
15. Overigens wijs ik ter vergelijking op HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3630 waarin de Hoge Raad de veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in stand hield. De verdachte had de aangever per sms de woorden toegevoegd: "Gezien sms 28/4/2009 14:21u. en het gebeuren gisteren in Breda, is jouw adres in België inmiddels doorgegeven aan twee v/m cliënten: zware jongens" en "Gezien jouw bedreigingen heeft Karin "als instructie het "waarschuwingsschot" over te slaan en bij "eerste gelegenheid" GERICHT te "vuren".” Daarnaast bleek uit de in die zaak gebezigde bewijsmiddelen dat de aangever gedurende enige tijd werd belaagd door de verdachte. De gebezigde bewoordingen in die zaak zijn misschien nog wat concreter van inhoud dan de in de onderhavige tenlastelegging en bewezenverklaring omschreven uitlating, maar mijns inziens kleuren de hierboven genoemde omstandigheden de uitlating van de verdachte zodanig dat dit geval niet minder ernstig is dan dat waarover de Hoge Raad zich in zijn arrest van 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3630 uitsprak.
16. De hier aanwezige feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, acht ik het bestreden oordeel van het hof voorts niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd, hoewel het niet zou hebben misstaan als het hof in zijn bewijsmotivering wat accenten had gelegd op de betekenis van de context waarin de uitlating van de verdachte is gedaan.9.
17. De bewezenverklaring is naar mijn inzicht naar de eis der wet met redenen omkleed.
18. Zowel het tweede als het derde middel faalt.
19. Het eerste middel klaagt dat in de cassatieprocedure de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is geschonden.
20. Namens de betrokkene is het cassatieberoep ingesteld op 31 augustus 2015. De stukken van het geding zijn op 6 juli 2016 ter administratie van de Hoge Raad ontvangen. Dit brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden met meer dan twee maanden is overschreden. Het eerste middel is dus terecht voorgesteld.
21. Ambtshalve merk ik op dat ook de termijn van zestien maanden waarbinnen de cassatieprocedure behoort te zijn afgerond inmiddels is overschreden. Een en ander dient te leiden tot strafvermindering.
22. Het eerste middel slaagt. Het tweede en het derde middel falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
23. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑03‑2017
Zie onder meer HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448; HR 18 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4824, NJ 2006/397 m.nt. Buruma; HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6177, NJ 2012/501 en HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6181, NJ 2012/502 m.nt. Reijntjes.
Zie Noyon-Langemeijer-Remmelink (NLR), Het Wetboek van Strafrecht, aant. 4 bij art. 285 Sr. Onder “omstandigheden waaronder” vallen niet enkel de omstandigheden ten tijde van het uiten van de bedreiging zelf; het hele feitencomplex – omstandigheden daags voor of na het uiten van de bedreiging daaronder begrepen – kan van belang zijn bij de beoordeling ter zake. Zie bijv. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3630. Zie ook hierna noot 6.
Zie onder meer HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7701; HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1858, NJ 2011/225 en HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6391, NJ 2012/148. Wat betreft de grensgevallen in de rechtspraak, verwijs ik voor een uitvoerige beschouwing over de verhouding tussen de aard van de uitlating en de omstandigheden waaronder die uitlating is gedaan naar de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge vóór HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:686, NJ 2013/564 m.nt. Keijzer.
HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448.
Vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8174 (niet gepubliceerd) waarin een eerder gepleegde woninginbraak een van de omstandigheden was die ertoe bijdroeg dat een later gedane uitlating als bedreigend kon worden aangemerkt. Ook andere aan de gebezigde bewoordingen voorafgaande strafbare feiten, waarvan het slachtoffer kennis draagt, kunnen bijdragen aan het bedreigende karakter van de latere uitlating, bijvoorbeeld omdat daaruit de gewelddadige bedoeling van verdachte tegenover het slachtoffer blijkt. Zie bijvoorbeeld HR 10 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1802 en HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6391, NJ 2012/148.
Zie daarover de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga vóór HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7701(met name punt 19).
Ook die andere bewoordingen kunnen in het gehele samenstel van uitingen van belang zijn voor de vorming van het oordeel dat sprake is van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Vgl. HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4474 en HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1790.
Een summiere motivering te dezen kan de begrijpelijkheidstoets in cassatie doorstaan indien in de bewijsvoering voldoende dragende feiten en omstandigheden zijn opgenomen. Vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3630 waarin de motivering van het hof ook wat aan de zuinige kant was. De Hoge Raad casseerde niet mede gezien de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden.