Rb. Amsterdam, 04-03-2015, nr. C/13/567933 / HA ZA 14-653
ECLI:NL:RBAMS:2015:1181, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
04-03-2015
- Zaaknummer
C/13/567933 / HA ZA 14-653
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2015:1181, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 04‑03‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2017:1496, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTHR 2015, afl. 3, p. 147
Uitspraak 04‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Eiseressen vorderen op meerdere gronden vernietiging van een arbitraal vonnis. Het beroep op artikel 1065 lid 1 aanhef en sub c Rv slaagt.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/567933 / HA ZA 14-653
Vonnis van 4 maart 2015
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
TIFFANY AND COMPANY,
gevestigd te New York (Verenigde Staten van Amerika),
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
TIFFANY (NJ) INC.,
gevestigd te Parsippany (Verenigde Staten van Amerika),
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
TIFFANY & CO.,
gevestigd te New York (Verenigde Staten van Amerika),
eiseressen,
advocaat mr. E.R. Meerdink te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
THE SWATCH GROUP LTD.,
gevestigd te Neuchâtel (Zwitserland),
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
LOOK AND FEEL AG,
gevestigd te Biel (Zwitserland),
gedaagden,
advocaat mr. W.H. van Baren te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Tiffany en Swatch worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaardingen van 31 maart 2014, met producties,
de conclusie van antwoord, met producties,
het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 17 september 2014 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
het proces-verbaal van comparitie van 19 januari 2015 en de daarin genoemde stukken, alsmede de reactie van Swatch op het proces-verbaal van 9 februari 2015.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tiffany produceert en verkoopt onder meer juwelen en horloges en is wereldwijd actief. Swatch is ’s werelds grootste horlogemaker en verkoopt wereldwijd onder meer horloges en juwelen. Swatch is eigenaar van 19 horlogemerken.
2.2. Tiffany en Swatch hebben in 2006 en 2007 langdurig en uitgebreid onderhandeld over een voorgenomen samenwerking op het gebied van luxe horloges. Ter uitvoering van de samenwerking heeft Swatch een nieuwe vennootschap opgericht: Tiffany Watch Co. Ltd. (Watch Company of TWC en na naamswijziging Look and Feel AG). In het kader van de samenwerking zijn vijf overeenkomsten gesloten (met 2 december 2007 als effectieve datum). Op de overeenkomsten is Nederlands recht van toepassing verklaard. Het betreft:
De samenwerkingsovereenkomst tussen Swatch en Tiffany and Company (de Cooperation Agreement);
De Watch Trademark and Supply Agreement tussen Swatch, TWC, Tiffany and Company, Tiffany (NJ) en Tiffany & Co. (de WTSA);
De Tiffany Watch Store Agreement tussen TWC en Tiffany and Company (de WSA);
De Transition Agreement tussen Swatch, TWC, Tiffany and Company, Tiffany & Co. en Tiffany & Co. Watch Center AG (de Transition Agreement);
Een appendix waarin de betekenis van de definities die in de verschillende overeenkomsten worden gebruikt is vastgelegd (de Definitional Appendix).
2.3. De tussen partijen gesloten overeenkomsten (hierna ook: de overeenkomsten) bevatten nagenoeg gelijkluidende arbitrageovereenkomsten. Deze bepalen dat geschillen zullen worden beslecht door middel van arbitrage volgens het arbitragereglement van het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI). Als plaats van arbitrage is gekozen voor Amsterdam.
2.4. In artikel 30.3.8 WTSA is bepaald:
The arbitral tribunal may not change, modify or alter any express condition, term or provision of this Agreement and to that extent the scope of its authority is expressly limited. The arbitral tribunal shall make its award in accordance with the rules of law and not as amiable compositeur.
Alle overeenkomsten bevatten eenzelfde bepaling. Hierna zal (enkel) worden gesproken over: “artikel 30.3.8 WTSA” waarmee echter alle gelijkluidende bepalingen worden bedoeld.
2.5. Partijen stond een langdurige samenwerking voor ogen. De overeenkomsten gaan uit van een aanvankelijke duur van samenwerking van 20 jaar. De samenwerking tussen Swatch en Tifffany is niet gelukt. Naar aanleiding daarvan is Swatch in juni 2011 tegen Tiffany een arbitraal geding gestart. De arbitrage is gevoerd volgens het NAI Reglement 2010 (hierna: het arbitragereglement). Het Scheidsgerecht heeft op 20 december 2013 zijn arbitrale vonnis gewezen. Het Scheidsgerecht heeft geoordeeld dat Tiffany op 8 van de 24 door Swatch aangevoerde punten was tekortgeschoten en dat deze tekortkomingen tezamen een material breach vormden. Tiffany is veroordeeld tot betaling aan Swatch van CHF 402.736.825,47, vermeerderd met rente en kosten. De reconventionele vordering van Tiffany is afgewezen.
2.6. Een van de (drie) arbiters heeft ten aanzien van de aansprakelijkheid van Tiffany een dissenting opinion afgegeven. Deze arbiter heeft het arbitrale vonnis mede ondertekend, maar onder zijn naam heeft hij de woorden “Subject to dissenting opinion” toegevoegd.
2.7. Het Scheidsgerecht heeft – voor zover voor de beoordeling van belang – het volgende overwogen en beslist (“Claimants” staat voor Swatch en “Respondents” voor Tiffany):
74. The Arbitral Tribunal considers that, as a starting point of the analysis, the Parties’ arguments are not so irreconcilable as they have been presented in their submissions and at the hearing as Article 3.1 WTSA provides as follows:
“3.1 Efforts Required
Watch Company will use reasonable, good faith efforts to develop and promote the Collection in order to accomplish the Business Plan and will not engage in any other business other than Watch Company Activities. The term ‘reasonable, good faith efforts’ will be interpreted with reference to the agreed goals of the parties: to develop the Collection as a first-class quality brand with the prestige and distribution of the Reference Brands A and C”.
75. As the last sentence of Article 3.1 WTSA refers to the Parties to the WTSA which are all the Parties to these arbitration proceedings (see also Article 1.18 WTSA), it reflects the common business objective of the Parties to develop the collection of Tiffany & Co. watches as a first-class quality brand comparable to two benchmarks. In a confidential Schedule 1 to WTSA, the benchmark Reference Brands A and C were defined as referring to Omega and Cartier. In the opinion of the Arbitral Tribunal, the reference to Omega and Cartier not only expressly referred to the prestige of these two brands but also to the distribution network of these two brands. The benchmarking of Tiffany and Co. watches, thus, not only involved a qualitative element referring to the prestige of Omega and Cartier watches but also a quantitative element referring to the geographical markets in which the Tiffany & Co. brand was to be positioned and the distribution channels to be used which also would reflect upon the number of watches to be marketed and the sales and profit targets to be aimed at.
76. Although Article 3.1 WTSA only implies an express obligation for TWC, it gives context to the overall objectives of the Parties and the question then arises whether and to what extent any of the Respondents have assumed obligations under the Agreements reflecting these objectives. In this respect, Claimants have referred to the Business Plan.
(…)
82. Claimants have alleged that Tiffany has failed to promote the watches in its own stores and on its own website in the following respects (…):
(…)
f. Tiffany has failed to order and stock sufficient watches both in numbers and in breadth of the models and in collections to support sales in its own stores and/or the promotion and development of TWC’s business and has blocked new product designs;
(…)
h. Tiffany has systematically failed to utilize the Collection Book at its POS (Points of Sale, rb);
i. Tiffany has systematically failed to provide appropriate and adequately trained staff at its POS;
j. Tiffany systematically failed to support, and obstructed, the development and use of approved display materials;
(…).
(…)
93. As to f), Claimants assert that Tiffany failed to order and stock sufficient watches both in numbers and in breadth of the models and in collections to support sales in its own stores and/or the promotion and development of TWC’s business and has blocked new product designs (…). Claimants have argued that Tiffany failed to take the full quantity of watches produced for it under the Transition Agreement. Under the Transition Agreement, Tiffany & Co.’s watch collection existing at the time of the conclusion of the Agreements would be discontinued and would be replaced by new products while, during the transition period, some models (Go-Forward A watches) would be part of the collection and would not be modified and other models (Go-Forward B watches) would be part of the collection but would be modified with such modification going through the Design Committee approval process. Go-Forward B watches are also called Facelift watches. The Facelift models were produced for Tiffany in anticipation of the First TWC Collection. Claimants allege that they produced twenty-two Facelift models, that orders were placed for these models by Tiffany but that Tiffany failed to take the watches it had committed to buy. Furthermore, Claimants allege that Tiffany failed to order a sufficient number of new products and that its members on the TWC Design Committee obstructed approval of new designs which caused TWC to withdraw its participation to the Baselworld 2012 trade exposition and to postpone the launch of new models. Respondents have argued that their orders were not linked to product development and design approvals. The Arbitral Tribunal disagrees. As to the Facelift models, Respondents under the Transition Agreement were to order and to pay for these models as they were produced for their benefit and provided for the transition from their old watch collection to the new TWC Collection. As to new collections, Respondents are right that there was no express term obligating them to order new models in certain quantities. However, the Business Plan clearly provided for implied obligations to target certain sales per Tiffany Point of Sale extending beyond the express contract terms to display every watch or an appropriate selection of the Collection. The Business Plan provided for 200 Tiffany Points of Sale (“POS”) for 2008, 220 for 2009, 240 for 2010, 260 for 2011, 280 for 2012, 300 for 2013 and 320 for 2014 at 75 SKU (“Stock Keeping Unit”)/year per POS for any of these years and a yearly turnover of 1.5 POS for 2008 and 2009, 1.75 for 2010, 2.0 for 2011, 2.2 for 2012, 2.4 for 2013 and 2.5 per 2014. This amounts to:
(…) Cumulative Total
2008 (…) 22,500 watches
2009 (…) 47,250 watches
2010 (…) 78,750 watches
2011 (…) 117,750 watches
2012 (…) 163,950 watches
2013 (…) 217,950 watches
2014 (…) 277,950 watches
94. In his second witness statement, Mr. [naam 1] (van Tiffany, rb) produced a chart indicating that Tiffany had watch collections in 38%, 94%, 92% and 87% of its stores in respectively 2008, 2009, 2010 and 2011 when comparing the 2007 Business Plan with actual stores carrying watches (…). However, as the stores did not carry the whole collection, the actual units of watches was much lower than anticipated by the 2007 Business Plan. Ms. [naam 2] (van Tiffany, rb) in her second witness statement indicated that from 2008 to 2012, Tiffany purchased some 30,000 watches from TWC (…). When comparing that number to the units of the 2007 Business Plan above, it is clear there was a substantial shortfall between watches purchased from TWC and the number of watches envisaged in the 2007 Business Plan.
95. Respondents have replied that the shortfall was not only Tiffany’s but also Claimants’. They have represented that over the period 2008-2012, they were responsible for three quarters of TWC’s sales (or some USD 60 million) while Claimants through their distribution network only realized some 25% of WTC’s turnover or some 11,179 watches compared to the 30,000 watches bought by Tiffany. Respondents, thus, claim that Claimants failed to achieve the targets of the 2007 Business Plan and that, as the Swatch distribution network was the primary driver of the WTC business, Claimants and not Respondents were responsible for WTC failing to achieve its targets (…).
96. In view of the sizes of these anticipated numbers, Respondents’ order log is relevant for the determination of the question whether and to what extent their actual orders complied with their obligation to order a sufficient number of watches to be capable of meeting the objectives of the Business Plan. From the above, it is evident that Respondents by far did not meet these objectives. As such, non-compliance with the Business Plan does not trigger breach under the Agreements or Dutch law as the Business Plan does not amount to an obligation to meet the targets (“resultaatsverbintenis”). On the other hand, the Business Plan is not a mere management instrument to check results with targets but a contractual benchmark under which the Parties were to develop reasonable efforts to meet these targets which under the Agreement and Dutch law can be characterized as an obligation to use reasonable efforts (“inspanningsverbintenis”). As Respondents have by far not complied with their targets and have refrained from using reasonable efforts to achieve such efforts, the Arbitral Tribunal considers that there is breach of an implied obligation to use reasonable efforts to achieve the targets set forth in the Business Plan. It also considers that this applies to the Business Plan 2009 as that considered yearly volumes of 12,140 watches for 2009 and 8,040 watches for 2010 (…). Finally, the Arbitral Tribunal considers that Respondents’ argument that Claimants’ distribution network was the primary driver of WTC’s business cannot be accepted. Claimants and Respondents seem to use the concept of primary driver in two different senses: for Respondents, the success of WTC’s business depended on Swatch’s distribution network and the concept of primary driver is then used as the most important driver for WTC’s business while Claimants use the concept of primary driver in a chronological sense as being the first driver of the business. The Arbitral Tribunal agrees with Claimants as to the concept of primary driver: under both the 2007 and the 2009 Business Plans, the WTC business was first and foremost to be rolled out in Tiffany stores and to a large extent thereafter through Swatch’s distribution channels. As this was what the Parties envisaged through the Business Plans, Tiffany ought to have used its best efforts to sell substantial quantities of watches in its own stores to target anticipated sales as provided in het Business Plans. In failing to do so as explained above, the Arbitral Tribunal considers that Tiffany breached its obligations pursuant to the Agreements. (…)
97. This conclusion is unaltered by Respondent’s proposition that the entire agreement clause of Article 1.11 WTSA (…) excludes importing additional obligations into the Agreements (…). Under Dutch law, an entire agreement clause as the one of Article 1.11 WTSA effectively excludes contradicting of additional obligations to the express terms of a contract but does not at all purport to restrict the interpretation of a contract as to derive implied terms from any such interpretation process. Respondents’ reliance on Article 1.11 WTSA is thus rejected. For the same reason, Respondents’ argument that Article 30.3.8 WTSA precludes the Arbitral Tribunal from changing, modifying or altering any express condition, term or provision of the Agreement (…) must fail. Finally, Respondents’ argument that Article 3.1 TWSA only created obligations for TWC and not for Tiffany (…) also cannot be accepted as it also referred to the Parties’ agreed goals to create a luxury watch business including – as to distribution – meeting the benchmarks of Omega and Cartier.
98. As to h), Claimants assert that Tiffany has systematically failed to utilize the Collection Book which TWC provided to all Tiffany stores and which contains detailed technical information about the Products in the Collection and is reference material for retail staff (to be distinguished from the Catalogue) (…). Respondents have argued that there was no express contractual term regarding the Collection Book and that it was TWC that was late to distribute the Collection Book and failed to coordinate the distribution in a planned way (…). (…) the Arbitral Tribunal is convinced that Tiffany provided insufficient support to its staff in relation to the new TWC watch lines in making the Collection Book available to staff and giving proper instructions in relation thereto although Respondents as of August 31, 2009 were aware of the existence of the Collection Book (…). Respondents have also not challenged that they invested insufficiently in making staff aware and guide them through the Collection Book. Although there is no express term in the Agreements regarding the Collection Book, the Arbitral Tribunal is satisfied that there is an implied obligation stemming from the targets of the Business Plans obliging Respondents to provide adequate support in relation to the Collection Book in view also of the nature of the luxury watch market.
99. As to i), Claimants allege that Tiffany systematically has failed to provide appropriate and adequately trained staff at its POS (…). The allegations run in synergy with the allegations discussed above in relation to h) (…). Respondents have contested these allegations on the basis that there was no express contractual term obliging them to provide sales staff training and, notwithstanding this absence, spent considerable effort in sales staff support and training (…) The Arbitral Tribunal (…) for the reasons above in relation to the Collection Book, accepts that Respondents failed timely to give sufficient training of its sales staff regarding the Products and, thus, is in breach of its implied obligation to support sales to reach the targets of the Business Plans.
100. As to j) (…). Second, Claimants allege that – although there had been TWC Marketing Committee approval – Tiffany excluded the following display materials in interior and exterior windows in all channels of distribution: (1) official TWC beige base elements with silver Tiffany & Co. logo including two beige step elements; (2) official TWC watch holders; and (3) official TWC cushion and waves. Respondents have not sufficiently contested these allegations. Although the Agreements do not contain an explicit term obliging Respondents to use the approved display materials, Respondents ought to have undertaken reasonable efforts to use uniform display materials worldwide to support the TWC watch business and, in failing to do so timely, have breached an implied obligation stemming from their endorsement of the Business Plans. The Arbitral Tribunal acknowledges Tiffany’s determination to protect its precious brand in meticulously reviewing display materials but this should have occurred in het TWC Marketing Committee. Once approved, Tiffany – in the opinion of the Arbitral Tribunal – ought to have complied with the worldwide display materials format.
2.8. Voor zover voor de beoordeling van belang heeft het Scheidsgerecht verder nog overwogen:
158. Respondents (…) have argued that the non-disclosure of supporting documents cannot be a basis for any damages award as they or their expert have been deprived of the right to review these supporting documents.
159. The Arbitral Tribunal agrees with Respondents. (…) Claimants (...) chose to proceed with documents undisclosed to Respondents and to the Arbitral Tribunal. For that reason, the Arbitral Tribunal cannot found any of its quantum findings of any allegations which are based on non-disclosed documents and the Arbitral Tribunal considers that it, for due process reasons, cannot rely only on affirmations of Dr. [naam 3] and Mr. [naam 4] as they are respectively a party-witness and a party-appointed expert.
160. The resolution of this threshold issue does, however, not end Claimants’ damages claim. Under Dutch law and as not contested by either Party, the Arbitral Tribunal has discretion to assess damages if any such damages cannot be determined with certainty (…).
161. (…) The Arbitral Tribunal considers that, pursuant to Article 6:97 CC, it is authorized to proceed with the assessment of Claimants’ lost profit claim with, however, the qualification that it cannot base any finding on the basis of documents which have not been disclosed.
2.9. In mei 2014, derhalve na het uitbrengen van de dagvaarding in onderhavige zaak, is Look and Feel AG met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 gefuseerd met Swatch Group Ltd. Door de fusie is Look and Feel AG opgehouden te bestaan en is Swatch Group Ltd. haar rechtsopvolgster onder algemene titel.
2.10. Artikel 48 van het op onderhavige zaak toepasselijke arbitragereglement luidt als volgt:
Indien het scheidsgerecht uit meer arbiters bestaat, beslist het bij meerderheid van stemmen.
Weigert een minderheid van de arbiters te ondertekenen, dan wordt daarvan door de andere arbiters onder het door hen ondertekende vonnis melding gemaakt. Ook deze melding wordt door hen ondertekend.
Is een minderheid van de arbiters niet in staat te ondertekenen en kan niet verwacht worden dat het beletsel daartoe binnen korte tijd zal zijn opgeheven, dan zijn de bepalingen van het vorige lid van overeenkomstige toepassing.
In het vonnis wordt geen melding gemaakt van de mening van een minderheid. In een internationale arbitrage kan een minderheid echter zijn mening in een afzonderlijk schriftelijk stuk aan de mede-arbiters en partijen tot uiting brengen. Dit stuk wordt niet geacht deel uit te maken van het vonnis.
3. Het geschil
3.1. Tiffany vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het arbitrale vonnis gewezen op 21 (naar de rechtbank begrijpt: 20) december 2013 tussen Swatch enerzijds en Tiffany anderzijds en gedeponeerd bij deze rechtbank op 31 december 2013 onder nummer 570/2013, vernietigt;
Swatch hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2. Tiffany legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag (in de volgorde waarin de rechtbank de gronden hierna zal behandelen):
Het vonnis is in strijd met de openbare orde tot stand gekomen omdat het Scheidsgerecht zijn oordeel deels heeft gebaseerd op documenten die door Swatch niet in de procedure zijn overgelegd en waarop Tiffany derhalve niet heeft kunnen reageren of zich tegen heeft kunnen verweren. Het Scheidsgerecht heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van hoor- en wederhoor, zodat het vonnis vernietigd moet worden op grond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Een van de arbiters heeft onder zijn handtekening “Subject to dissenting opinion” geschreven. Daardoor is het arbitrale vonnis niet in overeenstemming met de wettelijke eisen en die van het arbitragereglement ondertekend en staat het vonnis aan vernietiging bloot op grond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub d Rv.
Het arbitrale vonnis is in strijd met artikel 30.3.8 WTSA tot stand gekomen. Arbiters hebben de in dit artikel neergelegde beperking genegeerd. Daarmee zijn arbiters buiten hun opdracht getreden, zodat het vonnis vernietigd moet worden op grond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub c Rv. Bovendien bood de arbitrageovereenkomst geen grond voor een aanpassing van de overeenkomst maar zijn arbiters daartoe wel overgegaan. Daardoor staat het vonnis (tevens) aan vernietiging bloot op grond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub a Rv nu een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt.
Het vonnis ontbeert ook op een aantal essentiële punten de door de wet vereiste motivering, zodat het vonnis vernietigd moet worden op grond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub d Rv, aldus steeds Tiffany.
3.3. Swatch voert verweer. Haar conclusie strekt ertoe dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Tiffany in haar vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren, althans deze vorderingen af zal wijzen, en Tiffany hoofdelijk zal veroordelen om binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis aan Swatch te betalen de kosten van het geding, onder de bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn voldaan, hierover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente verschuldigd is tot aan de dag van algehele voldoening.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid / ontvankelijkheid / overgangsrecht modernisering van het Arbitragerecht
4.1. Het arbitrale vonnis is gedeponeerd ter griffie van deze rechtbank, zodat de rechtbank bevoegd is de onderhavige vernietigingsvordering te beoordelen.
4.2. In r.o. 2.9 is vermeld dat Look and Feel AG in mei 2014 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 is gefuseerd met Swatch Group Ltd. Tussen partijen is niet in geschil dat de fusie voor onderhavige procedure niet van belang is omdat Look and Feel AG de procedure in eigen naam kan voortzetten. De vordering tot vernietiging kan (ook overigens) geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat Tiffany in haar vordering kan worden ontvangen.
4.3. Inmiddels is de Wet van 2 juni 2014 tot wijziging van Boek 3, Boek 6 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en het Vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht (Staatsblad 2014, 200) in werking getreden. Overeenkomstig artikel IV van deze wet wordt onderhavige zaak beoordeeld naar het recht zoals dat gold voor inwerkingtreding van deze wet.
De vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub e Rv
4.4. Het Scheidsgerecht heeft voor de schadeberekening de discounted cash flow- methode gebruikt en is voor de discount rate uitgegaan van de Weighted Average Cost of Capital (WACC). Swatch had een percentage bepleit van 6,84% en Tiffany van 14,45%. Het Scheidsgerecht is tot een percentage van 9% gekomen en heeft dat gebruikt in zijn berekening. Daarna heeft het Scheidsgerecht nog een controle, een sanity check, uitgevoerd waarbij eveneens een percentage van 9% is gehanteerd. Tiffany is van mening dat het Scheidsgerecht door zo te oordelen ten onrechte het door Swatch genoemde – op niet overgelegde documenten gebaseerde – percentage in aanmerking heeft genomen hoewel het Scheidsgerecht in overweging 159 vermeldt dat het zijn berekeningen niet op de berekeningen van Swatch kan baseren.
4.5. Uit de overwegingen blijkt dat het Scheidsgerecht tot zijn oordeel is gekomen op basis van hetgeen (de deskundigen van) partijen over en weer hebben gesteld. Het overweegt in dit kader expliciet: “185 (…) For all the reasons above, the Arbitral Tribunal considers that the 6.84% and the 14.45% discount rates suggested by the Parties’ experts are too low or too high and that the recalculated discount rate at 11.427% above is to be further reduced to 9%”.
4.6. De rechtbank stelt voorop dat het het Scheidsgerecht vrijstond tot deze beoordeling te komen, zelfs als Swatch zou hebben volstaan met de blote stelling dat het relevante percentage 6,84% was. Tiffany bestrijdt ook niet dat het Scheidsgerecht veel vrijheid toekwam bij het schatten van de schade (onder 123 dagvaarding), alsmede dat het Scheidsgerecht zich uiteindelijk een eigen oordeel heeft gevormd over de concrete WACC (onder 124 dagvaarding).
4.7. Tiffany voert terecht aan dat uit overweging 185 van het arbitrale vonnis volgt dat de bandbreedte waarbinnen de WACC zich in deze analyse kon bewegen aldus (mede) is bepaald door het – door Swatch gestelde – percentage nu dat percentage als ondergrens is genomen. Gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 4.6 is overwogen, rechtvaardigt dat enkele feit echter niet het oordeel dat het vonnis of de wijze waarop dit tot stand kwam, strijdt met de openbare orde of de goede zeden (artikel 1065 lid 1 aanhef en sub e Rv).
4.8. Doorslaggevend is dat het Scheidsgerecht uitdrukkelijk overweegt (ook zelf) geen kennis te hebben kunnen nemen van de niet ontsloten documenten (overweging 159). Daardoor verschilt de zaak wezenlijk van de door Tiffany genoemde uitspaak van de Hoge Raad van 12 juli 2013 (ECLI:NL:HR:2013:CA0259). Nu de niet ontsloten documenten niet mede de basis kunnen hebben gevormd voor het oordeel van het Scheidsgerecht, faalt de klacht van Tiffany wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
De vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub d Rv
4.9. Vaststaat dat het arbitrale vonnis is ondertekend door de drie arbiters, ieder afzonderlijk. De rechtbank volgt Tiffany niet waar zij stelt dat sprake is van een voorwaardelijke ondertekening door een van de arbiters. Mede nu artikel 48 lid 4 van het arbitragereglement een dissenting opinion niet verbiedt (en dit blijkens de wetsgeschiedenis ook geldt voor artikel 1057 lid 1 Rv), doet aan voormelde vaststelling niet af dat onder de handtekening van een van de arbiters handgeschreven is vermeld: “Subject to dissenting opinion” of dat in overweging 38 van het arbitrale vonnis melding wordt gemaakt van het bestaan van een dissenting opinion. De desbetreffende arbiter, de zogenoemde “minderheid”, heeft zijn mening in een afzonderlijk stuk toegelicht, hetgeen geoorloofd was nu sprake is van een internationale arbitrage.
4.10. In dit kader neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat ondertekening van een arbitraal vonnis door alle arbiters, ook als zij de minderheid vormen, een belangrijke waarborg vormt voor partijen dat alle arbiters daadwerkelijk betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het vonnis, dat zij allen het vonnis voordat het is gewezen hebben gezien en dat zij controle hebben kunnen uitoefenen op het resultaat. Met het plaatsen van een handtekening bekrachtigt een arbiter zijn wilsuiting of zijn verklaring dat hij instaat voor de inhoud van een geschrift en daarmee instemt, ook al heeft hij bij de beraadslaging en besluitvorming aan het kortste eind getrokken.
4.11. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat met de ondertekening door de drie arbiters aan doel en strekking van artikel 1057 lid 2 Rv is voldaan, ook al wordt melding gemaakt van de dissenting opinion. Daarom wordt aan het bepaalde in artikel 1057 lid 3 Rv en artikel 48 leden 2 en 3 van het arbitragereglement niet toegekomen en faalt de klacht van Tiffany dat het arbitrale vonnis niet conform de eisen is ondertekend.
De beperking van artikel 30.3.8 WTSA
Stellingen van partijen
4.12. De – meest verstrekkende – klacht van Tiffany luidt dat het Scheidsgerecht artikel 30.3.8 WTSA heeft genegeerd. Tiffany voert daartoe het volgende aan. Vier van de acht gronden waarop het Scheidsgerecht Tiffany aansprakelijk heeft gehouden, vloeien voort uit een door het Scheidsgerecht geconstateerde schending van impliciete verplichtingen (implied obligations) die volgens arbiters voortvloeien uit het Business Plan. De kern van het oordeel van het Scheidsgerecht is dat Tiffany onvoldoende horloges van WTC heeft afgenomen om de verkoopdoelen zoals gesteld in het Business Plan te verwezenlijken (overweging 93-97). Verder oordeelt het Scheidsgerecht dat het Collection Book onvoldoende is benut (overweging 98), dat er onvoldoende gekwalificeerd personeel aanwezig was in de Tiffany winkels (overweging 99) en dat Tiffany onvoldoende heeft gedaan om het gebruik van etalagemateriaal te ondersteunen (overweging 100). Steeds erkent het Scheidsgerecht dat de overeenkomsten geen expliciete verplichting bevatten, maar concludeert het dat er wel een implied obligation is, die Tiffany vervolgens geacht wordt te hebben geschonden. Geen van deze verweten verplichtingen (hierna ook: de vier belangrijkste implied obligations) is echter terug te lezen in de tussen Swatch en Tiffany gesloten overeenkomsten, aldus steeds Tiffany.
4.13. Volgens Swatch is de kern van het oordeel van het Scheidsgerecht niet dat Tiffany onvoldoende horloges van WTC heeft afgenomen, maar dat Tiffany zich onvoldoende heeft ingespannen om in haar eigen winkels een substantiële hoeveelheid horloges te verkopen om zo de in het Business Plan gestelde verkoopdoelen te halen. Swatch voert aan dat er geen grond is voor vernietiging omdat alle implied obligations uit een expliciete bepaling van de overeenkomst volgen en daarvan aldus onderdeel uitmaken.
De vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub a Rv
4.14. Tiffany voert primair aan dat het arbitrale vonnis vernietigbaar is omdat een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt. Het Scheidsgerecht had op grond van artikel 30.3.8 WTSA geen authority in strijd met artikel 30.3.8 WTSA te oordelen, aldus Tiffany.
4.15. De rechtbank wijst het beroep op artikel 1065 lid 1 aanhef en sub a Rv af. Nu niet is gebleken dat Tiffany in het arbitraal geding – voor alle weren – (op deze grond) een beroep op de onbevoegdheid van het Scheidsgerecht heeft gedaan, is haar recht om daarop een beroep te doen vervallen (artikel 1052 lid 2 Rv).
4.16. Tiffany doet tevergeefs een beroep op HR 23 april 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK8097) door te stellen dat zij tijdens het arbitraal geding niet ermee bekend was dat arbiters buiten de grenzen van de arbitrageovereenkomst zouden treden en dat zij daarmee pas bekend werd door kennisneming van het arbitrale vonnis. Het arrest van de Hoge Raad had betrekking op artikel 1065 lid 4 Rv. De tekst van artikel 1052 lid 2 juncto 1065 lid 2 Rv luidt anders, terwijl bedoeld arrest in onderhavige (tussen voormalige handelspartners gevoerde) vernietigingsprocedure ook overigens niet tot een andere uitkomst noopt.
De vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub c Rv
4.17. Swatch bestrijdt niet (voldoende gemotiveerd) dat artikel 30.3.8 WTSA dient te worden aangemerkt als een beperking van de opdracht van het Scheidsgerecht in de zin van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub c Rv. Dat Swatch stelt dat geen overeenstemming bestond tussen partijen over een specifieke opdracht aan het Scheidsgerecht, maakt dat niet anders. Ook als dat juist is, is artikel 30.3.8 WTSA door partijen geaccordeerd en was het Scheidsgerecht vervolgens aan deze bepaling gebonden. Dat geldt in het bijzonder nu Swatch in haar aantekeningen voor de comparitie na antwoord (zie onder 31) erkent dat artikel 30.3.8 WTSA ziet op de grenzen van de rechtsstrijd en de door het Scheidsgerecht aan te leggen beslissingsmaatstaf.
4.18. Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat verder vast dat Tiffany gedurende het arbitraal geding heeft gewezen op de beperking die artikel 30.3.8 WTSA aan arbiters oplegde. Daarom staat het bepaalde in artikel 1065 lid 4 Rv niet aan haar beroep op vernietiging in de weg (voor zover in de stellingen van Swatch al een beroep op artikel 1065 lid 4 Rv kan worden gelezen).
Beoordelingsmaatstaf
4.19. Uit het arbitrale vonnis blijkt dat arbiters onder ogen hebben gezien dat artikel 30.3.8 WTSA een beperking meebracht. Nu door het Scheidsgerecht uitdrukkelijk melding is gemaakt van deze bepaling, dient de rechtbank in beginsel ervan uit te gaan dat het Scheidsgerecht die bepaling ook in acht heeft genomen. De rechtbank moet bij haar onderzoek of het Scheidsgerecht de beslissingsmaatstaf daadwerkelijk heeft nageleefd terughoudendheid betrachten, nu een procedure op de voet van artikel 1065 Rv niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep en nu het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen.
4.20. Hoe ver de controlemogelijkheid van de burgerlijke rechter reikt, houdt partijen verdeeld. In dit kader acht de rechtbank van belang hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 23 december 1943, NJ 1944, 164:
O. (…) dat aan het middel (…) de stelling ten grondslag ligt, dat, indien partijen bij het compromis aan arbiters opgedragen hebben naar welken maatstaf zij recht moeten spreken, doch arbiters zich daaraan niet houden, niet aanwezig is de in art. 649, 1° Rv. gegeven grond voor nietigheid van de beslissing van scheidsmannen, te weten dat de beslissing is gewezen buiten de grenzen van het compromis;
dat deze stelling onjuist is, daar bij een opdracht van partijen aan arbiters om recht te doen naar een bepaalden maatstaf (…) arbiters, welke zich daarnaar niet gedragen, een beslissing geven, tot welke partijen hun niet de bevoegdheid hebben verleend;
dat daarom bij zoodanig beding de rechter in de procedure tot nietigverklaring vermag te beoordelen, òf de arbiters inderdaad den overeengekomen maatstaf hebben aangelegd, daarentegen niet hoe zij dien maatstaf hebben toegepast;
O. dat het middel voorts wil betoogen, dat het Hof ten deze verdere controle heeft uitgeoefend dan toelaatbaar is;
dat het Hof heeft vooropgesteld, dat de opdracht om uitspraak te doen als goede mannen naar billijkheid op de grondslagen der overeenkomst aldus is te verstaan, dat arbiters bij het geven van hun billijkheidsoordeel het bij de overeenkomst als grondslag bepaalde hadden te respecteeren;
dat het Hof daarna heeft vastgesteld, dat arbiters andere grondslagen van de overeenkomst hebben geconstrueerd dan die welke aanwezig waren en zij daarvoor in de plaats hebben gesteld eigen inzicht omtrent datgene wat huns inziens tot de grondslagen moest behooren;
dat hieruit blijkt, dat het Hof niet anders heeft gedaan dan onderzoeken, of arbiters zich hebben gehouden aan de bijzondere opdracht, welke naar ’s Hofs feitelijk oordeel partijen in deze zaak aan arbiters hadden gegeven omtrent den maatstaf, waarnaar zij moest worden beslist, en dat het Hof op grond, dat zulks niet het geval is geweest, hun beslissing onverbindend heeft verklaard;
O. dat uit een en ander volgt, dat de onderdeelen (…) van het middel ongegrond zijn (…).
4.21. Gelet op voormeld arrest volgt de rechtbank Swatch niet waar zij stelt dat niet ter beoordeling van de burgerlijke rechter staat of arbiters – die uitdrukkelijk melding maken van artikel 30.3.8 WTSA – in hun motivering iets anders tot uitdrukking hebben gebracht. Die opvatting zou (bovendien) tot het onwenselijke resultaat leiden dat toetsing van de vraag of arbiters zich daadwerkelijk hebben gehouden aan artikel 30.3.8 WTSA, welk artikel – zoals hiervoor is overwogen – een beperking van de opdracht inhoudt, door het Scheidsgerecht zelf (eenvoudig) buiten het bereik van de burgerlijke rechter kan worden gebracht. Daarmee zou ook artikel 1065 lid 1 aanhef en sub c Rv sterk aan belang inboeten.
4.22. De rechtbank zal hierna dan ook aan de hand van de motivering van het arbitrale vonnis onderzoeken of arbiters zich (daadwerkelijk) hebben gehouden aan hun opdracht.
Uitleg artikel 30.3.8 WTSA
4.23. Alvorens verder te kunnen oordelen, dient de rechtbank echter de betekenis van artikel 30.3.8 WTSA te bepalen. In dat kader wordt vooropgesteld dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (de zogenaamde Haviltex-maatstaf).
4.24. Swatch erkent dat artikel 30.3.8 WTSA betekent dat de opdracht aan arbiters in zoverre was beperkt dat de express conditions, terms or provisions van de overeenkomsten niet mochten worden changed, modified or altered (zie onder 30 van de conclusie van antwoord). Volgens Swatch zou het echter nooit de bedoeling van partijen zijn geweest dat de overeenkomsten niet op enigerlei wijze aangepast zouden kunnen worden door arbiters.
4.25. De rechtbank neemt in aanmerking dat partijen in het Engels hebben onderhandeld. Zij mogen geacht worden aan de woorden de betekenis te hebben toegekend die de Engelse taal daaraan verbindt. Uit de bewoordingen van artikel 30.3.8 WTSA leidt de rechtbank af dat (ook) het aanvullen van de overeenkomst met een verplichting die een verandering behelst ten aanzien van de express terms niet was toegestaan. Het Scheidsgerecht heeft eveneens tot uitgangspunt genomen dat arbiters de overeenkomsten wel mochten interpreteren (uitleggen), maar niet mochten aanvullen (zie overweging 97, weergegeven in r.o. 2.7). Vaststaat dat partijen over artikel 30.3.8 WTSA niet hebben onderhandeld en dat deze bepaling door partijen evenmin is besproken. Dat levert derhalve geen (andere) voor de interpretatie relevante feiten op. Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere uitleg nopen. De enkele stelling van Swatch dat zij artikel 30.3.8 WTSA niet zo heeft begrepen, is daartoe onvoldoende.
4.26. De grens van de opdracht van het Scheidsgerecht lag daarmee op het punt waar uitleg (interpretatie) overgaat in aanvulling. Artikel 6:248 lid 1 BW bepaalt in dit kader: “Een overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien”. Deze bepaling stelt de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen voorop. Voor het antwoord op de vraag wat contractspartijen zijn overeengekomen, biedt de Haviltex-maatstaf die is gebaseerd op de artikelen 3:33 en 3:35 BW uitkomst. Uit het wettelijk stelsel volgt dat sprake is van aanvulling als de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen duidelijk zijn (geworden) maar hun rechtsverhouding vervolgens, al dan niet expliciet, nader wordt ingevuld aan de hand van de wet, gewoonte of eisen van redelijkheid en billijkheid.
4.27. Alles overwegende brengt artikel 30.3.8 WTSA naar het oordeel van de rechtbank mee dat sprake is van een (verboden) aanvulling als de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen blijken uit de express conditions, terms or provisions van de overeenkomsten, maar hun rechtsverhouding niettemin nader wordt ingevuld.
4.28. De rechtbank volgt Swatch overigens niet waar zij stelt dat artikel 30.3.8 WTSA “wordt beperkt door dwingende bepalingen van overeenkomstenrecht”. Swatch verwijst daarbij naar het bepaalde in 6:248 lid 2 BW respectievelijk artikel 6:258 BW. In dit geding is echter alleen het bepaalde in artikel 6:248 lid 1 BW van belang.
Hebben arbiters zich gehouden aan artikel 30.3.8 WTSA?
4.29. Nu de beoordelingsmaatstaf en de betekenis van artikel 30.3.8 WTSA zijn bepaald, kan de rechtbank onderzoeken of arbiters zich (daadwerkelijk) hebben gehouden aan de opdracht.
4.30. Het Scheidsgerecht heeft artikel 30.3.8 WTSA aldus uitgelegd dat deze bepaling: “does not at all purport to restrict the interpretation of a contract as to derive implied terms from any such interpretation process” (overweging 97). Deze overweging geeft geen uitsluitsel over wat arbiters feitelijk hebben gedaan. Daarom zal de rechtbank nu de motivering van het arbitrale vonnis aan een nader onderzoek onderwerpen.
4.31. Een eerste kern van de beslissing van het Scheidsgerecht is gelegen in overweging 96: “In view of the sizes of these anticipated numbers, Respondents’ order log is relevant for the determination of the question whether and to what extent their actual orders complied with their obligation to order a sufficient number of watches to be capable of meeting the objectives of the Business Plan. From the above, it is evident that Respondents by far did not meet these objectives.” Een tweede kern is – eveneens – gelegen in overweging 96: “As this was what the Parties envisaged through the Business Plans, Tiffany ought to have used its best efforts to sell substantial quantities of watches in its own stores to target anticipated sales as provided in the Business Plans.”
4.32. Tussen partijen is niet in geschil dat de in overweging 96 genoemde verplichtingen voor Tiffany 1) “to order a sufficient number of watches to be capable of meeting the objectives of the Business Plan” alsmede 2) “to sell substantial quantities of watches in its own stores to target anticipated sales as provided in the Business Plans” niet in een expliciete contractsbepaling staan vermeld. Toch concluderen arbiters dat op Tiffany een inspanningsverbintenis rust “to meet these targets” alsmede dat Tiffany haar “implied obligation to use reasonable efforts to achieve the targets set forth in the Business Plan” heeft geschonden en “that Tiffany breached its obligations pursuant to the Agreements” (overweging 96).
4.33. Voormelde beslissingen hangen samen met overweging 76 van het arbitrale vonnis waaruit volgt dat volgens het Scheidsgerecht artikel 3.1 WTSA context geeft aan de gezamenlijke doelstellingen van partijen en dat deze bepaling daarmee een grondslag biedt voor nadere analyse of en in welke mate Tiffany entiteiten onder de contracten verplichtingen op zich hebben genomen die voortvloeien uit die doelstellingen. Het Scheidsgerecht overweegt dat Swatch in dat kader heeft gerefereerd aan het Business Plan (onderstrepingen rechtbank).
4.34. Het Scheidsgerecht stelt in overweging 76 ten aanzien van artikel 3.1 WTSA echter zelf reeds voorop: “Article 3.1 WTSA only implies an express obligation for TWC”. In dit verband is van belang dat TWC (in het arbitrale vonnis ook Watch Company genoemd) was opgericht door Swatch om Tiffany & Co. horloges te produceren, distribueren, marketen en verkopen; TWC was volledig in eigendom van Swatch en Swatch had volledige zeggenschap over TWC, zoals in r.o. 2.2 al kort is vermeld. Bovendien overweegt het Scheidsgerecht in overweging 93 ten aanzien van het Business Plan: “Respondents are right that there was no express term obligating them to order new models in certain quantities” alsmede in overweging 96: “the Business Plan does not amount to an obligation to meet the targets”. De door partijen overeengekomen rechtsgevolgen bleken dus uit artikel 3.1 WTSA en het Business Plan in die zin dat de overeenkomsten in dit kader geen express obligations bevatten voor Tiffany.
4.35. Toch heeft het Scheidsgerecht artikel 3.1 WTSA tegen de achtergrond van het Business Plan nader geanalyseerd en – op basis daarvan – tot implied obligations voor Tiffany geconcludeerd. Daardoor zijn arbiters buiten de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen getreden en hebben zij de expliciete bepalingen van de overeenkomsten aangevuld. Arbiters spreken zelf ook (expliciet) over “implied obligations” “extending beyond the express contract terms” (overweging 93, onderstreping rechtbank).
4.36. Dat Swatch stelt dat nergens in de overeenkomsten is vermeld dat de verplichtingen uitputtend waren, in die zin dat zij enkel rustten op de expliciet genoemde contractspartijen, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals volgt uit de betekenis van artikel 30.3.8 WTSA (de rechtsverhouding mag niet nader worden bepaald als de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen blijken uit de express conditions, terms or provisions van de overeenkomsten) zijn arbiters met hun nadere analyse – ook als deze juist zou zijn – verder gegaan dan op grond van de opdracht was toegestaan. Arbiters hebben daarmee de grenzen van de rechtsstrijd en de aan te leggen beslissingsmaatstaf miskend.
4.37. Ook kan de rechtbank Swatch niet volgen waar zij stelt dat arbiters hun oordeel op de overeenkomsten hebben gebaseerd, op grond van interpretatie, en niet een eigen inzicht daarvoor in de plaats hebben gesteld. Interpretatie was toegestaan, maar de specifieke opdracht in artikel 30.3.8 WTSA stelde daarbij de grens. Arbiters hebben die voorgeschreven beslissingsmaatstaf niet in acht genomen. De zaak verschilt daardoor niet wezenlijk van HR 23 december 1943, NJ 1944, 164, anders dan Swatch meent.
4.38. Naast de hiervoor behandelde tekortkoming (bedoeld onder f. in overweging 82 en uitgewerkt in overweging 93-97 van het arbitrale vonnis) betreffen ook de navolgende tekortkomingen een (ontoelaatbare) aanvulling van de uitdrukkelijke bepalingen van de overeenkomsten:
4.38.1. De tekortkoming onder h. waarover arbiters in overweging 98 oordelen: “Although there is no express term in the Agreements regarding the Collection Book, the Arbitral Tribunal is satisfied that there is an implied obligation stemming from the targets of the Business Plans obliging Respondents to provide adequate support in relation to the Collection Book in view also of the nature of the luxury watch market.”
4.38.2. De tekortkoming onder i. waarover arbiters in overweging 99 oordelen: “The Arbitral Tribunal (…) for the reasons above in relation to the Collection Book, accepts that Respondents failed timely to give sufficient training of its sales staff regarding the Products and, thus, is in breach of its implied obligation to support sales to reach the targets of the Business Plans.”
4.38.3. De tekortkoming onder j. waarover arbiters in overweging 100 oordelen: “Although the Agreements do not contain an explicit term obliging Respondents to use the approved display materials, Respondents ought to have undertaken reasonable efforts to use uniform display materials worldwide to support the TWC watch business and, in failing to do so timely, have breached an implied obligation stemming from their endorsement of the Business Plans.”
Slotsom
4.39. De rechtbank komt tot een afronding. De vrijheid die arbiters zich ten aanzien van de beslissingsmaatstaf hebben veroorloofd is blijkens hetgeen hiervoor is besproken zozeer in strijd met de betekenis van artikel 30.3.8 WTSA, dat het arbitrale vonnis niet in stand kan blijven. Dit betekent dat het arbitrale vonnis moet worden vernietigd wegens de vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub c Rv.
Overige tekortkomingen
4.40. Naast de hiervoor beoordeelde vier belangrijkste implied obligations, voert Tiffany nog het volgende aan. Tiffany heeft haar verplichtingen volgens arbiters bovendien geschonden door in een aantal van haar winkels in China geen Tiffany horloges aan te bieden. Daarnaast zou Tiffany in een aantal van haar winkels in China onvoldoende horloges beschikbaar hebben gehad en zich onvoldoende hebben ingespannen om de wel beschikbare horloges te verkopen. Ook zou Tiffany haar verplichtingen hebben geschonden door niet tijdig een Mono Brand Store concept te ontwikkelen of goed te keuren. Ten slotte heeft het Scheidsgerecht geoordeeld dat – voor zover het tot het oordeel komt dat Tiffany haar verplichtingen heeft geschonden – dit evenzeer geldt ten aanzien van de verplichtingen die Tiffany jegens de eigen winkels van Swatch zou hebben, de Tourbillion en Tech-Airport winkels. Ook in zoverre is er een grond voor vernietiging omdat arbiters artikel 30.3.8 WTSA hebben miskend, aldus Tiffany.
4.41. Nu haar klacht over de vier belangrijkste implied obligations hiervoor gegrond is bevonden, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij beoordeling van deze overige klachten.
De vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub d Rv
4.42. Ook de klacht van Tiffany dat het vonnis op een aantal essentiële punten de door de wet vereiste motivering ontbeert (waardoor het vonnis vernietigd zou moeten worden op grond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub d Rv) behoeft tegen voormelde achtergrond geen nadere bespreking.
Proceskosten
4.43. Swatch dient als de in het ongelijk gestelde partij – hoofdelijk – in de kosten te worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Tiffany worden als volgt begroot:
- explootkosten € 155,04
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat € 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.667,04
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. vernietigt het arbitrale vonnis gewezen op 20 december 2013 tussen The Swatch Group Ltd. en Tiffany Watch Co. Ltd. (Look and Feel AG) enerzijds en Tiffany and Company, Tiffany (NJ) Inc. en Tiffany & Co. anderzijds en gedeponeerd bij deze rechtbank op 31 december 2013 onder nummer 570/2013,
5.2. veroordeelt The Swatch Group Ltd. en Look and Feel AG hoofdelijk in de kosten van het geding, tot op heden begroot op € 1.667,04, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
5.3. verklaart de onder 5.2 vermelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Korsten - Krijnen, mr. E. de Rooij en mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2015.