In de bewezenverklaring ontbreekt een hulpwerkwoord.
HR, 24-01-2012, nr. S 10/04345
ECLI:NL:HR:2012:BU5244
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-01-2012
- Zaaknummer
S 10/04345
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BU5244
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU5244, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU5244
ECLI:NL:PHR:2012:BU5244, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU5244
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0046
Uitspraak 24‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht poging bedreiging met zware mishandeling. Uit de bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat verdachtes opzet erop was gericht dat X op de hoogte zou geraken van de inhoud van de brief, nu verdachte die brief aan de politie had gestuurd. Indien het Hof van het opzet in voorwaardelijke vorm zou zijn uitgegaan is de bewezenverklaring evenmin toereikend gemotiveerd omdat niet zonder meer valt in te zien dat er een aanmerkelijke kans was dat X van de bedreiging op de hoogte zou geraken.
24 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/04345
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 29 april 2010, nummer 21/003465-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2B tenlastegelegde onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de wil van de verdachte gericht is geweest op de bedreiging van [betrokkene 1].
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 2B bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 november 2007 te Vianen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [betrokkene 1] te bedreigen met zware mishandeling opzettelijk dreigend een brief heeft gezonden aan de politie Utrecht (district Lekstroom, wijkteam Vianen) met onder meer de volgende woorden:
- "[betrokkene 1] haar smoel wordt ingeslagen"
- "uiteraard nadat de hechtingen in kankerhoer haar rotbek genaaid zijn",
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"3. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie Utrecht, district Lekstroom, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0960/07-370719, gesloten en getekend op 9 december 2007 te Vianen, als bijlage (p. 78 t/m 79) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisant, - zakelijk weergegeven -:
Tussen juni 2006 en november 2007 zijn ongeveer zes brieven bij het wijkteam Vianen van het district Lekstroom van de politie Utrecht bezorgd. Deze brieven zijn vermoedelijk afkomstig van [verdachte]. Op enkele brieven is geschreven dat ze afkomstig zijn van genoemde [verdachte]. De toon en het taalgebruik in de brieven is soortgelijk.
4. Een als bijlage (p.80 e.v.) bij het stamproces-verbaal gevoegd schriftelijk bescheid, inhoudende een bij het wijkteam Vianen van het district Lekstroom van de politie Utrecht bezorgde handgeschreven brief, voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
"[Betrokkene 1] haar smoel wordt ingeslagen."
"Uiteraard nadat de hechtingen in kankerhoer haar rotbek genaaid zijn."
"...hoeft hoer [betrokkene 1] haar rotsmoel niet meer in Vianen te vertonen vanaf 01-01-2007. Ga maar naar de rechter als je de hoer opgeveegd hebt."
5. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 2], brigadier van politie Utrecht, district Lekstroom, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0960/07-370719, gesloten en getekend op 30 november 2007 te Vianen, als bijlage (p. 72 t/m 73) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], - zakelijk weergegeven -:
[Verdachte] heeft mij vanaf ongeveer januari 2003 tot en met nu met vlagen lastiggevallen.
6. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van de meervoudige kamer in de rechtbank Utrecht van 12 augustus 2008, - zakelijk weergegeven -:
U houdt mij de brieven die zich in het dossier bevinden voor. Die heb ik inderdaad geschreven."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het onder 2B tenlastegelegde overweegt het hof dat verdachte erkent de brieven geschreven te hebben. Zijn verweer strekt ertoe dat zijn frustratie niet gericht was tegen [betrokkene 1] maar tegen de autoriteiten en dat hij dus niet het opzet had om [betrokkene 1] te bedreigen. Het hof acht echter de gebruikte woorden en de onbeantwoorde toenaderingspogingen van verdachte naar [betrokkene 1] in het verleden, van dien aard dat zij bij [betrokkene 1] de redelijke vrees voor zware mishandeling konden doen ontstaan. Nu de brieven bij de politie zijn gebleven, is het bij een poging gebleven."
2.3. De bewezenverklaring is niet toereikend gemotiveerd.
Uit de bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat verdachtes opzet erop was gericht dat [betrokkene 1] op de hoogte zou geraken van de inhoud van de brief, nu de verdachte die brief aan de politie had gestuurd. Indien het Hof van het opzet
in voorwaardelijke vorm is uitgegaan, is de bewezenverklaring evenmin toereikend gemotiveerd omdat niet zonder meer valt in te zien dat er een aanmerkelijke kans was dat [betrokkene 1] van de bedreiging op de hoogte zou geraken.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2B tenlastegelegde en de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 24 januari 2012.
Conclusie 15‑11‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Bij arrest van 29 april 2010 is verzoeker door het gerechtshof te Amsterdam, zitting houdend te Arnhem, wegens twee gevallen van bedreiging, een poging tot bedreiging en een vernieling veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand (proeftijd twee jaar), met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde, en tot een werkstraf van 100 uur (subsidiair 50 dagen hechtenis). Voorts werd de vordering van de benadeelde partij (€ 95,27) toegewezen en werd aan verzoeker een schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor dit bedrag.
2.
Namens verzoeker heeft mr X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgedragen.
3.
Het eerste middel bevat de klacht dat de onder 1 bewezenverklaarde bedreiging slechts op de verklaring van één getuige berust.
4.
Ten laste van verzoeker is onder 1 bewezen verklaard dat:
‘hij op 6 maart 2007 te Vianen [betrokkene 2] heeft bedreigd met enig misdrijf, met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [betrokkene 2] dreigend de woorden toegevoegd: ‘geen politie en geen aangifte doen. Ik weet je te vinden en ik maak je kapot’.’
5.
Tot bewijs heeft het hof gebezigd de verklaring van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 1):
‘Voor een beslaglegging was ik op dinsdag 6 maart 2007 bij perceel [a-straat 1] te Vianen. Ik moest zijn bij [verdachte] die daar zou wonen. Ik zag een bestelauto aan komen rijden. Ik vroeg de bestuurder of hij [verdachte] was. Ik hoorde hem zeggen dat hij dat was. Ik zag dat de man uitstapte en naar mij toekwam. Ik zag en voelde dat hij met beide armen op mij insloeg. Even later lukte het mij om de man van mij af te duwen. Ik zag dat hij hierna wegliep. Ik zag dat hij in mijn richting keek en hoorde hem roepen. ‘Geen politie en geen aangifte doen. Ik weet je te vinden en ik maak je kapot.’ Ik voelde mij hierdoor bedreigd. De man kwam agressief en wild op mij over’.
alsmede de verklaring van verzoeker (bewijsmiddel 2):
‘U vraagt mij naar de aangifte van mishandeling door een gerechtsdeurwaarder op dinsdag 6 maart 2007. Ik heb die man een paar keer geslagen. Ik werd boos en heb eerst die man uit frustratie geslagen.’
6.
De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Verzoeker verklaart op de aangegeven dag agressief tegen de gerechtsdeurwaarder te zijn geweest. Te samen met de verklaring van het slachtoffer staan tijd, plaats en agressie dus wel vast. Voor het bewijs van het uiten van de bedreigende tekst van verzoeker kan de enkele verklaring van het slachtoffer voldoende zijn. In concreto heeft het hof mijns inziens terecht de verklaring van het slachtoffer ondersteund geacht door de verklaring van verzoeker. De stelling dat er een wereld van verschil ligt tussen boos worden en bedreigingen uiten doet daar niet aan af: het slachtoffer verklaart nu eenmaal dat hij deze bedreiging heeft waargenomen, terwijl wat verzoeker verklaart in dat beeld past. Van schending van art. 342, tweede lid, Sv is dus geen sprake.
7.
Het middel faalt.
8.
Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte (onder 2B) heeft bewezenverklaard dat verzoeker zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot bedreiging. De wil van verzoeker zou niet op het teweegbrengen van een inbreuk op de persoonlijke vrijheid zijn gericht.
9.
Bewezen is verklaard dat
‘hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 november 2007 te Vianen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [betrokkene 1] te bedreigen met zware mishandeling opzettelijk dreigend een brief [heeft]1. gezonden aan de politie Utrecht (district Lekstroom, wijkteam Vianen) met onder meer de volgende woorden:
- —
‘[betrokkene 1] haar smoel wordt ingeslagen’
- —
‘uiteraard nadat de hechtingen in kankerhoer haar rotbek genaaid zijn’, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid’.
Verzoeker heeft bekend de brief te hebben geschreven.
10.
Terecht wordt in de toelichting opgemerkt dat poging pas kan worden aangenomen indien het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
Voornemen bij poging is niet anders dan opzet, eventueel in voorwaardelijke vorm.
11.
Door het schrijven van en toezenden van de bewuste brief aan de politie — die in het kader van de hulpverleningstaak de geadresseerde op de hoogte had kunnen stellen van de bij de politie binnengekomen, weinig opbeurende, tekst — heeft verzoeker zijnerzijds alles gedaan wat nodig was om de bedreiging eventueel bij het slachtoffer bekend te krijgen. Voor de voltooiing van het delict, in de zin dat het slachtoffer van de bedreiging op de hoogte zou komen, was hij geheel afhankelijk van het optreden van de politie. Ten aanzien van verzoeker is de poging dus voltooid: alleen indien hij onverwijld na de toezending van de brieven deze bij de politie had teruggevraagd zou men anders kunnen redeneren. De kans dat het slachtoffer van de bedreiging op de hoogte zou geraken was aanmerkelijk en heeft verzoeker welbewust op de koop toegenomen.
12.
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑11‑2011