HR, 26-11-2002, nr. 02187/01
ECLI:NL:HR:2002:AE8927
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-11-2002
- Zaaknummer
02187/01
- Conclusie
Mr Fokkens
- LJN
AE8927
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AE8927, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑11‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE8927
ECLI:NL:HR:2002:AE8927, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑11‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE8927
- Wetingang
Conclusie 26‑11‑2002
Mr Fokkens
Partij(en)
Nr. 02187/01
Mr Fokkens
Zitting: 8 oktober 2002 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf voorwaardelijk en een geldboete van f 750,=, subsidiair 15 dagen hechtenis wegens openlijke geweldpleging.
2.
Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep doen instellen.
3.
Namens verdachte heeft mr M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, een middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel klaagt dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip "geweld" als bedoeld in art. 141 (oud) Sr en niet heeft gerespondeerd op een dienaangaand gevoerd verweer.
5.
Blijkens het als bewijsmiddel 1 gebezigde proces-verbaal van politie heeft het Hof vastgesteld dat:
- -
een groep supporters op de openbare weg stenen aan het gooien was naar de politie;
- -
de verbalisanten hoorden dat er een voorwerp tegen het surveillancevoertuig werd gegooid;
- -
vervolgens de verdachte vanuit de groep supporters in de richting van het surveillancevoertuig kwam gelopen;
- -
de verdachte daarbij "twee stenen in zijn beide handen droeg" (ik begrijp: een steen in elke hand, JWF) en vervolgens met zijn rechterhand een bovenhandse, achterwaartse beweging maakte met de steen in zijn hand;
- -
de verdachte is daarop aangehouden.
6.
In de jurisprudentie is de vraag of bepaalde handelingen van een verdachte voldoende waren voor de vaststelling dat deze met verenigde krachten geweld heeft gepleegd aan de orde geweest. In HR 17 november 1992, NJ 1992, 292 oordeelde de Hoge Raad dat het dreigend omhoog heffen van een nunchakuwapen dat gepaard ging met het in een groep, schoppende, slaande en schietende personen opdringen tegen anderen, "geweld" in de zin van art. 141 Sr kan opleveren. Ook het spugen en hinderlijk opdringen tegen iemand kan zulks opleveren (vgl. HR 10 oktober 1995, NJ 1996, 356). Uit het voorgaande volgt dat de handelingen van een verdachte in de context van door anderen gepleegde geweldshandelingen "geweld" in de zin van art. 141 (oud) Sr kunnen opleveren.
7.
Nu het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl hij deel uitmaakte van een stenen gooiende groep supporters, stenen in zijn handen had en met een hand een werpende beweging maakte, geeft 's Hofs oordeel dat de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde gedragingen "geweld" als bedoeld in art. 141 (oud) Sr opleveren, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. De klacht dat het Hof verzuimd heeft te responderen op het verweer inhoudende dat de gedragingen van de verdachte geen "geweld" in de zin van art. 141 (oud) Sr opleveren, is terecht voorgesteld. Dit behoeft echter niet tot cassatie te leiden, nu het Hof het verweer om de hiervoor vermelde reden slechts had kunnen verwerpen.
8.
Ik heb ook overigens geen gronden voor cassatie aangetroffen. Daarom concludeer ik dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
plv.
Uitspraak 26‑11‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
26 november 2002
Strafkamer
nr. 02187/01
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 mei 2001, nummer 20/001921-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1.
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda van 18 april 2000 - de verdachte ter zake van "openlijk en met verenigde krachten geweld plegen tegen personen en goederen" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede een geldboete van ƒ 750,--, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
1.2.
Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
2.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2.
De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
plaatsvervangend Procureur-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip "geweld" in de zin van art. 141 (oud) Sr en dat het Hof heeft verzuimd op een dienaangaand gevoerd verweer te beslissen.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 17 februari 2000 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen op de openbare weg, het Korvelplein, openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen politieambtenaren en een politievoertuig, welk geweld bestond uit het gooien of smijten van stenen tegen dat politievoertuig en uit het gooien en/of smijten van stenen in de richting van die politieambtenaren en dat politievoertuig en het met stenen in de hand dreigend toelopen op dat politievoertuig en/of die politieambtenaren."
3.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar het volgende verweer gevoerd:
"Maar ook al zou hij stenen in zijn handen hebben gehad, dan nog is dat niet een uitoefening van geweld (...). Hij heeft dan nog geen zodanige kracht aangewend dat het rechtsgoed daardoor in gevaar gebracht wordt. Zelfs niet als hij met één van zijn armen een achterwaartse beweging heeft gemaakt. Dat levert hoogstens een poging tot bijvoorbeeld mishandeling op, maar niet het voltooide delict van art. 141 Sr."
3.4.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof kunnen afleiden dat het gepleegde geweld, zoals overeenkomstig de tenlastelegging is bewezenverklaard, ook bestond uit het "met stenen in de hand dreigend toelopen op dat politievoertuig en/of die politieambtenaren". Blijkens die bewijsmiddelen heeft het Hof immers onder meer vastgesteld dat uit een groep personen stenen naar dat politievoertuig werden geworpen en dat de verdachte met twee stenen in zijn handen in de richting van het desbetreffende politievoertuig is gelopen en daarbij met zijn rechterhand een bovenhandse achterwaartse beweging met een steen heeft gemaakt. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat het hiervoor aangehaalde gedeelte uit de bewezenverklaring "geweld" oplevert als bedoeld in het hier toepasselijke art. 141 (oud) Sr, in welke zin die term in de tenlastelegging en bewezenverklaring kennelijk is gebezigd. Voorzover het middel tegen dat oordeel opkomt, faalt het.
3.5.
Uit hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen volgt dat het Hof het in het middel bedoelde en hiervoor onder 3.3 weergegeven verweer slechts had kunnen verwerpen, zodat 's Hofs verzuim om op dat verweer uitdrukkelijk te beslissen niet tot cassatie behoeft te leiden.
3.6.
Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 26 november 2002.