NJ 2010, 158
Wet Bopz. Voorwaardelijke machtiging. Recht op behandeling zaak binnen redelijke termijn; gevolgen schending; voldoende informatie over actuele gezondheidstoestand betrokkene?
HR 12-03-2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2278
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
12 maart 2010
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, J.C. van Oven, F.B. Bakels
- Zaaknummer
09/05184
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
BL2278
- JCDI
JCDI:ADS127132:1
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2010:BL2278, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑03‑2010
ECLI:NL:PHR:2010:BL2278, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑01‑2010
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑12‑2009
- Wetingang
Essentie
Wet Bopz. Voorwaardelijke machtiging. Recht op behandeling zaak binnen redelijke termijn; gevolgen schending; voldoende informatie over actuele gezondheidstoestand betrokkene?
Ingevolge art. 14a lid 4 juncto art. 9 lid 1 Wet Bopz dient de rechter in een geval als het onderhavige waarin betrokkene ten tijde van het verzoek van de officier niet reeds in het psychiatrisch ziekenhuis verbleef, ‘zo spoedig mogelijk’ te beslissen op het verzoek van de officier van justitie. Schending van recht op behandeling binnen een redelijke termijn brengt echter niet mee dat het verzoek van de officier van justitie moet worden afgewezen. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.