Ook in eerste aanleg werd bijstand verleend door een tolk in de Franse taal, nadat de Politierechter, die had geconstateerd dat de verdachte de Nederlandse taal niet voldoende beheerste, de behandeling daartoe had aangehouden.
HR, 21-09-2010, nr. 08/04412
ECLI:NL:PHR:2010:BM4412
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-09-2010
- Zaaknummer
08/04412
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BM4412
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BM4412, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM4412
Conclusie 21‑09‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage wegens ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een geldboete van € 480, --, subsidiair 9 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. drs. A.J.F. Gonesh, advocaat te 's‑Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Ten laste van verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
‘hij op 16 juli 2005 te Spijkenisse als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 570 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn’.
4.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer van de raadsman van de verdachte dat bewijsuitsluiting moet plaatsvinden van de resultaten van de ademanalyse omdat de politie ten onrechte geen tolk heeft ingeschakeld.
5.
Het in het middel bedoelde verweer is in het proces-verbaal van de terechtzitting als volgt weergegeven:
‘Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond kan niet voor het bewijs worden gebezigd nu mijn cliënt zonder bijstand van een tolk in een voor hem onbegrijpelijke taal is gehoord. Het is evident dat hij niets van het onderzoek heeft begrepen. Cliënt was verdachte; hij had niet mee hoeven werken aan zijn veroordeling. Bij andere gelegenheden is cliënt met bijstand van een tolk gehoord. Er is in strijd met de Richtlijn tolkenbijstand in het opsporingsonderzoek gehandeld. Er bestond twijfel of cliënt de verbalisanten begreep. Bij twijfel dient overleg plaats te vinden met een hulpofficier van justitie en dient de tolkentelefoon te worden ingeschakeld.
Cliënt stelt dat de politie hem heeft medegedeeld dat hij geen ‘fine’ zou krijgen. Bovendien is hem niet verteld dat hij niet meer mocht rijden en ook niet wat het uiteindelijke resultaat van het ademanalyse onderzoek was. Gelet hierop kan niet van cliënt worden verwacht dat hij om een tegenonderzoek vraagt. Hij is niet op de mogelijkheid van een dergelijk tegenonderzoek gewezen. Er heeft geen onderzoek als bedoeld in 8, tweede lid onder a van de Wegenverkeerswet 1994 plaatsgevonden. Ik verzoek u cliënt vrij te spreken.’
6.
Het in het verweer bedoelde proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond bevat, zo leert een blik achter de papieren muur, onder meer de volgende passages, waarop het verweer kennelijk is gebaseerd:
‘Wij verbalisanten hoorden en merkten dat de verdachte gebrekkig nederlands sprak. Aan ons verbalisanten gaf de verdachte aan ons te begrijpen.’
‘De verdachte legde in eerste instantie 1 onvolledig ademonderzoek af. Wij verbalisanten kregen de indruk dat de verdachte ons niet begreep. Wij verbalisanten zagen dat de verdachte begon te huilen en in gebrekkig nederlands en engels zei: ‘Ik kan niet meer blazen’. Of woorden van gelijke strekking.’
‘Aan de verdachte is aanstonds medegedeeld, dat het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van zijn adem 570 ug/l bedroeg. (…) De verdachte heeft niet gevraagd om een tegenonderzoek, naar aanleiding van het onderzoeksresultaat van de ademanalyse.’
7.
Uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 14 juli 2008 blijkt dat de verdachte aldaar werd bijgestaan door een tolk in de Franse taal.1. Voorts blijkt daaruit dat de verdachte aldaar onder meer het volgende verklaarde:
‘Op 16 juli 2005 heb ik als bestuurder van een auto op de Winston Churchilllaan te Spijkenisse gereden. Mijn gezin zat ook in de auto. Wij kwamen van een collega van mij. Ik had bij mijn collega rond 18.00 uur vier kleine flesjes Heineken bier geconsumeerd. We zijn pas rond 22.00 uur of 23.00 uur weggegaan.
Ik kreeg van de politie de opdracht om te stoppen. Ik moest toen in een apparaat blazen. Daarna moest ik mee naar het politiebureau. Mijn gezin is bij de auto gebleven. Ik heb mijn collega gebeld om mijn gezin naar huis te brengen. Op het bureau heb ik weer een test moeten doen. Hierna mocht ik weg. Ik ben door de politie naar mijn auto gebracht en daarna ben ik naar huis gereden. Ik was dan ook geshockeerd toen ik de boete via de post binnen kreeg. Samen met mijn collega ben ik de volgende dag direct naar de politie gegaan. Zij wilden ons daar echter niet ontvangen.
Na mijn aanhouding heeft men op het politiebureau alleen Nederlands met mij gesproken. Ik heb niet alles begrepen wat toen is besproken, want ik spreek niet genoeg Nederlands. Er is naar mijn weten niet in een andere taal, bijvoorbeeld Engels, gesproken. Ik weet niet meer wat ik niet begreep. Het is te lang geleden gebeurd. U houdt mij voor dat uit het proces-verbaal van politie blijkt dat ik gebrekkig Nederlands sprak, maar dat ik had aangegeven het wel te begrijpen. Ik kan u zeggen dat mij dit niet is gevraagd. Na de ademanalyse op het bureau is er niets tegen mij gezegd, behalve dat ik naar huis kon gaan. Er is toen niet tegen mij gezegd dat ik niet mocht rijden. Ik ben dan ook gewoon naar huis gereden.
Pas toen ik de boete thuis kreeg, begreep ik dat ik er van verdacht werd te hebben gereden met teveel alcohol op.
Ik ben sinds december 2001 in Nederland.’
8.
Het Hof heeft ter terechtzitting één van de verbalisanten gehoord. Het proces-verbaal houdt daarover onder meer het volgende in:
‘De getuige, genaamd [verbalisant 1], geboren op [geboortedatum] 1978, van beroep hoofdagent van politie en domicilie kiezende te [plaats], legt op vragen een verklaring af, zakelijk weergegeven als volgt:
Ik heb wat informatie van deze zaak uit ons informatiesysteem gehaald. Ik heb het proces-verbaal doorgelezen. Ik herinner me van deze zaak maar enkele delen. Tussen de pleegdatum en vandaag heb ik vele andere personen aangehouden voor dronken rijden.
(…)
De communicatie met de verdachte verliep stroef. Volgens mij hebben wij met handen en voeten, en soms ook in de Engelse taal, de verdachte de procedure uitgelegd. Hoewel dit moeizaam verliep, gaf de verdachte aan ons te begrijpen. Hij zal ons ook hebben begrepen, want anders is, naar mijn ervaring, een volledig uitgevoerde ademanalyse niet mogelijk. Het resultaat is de verdachte ook medegedeeld. Sinds mijn aanstelling doe ik dat altijd met behulp van een tekening. Ik kan niet meer zeggen hoe het in dit specifieke geval is gegaan. Waarschijnlijk ook gedeeltelijk in het Engels. Indien blijkt dat iemand het helemaal niet begrijpt dan wordt door ons de tolkentelefoon ingeschakeld. Bij deze verdachte was de grens, om te besluiten de tolkentelefoon in te schakelen, niet bereikt.
Ik kan mij de reactie van de verdachte op het resultaat van de ademanalyse niet herinneren. De verdachte is wel een rijverbod opgelegd. Dit gebeurt standaard naar aanleiding van de uitslag. Zoals ik het mij herinner, stond de auto van de verdachte op de Winston Churchilllaan. Bij zijn aanhouding zaten er meerdere personen in de auto. Die personen zijn bij de auto gebleven toen de verdachte meeging naar het bureau. De auto stond op ongeveer één kilometer van het bureau. Verdachte werd bij het bureau opgehaald. Ik weet niet door wie.
Ik herinner mij niet dat de verdachte door iemand van ons naar zijn auto is teruggebracht. Volgens mij werd hij door iemand opgehaald. Het gebeurt af en toe dat een persoon wordt teruggebracht naar zijn auto. Het moet dan echter erg rustig zijn en de persoon moet daar uitdrukkelijk om verzoeken.
Ik heb er geen kennis van dat de verdachte op een later tijdstip op het bureau is geweest voor uitleg omtrent de hem opgestuurde boete. Ik weet niet of daar een mutatie van is gemaakt. Dat hangt af van de betreffende medewerker. Ik ben er in ieder geval niet van op de hoogte.
(…)
De mogelijkheid van een tegenonderzoek wordt niet standaard medegedeeld. Het gebeurt wel eens als blijkt dat een persoon zeer ontdaan is over het resultaat. (…)’
9.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer in het bestreden arrest als volgt weergegeven en verworpen:
‘Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsman heeft daartoe — zakelijk weergegeven — het navolgende aangevoerd.
Naar mening van de raadsman kan het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond niet voor het bewijs worden gebezigd nu de verdachte zonder bijstand van een tolk in een voor hem onbegrijpelijke taal is gehoord, waardoor er in strijd met de Richtlijn tolkenbijstand in het opsporingsonderzoek is gehandeld.
Daarnaast is er naar mening van de raadsman geen sprake geweest van een onderzoek als bedoeld in 8, tweede lid onder a van de Wegenverkeerswet 1994, nu het resultaat van het ademonderzoek de verdachte niet aanstonds is medegedeeld en hem voorts niet is medegedeeld dat er de mogelijkheid tot een tegenonderzoek bestond.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt dienaangaande het volgende.
Gelet op de Richtlijn tolkenbijstand opsporingsonderzoek strafzaken van het College van procureurs-generaal, d.d. 11 juni 1996, in werking getreden op 1 september 1996 (Stcrt, 1996, nr. 168, p. 8), dient in eerste instantie de verbaliserende ambtenaar te beoordelen of de verdachte de Nederlandse taal al dan niet (voldoende) beheerst. Zo niet, dan beslist hij of het verhoor in een andere taal of met behulp van een tolk wordt afgenomen. Bij twijfel of verschil van mening met de verdachte neemt de opsporingsambtenaar contact op met de (hulp)officier van justitie, die dan ter zake beslist.
De verdachte verblijft blijkens zijn verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep sinds 2001 in Nederland. Blijkens het proces-verbaal van politie hebben de verbalisanten weliswaar geconstateerd dat de verdachte gebrekkig Nederlands sprak, doch heeft de verdachte voorts aangegeven de verbalisanten te hebben begrepen. De verdachte is in eerste aanleg en in hoger beroep met bijstand van een tolk ook niet inhoudelijk van zijn eerder, tegenover de politie afgelegde verklaring afgeweken. Voorts heeft er op aanwijzingen van de verbalisanten een voltooid ademonderzoek bij de verdachte plaatsgevonden, waaruit niet anders kan worden opgemaakt dan dat de verdachte die aanwijzingen heeft begrepen.
Gezien het voorgaande ziet het hof geen reden waarom de verhorende ambtenaren ambtshalve tot bijstand van een tolk hadden moeten besluiten. Het hof is dan ook van oordeel dat met betrekking tot het verhoor van de verdachte bij de politie geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a van het Wetboek van Strafvordering, waardoor de desbetreffende processenverbaal van verhoor van het (eventuele) bewijs zouden dienen te worden uitgesloten dan wel enige andere sanctionering vereist zou zijn. Daarbij overweegt het hof dat ter terechtzitting in eerste aanleg en in appel de verdachte met bijstand van een tolk is gehoord.
Gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ziet het hof geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de verrichte ademanalyse, en evenmin aan de uitkomst daarvan. Het hof gaat er op basis van het ambtsedig proces-verbaal en de terechtzitting van 14 juli 2008 afgelegde verklaring van de verbalisant [verbalisant 1] van uit dat het resultaat aanstonds aan de verdachte is medegedeeld.
Een mededelingsplicht van het recht op tegenonderzoek na ademonderzoek vindt geen steun in het recht.’
10.
Bij de bespreking van het middel zou ik het volgende voorop willen stellen. Tot de strikte waarborgen waarmee de ademanalyse is omringd, behoort dat het resultaat aanstonds aan de verdachte wordt medegedeeld (art. 10 lid 1 Besluit alcoholonderzoeken). Tot die waarborgen behoort ook dat de verdachte na mededeling van het resultaat om een tegenonderzoek kan verzoeken en dat aan die wens gevolg wordt gegeven (art. 10a Besluit alcoholonderzoeken). Als die strikte waarborgen niet zijn nageleefd, is van een onderzoek in de zin van art. 8 lid 2 WVW 1994 geen sprake zodat vrijspraak moet volgen. Het middel stelt de vraag aan de orde of de verdachte er aanspraak op kan maken dat de voorgeschreven mededeling van het resultaat van de ademanalyse geschiedt in een taal die de verdachte verstaat.
11.
In een arrest van 11 februari 20032. moest de Hoge Raad oordelen over de vraag of aanspraak bestaat op vertaling van de mededeling van het resultaat van een bloed- of urineonderzoek in de zin van artikel 20 Besluit alcoholonderzoeken. De Hoge Raad overwoog:
‘3.3
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat een verdachte die de Nederlandse taal niet machtig is, in zijn algemeenheid noch aan art. 6 EVRM noch aan art. 14 IVBPR de aanspraak kan ontlenen dat de mededeling als bedoeld in art. 20 Besluit alcoholonderzoeken — die blijkens de toelichting op het middel in het Nederlands is geschied — (mede) wordt gedaan in en taal die hij machtig is.
3.4.
In aanmerking genomen voorts
- (a)
dat het tenlastegelegde feit is begaan op 17 juni 1999 en dat de verdachte op de bij de wet voorgeschreven wijze is gedagvaard tegen de terechtzitting van de Politierechter van 1 september 1999, zodat als toen de in art. 14 Regeling bloed- en urineonderzoek bepaalde termijn voor de bewaring van het voor het tegenonderzoek bestemde deel van het bloedmonster nog niet was verstreken,
- (b)
dat uit de stukken van het geding niet blijkt dat op enig moment in de procedure door of namens de verdachte om een tegenonderzoek is gevraagd, en
- (c)
in welk opzicht de verdachte door het achterwege blijven van de toezending van bedoelde mededeling (mede) in de Duitse taal is geschaad in de voorbereiding van zijn verdediging,
was het Hof niet gehouden de bewezenverklaring nader te motiveren.
3.5.
Het middel faalt derhalve.’
12.
Maatgevend voor de door het middel opgeworpen vraag is dit arrest mijns inziens niet. In het onderhavige geval gaat het immers niet om een bloedonderzoek, maar om een ademanalyse. Anders dan bij een bloedonderzoek — waarbij standaard bloed voor een tegenonderzoek wordt veiliggesteld en het verzoek om een tegenonderzoek op een later tijdstip, als het resultaat van het laboratoriumonderzoek bekend is, kan worden gedaan — is het bij een ademanalyse van het grootste belang dat de verdachte aanstonds begrijpt wat de uitslag van de analyse is. Het verrichten van een tegenonderzoek heeft immers geen enkele zin als het bloed of de urine die daarvoor nodig is, niet vrijwel onmiddellijk na de ademanalyse is afgenomen of opgevangen. Het komt mij daarom voor dat de verdachte aanspraak kan maken op mededeling van het resultaat van de ademanalyse in een taal die hij verstaat. Anders zou diens tot de strikte waarborgen te rekenen recht op tegenonderzoek illusoir gemaakt worden.
13.
Een vraag die vervolgens beantwoording behoeft, is hoe de bedoelde aanspraak juridisch vorm moet krijgen. Twee opvattingen zijn hier verdedigbaar. De eerste is dat tot de strikte waarborgen behoort dat de in art. 10 Besluit alcoholonderzoeken voorgeschreven mededeling wordt gedaan in een taal die de verdachte verstaat. De tweede is dat de mededeling van de uitslag in een taal die de verdachte niet verstaat een vormverzuim (in de zin van art. 359a Sv) oplevert die in beginsel tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Die tweede opvatting verdient mijns inziens de voorkeur. Een eerste, overigens niet doorslaggevend, argument daarvoor kan worden gevonden in de taal en de systematiek van de alcoholverkeerswetgeving. Als in art. 20 Besluit alcoholonderzoeken niet moet worden ingelezen dat de mededeling van het resultaat dient te geschieden in een taal die de verdachte verstaat, is het consequent dat ook niet in te lezen in art. 10 lid 1 van hetzelfde besluit. Een tweede, meer inhoudelijk en daardoor zwaarder wegend, argument kan worden gevonden in de consequenties van het verschil in sanctionering. In de eerste opvatting leidt het enkele feit dat het resultaat niet in een voor de verdachte begrijpelijke taal is medegedeeld, in beginsel tot vrijspraak. Ruimte voor een genuanceerde benadering van het vormverzuim is er niet of nauwelijks. In de tweede opvatting is die ruimte er wel. Ik merk daarbij op dat van een eenvoudig na te leven vormvoorschrift geen sprake is. Of vertolking of vertaling nodig is, hangt in eerste instantie af van de inschatting van de verbalisanten. Inschattingsfouten zijn daarbij niet geheel te vermijden, waarbij nog komt dat de verdachte zelf debet kan zijn aan de misverstanden die er achteraf blijken te zijn geweest. Een en ander maakt het redelijk dat in de afweging wordt betrokken of de verdachte door de gang van zaken in zijn belangen is geschaad. Het accent verschuift daarmee van de vraag of de mededeling is gedaan in een voor de verdachte begrijpelijke taal naar de vraag of de verdachte, wellicht ondanks de gebrekkige communicatie, heeft begrepen waarop de mededeling neerkwam. Het kan zijn dat een verdachte, hoewel van buitenlandse afkomst, toch op zijn klompen aanvoelde dat de uitslag een te hoog ademalcoholgehalte te zien gaf en dat hij daarom aan een half woord genoeg had. Voor bewijsuitsluiting hoeft voorts evenmin reden te zijn als op grond van uitlatingen van de verdachte aannemelijk is dat hij hoe dan ook (bijvoorbeeld vanwege de daaraan verbonden kosten) geen prijs stelde op een tegenonderzoek.
14.
Ik merk op dat de — met de aanspraak van de verdachte corresponderende — plicht van de opsporingsambtenaren om het resultaat van de ademanalyse mee te delen in een taal die de verdachte verstaat, in de hier gekozen benadering direct voortvloeit uit het bepaalde in de artt. 10 en 10a Besluit alcoholonderzoeken. Indirect vloeit die plicht voort uit art. 6 EVRM, aangezien de genoemde artt. 10 en 10a gezien kunnen worden als een uitwerking van het recht op een tegenonderzoek dat de verdachte aan het verdragsartikel kan ontlenen. Een en ander betekent dat die plicht ook zou bestaan als Richtlijn tolkenbijstand opsporingsonderzoek strafzaken niet het licht had gezien.3. Dat neemt evenwel niet weg dat ook uit die Richtlijn voortvloeit dat opsporingsambtenaren het resultaat van de ademanalyse moeten meedelen in een taal die de verdachte begrijpt. Dit blijkt uit de volgende passage uit de Richtlijn:
‘Als de verdachte niet meteen na zijn aanhouding wordt verhoord, moet hij tenminste bij aankomst op het bureau, en ten laatste bij zijn voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie, in een taal die hij begrijpt op de hoogte worden gesteld van de reden van zijn aanhouding.
(Direct) daaraan vooraf gaat de vaststelling dat de verdachte de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst (zie verder 2.3) en de vaststelling welke taal hij wel beheerst (zie verder 2.4). Gedurende de rest van het opsporingsonderzoek wordt de verdachte in principe die taal gehoord en worden hem in die taal procesrechtelijke relevante mededelingen gedaan.’
De in art. 10 lid 1 Beluit alcoholonderzoeken voorgeschreven mededeling moet zonder twijfel gerekend worden tot de ‘procesrechtelijke relevante mededelingen’.
15.
Het voorgaande brengt mee dat de Richtlijn betrokken kan worden bij de nadere invulling die aan de uit het Besluit alcoholonderzoeken voortvloeiende plicht wordt gegeven. Gezien de ‘eigen’ grondslag van deze plicht is de Richtlijn evenwel niet allesbepalend. Dat geldt in het bijzonder voor de uit de Richtlijn sprekende gedachte dat de vaststelling of de verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden en dat die vaststelling bepalend is voor de taal waarin gedurende de rest van het onderzoek mededelingen worden gedaan. Wat voldoende is, hangt er namelijk maar vanaf. Het kan heel wel zijn dat een verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst om (gezien de context) te begrijpen waarom hij is aangehouden en ook voldoende om de (met gebaren ondersteunde) instructie met betrekking tot de ademanalyse op te volgen, zonder dat hij in staat is om de vervolgens gedane mededeling van het resultaat van de ademanalyse te doorgronden. De opsporingsambtenaar die de mededeling doet, doet er, als het gaat om een verdachte die de Nederlandse taal gebrekkig beheerst, daarom goed aan zich ervan te vergewissen — met name door het stellen van open vragen4. — of de verdachte de (draagwijdte van de) mededeling daadwerkelijk heeft begrepen en daarvan melding te maken in zijn proces-verbaal.
16.
Ik kom nu toe aan de eigenlijke bespreking van het middel. Zoals hiervoor is weergegeven, heeft het Hof zijn oordeel dat er geen reden was waarom de verhorende ambtenaren ambtshalve tot bijstand van een tolk moesten besluiten, gegrond op de vaststellingen dat:
- —
de verdachte sinds 2001 in Nederland verblijft;
- —
de verdachte (kennelijk voorafgaande aan de te volgen procedure; Kn) heeft aangegeven de verbalisanten te hebben begrepen;
- —
de verdachte in eerste aanleg en in hoger beroep met bijstand van een tolk niet inhoudelijk van zijn eerder, tegenover de politie afgelegde verklaring is afgeweken; en
- —
op aanwijzingen van de verbalisanten een voltooid ademonderzoek bij de verdachte heeft plaatsgevonden, waaruit niet anders kan worden opgemaakt dan dat de verdachte de aanwijzingen heeft begrepen.
17.
Uit deze vaststellingen heeft het Hof kunnen afleiden dat de verdachte heeft begrepen dat hij werd aangehouden omdat vermoed werd dat hij onder invloed van te veel alcohol had gereden, als ook dat hij de instructies heeft begrepen die hem met betrekking tot het te ondergane alcohol(adem)onderzoek werden gegeven. Het oordeel van het Hof dat de opsporingsambtenaren niet gehandeld hebben in strijd met de Richtlijn tolkenbijstand opsporingsonderzoek strafzaken getuigt in zoverre niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
18.
Het middel klaagt echter terecht dat uit de vaststellingen van het Hof niet kan worden afgeleid dat de verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerste om de mededeling van het onderzoeksresultaat te begrijpen. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat verdachte, ondanks zijn mogelijk te gebrekkige taalbeheersing, toch heeft begrepen dat aan hem de uitslag van het onderzoek werd medegedeeld en dat die uitslag inhield dat het gemeten ademalcoholgehalte het wettelijk toegestane maximum fors overschreed. De bestreden uitspraak kan daarom niet in stand blijven.
19.
Aan het voorgaande kan niet afdoen dat, zoals het Hof overwoog, ‘het hof geen redenen [ziet] om te twijfelen aan de juistheid van de verrichte ademanalyse, en evenmin aan de uitkomst daarvan’. Het tegenonderzoek waarop de verdachte recht had — dat mogelijk door de gang van zaken is gefrustreerd — dient er immers juist toe om de verdachte in staat te stellen om redenen aan te dragen die de juistheid van de uitkomst van de ademanalyse in twijfel trekken.
20.
Het middel slaagt.
21.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
22.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑09‑2010
HR 11 februari 2003, LJN AF2329, NJ 2003, 275.
Richtlijn van het College van Procureurs-Generaal van 11 juni 2006, Stcrt. 1996, nr. 168, p. 8. De materie is thans geregeld in de Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers in het opsporingsonderzoek in strafzaken van 19 mei 2008, Stcrt. 2008, nr. 116, p. 7.
Vgl de Richtlijn, die onder meer inhoudt: ‘Als de verbalisant in redelijkheid twijfelt aan de Nederlandse taalbeheersing van de verdachte, gaat hij dat na. Concreet kan de Nederlandse taalbeheersing worden vastgesteld door ‘als proef’ enige open vragen te stellen.’