Rb. Zeeland-West-Brabant, 04-04-2024, nr. BRE 21/2661 en BRE 22/1399
ECLI:NL:RBZWB:2024:2189
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
04-04-2024
- Zaaknummer
BRE 21/2661 en BRE 22/1399
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2024:2189, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04‑04‑2024; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Sdu Nieuws Belastingzaken 2024/428
NLF 2024/0970
Uitspraak 04‑04‑2024
Inhoudsindicatie
Het werkelijk behaalde rendement van belanghebbende is lager dan het op grond van de Wet rechtsherstel box 3 in aanmerking genomen voordeel uit sparen en beleggen. De rechtbank ziet aanleiding om belanghebbende nader rechtsherstel te bieden door het werkelijk behaalde rendement in de belastingheffing te betrekken. Ook heeft belanghebbende recht op een vergoeding van wettelijke rente over de periode tussen de datum van betaling van de in strijd met het EVRM geheven box 3-heffing en de datum van terugbetaling daarvan.
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/2661 en 22/1399
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 28 mei 2021 en 3 maart 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende opgelegd:
- -
voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.854 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.910; en
- -
voor het jaar 2019 een aanslag in de IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.805 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.406.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
In navolging van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 20211.(het Kerstarrest) en het Besluit rechtsherstel box 3 heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) bij verminderingsbeschikking als volgt verlaagd:
Dagtekening | Belastbaar inkomen box 3 | Box 3-heffing | |
2018 | 8 februari 2023 | € 497 | € 149 |
2019 | 27 juli 2022 | € 302 | € 90 |
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de box 3-heffing voor het jaar 2019 te hoog is en of belanghebbende ten aanzien van de jaren 2018 en 2019 recht heeft op een rentevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Tussen partijen is de box 3-heffing voor het jaar 2018 niet in geschil.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de box 3-heffing voor het jaar 2019 te hoog en heeft belanghebbende recht op een rentevergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende is alleenstaand.
4.1.
In haar aangifte IB/PVV 2018 heeft belanghebbende een grondslag sparen en beleggen aangegeven van € 451.888. Dit bestaat volledig uit bank- en spaarrekeningen, verminderd met het heffingvrije vermogen.
4.2.
In haar aangifte IB/PVV 2019 heeft belanghebbende een grondslag sparen en beleggen aangegeven van € 432.270. Dit bestaat volledig uit bank- en spaarrekeningen, verminderd met het heffingvrije vermogen.
4.3.
De definitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 en 2019 zijn opgelegd conform de ingediende aangiften.
4.4.
Ter zitting is vast komen te staan dat het werkelijk behaalde rendement over de bezittingen in box 3 in 2019 € 177 bedraagt.
Motivering
Box 3-heffing 2019
5. In het Kerstarrest2.heeft de Hoge Raad overwogen dat voor degene die door het forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, dit leidt tot een schending van de door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM3.(EP) in samenhang met artikel 14 van het EVRM gewaarborgde rechten. Vervolgens heeft de Hoge Raad rechtsherstel geboden door te bepalen dat alleen het werkelijke rendement in de heffing wordt betrokken.
5.1.
Aan belanghebbende is op basis van het Besluit rechtsherstel box 3 rechtsherstel geboden. Dit Besluit is gecodificeerd in de Wet rechtsherstel box 3 en op belanghebbende van toepassing. De vraag ligt voor of daarmee voldoende rechtsherstel is geboden en de schending van artikel 1 EP en artikel 14 EVRM is weggenomen.
5.2.
Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank ook na invoering van de Wet rechtsherstel box 3 nog steeds geen redelijke verhouding tussen de belangen die de wetgever heeft willen dienen met het stelsel en de ongelijkheid die wordt veroorzaakt door de vormgeving die de wetgever heeft gekozen voor de verwezenlijking van dat doel. Daar is naar het oordeel van de rechtbank geen toereikende rechtvaardiging voor aan te wijzen. Voor degene die door het forfaitaire stelsel van de Wet rechtsherstel box 3 wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, leidt dit daarom tot een schending van zijn door artikel 1 EP, in samenhang met artikel 14 EVRM, gewaarborgde rechten.4.Niet in geschil is dat het forfaitaire rendement in dit geval hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. Naar het oordeel van de rechtbank is het werkelijk rendement van € 177 ook significant lager dan het forfaitaire rendement van € 302, waardoor ook als enige marge in acht zou moeten worden genomen sprake is van een schending.5.
5.3.
In het Kerstarrest heeft de Hoge Raad aanleiding gezien om belanghebbende adequate rechtsbescherming te bieden tegen de constateerde schending van hun fundamentele rechten. Deze rechtsbescherming vergt een op rechtsherstel gerichte compensatie, waarvan de rechter de omvang in het algemeen slechts naar redelijkheid zal kunnen vaststellen. De rechtbank ziet aanleiding om rechtsherstel te bieden door het werkelijk behaalde rendement in de belastingheffing te betrekken. Niet in geschil is dat dit € 177 bedraagt. De rechtbank maakt daarop geen aanpassing in verband met het heffingvrije vermogen.6.De rechtbank stelt daarom het belastbare inkomen uit sparen en beleggen vast op € 177.
Rentevergoeding
6. Belanghebbende verzoekt om vergoeding van rente over de teruggaven van box 3-heffing, die zijn/worden verleend naar aanleiding van het Kerstarrest. De rechtbank overweegt dat de nationale wet- en regelgeving in het geval van belanghebbende niet voorziet in een vergoeding van rente bij teruggaaf van belasting. Op basis van artikel 13 van het EVRM heeft belanghebbende daar naar het oordeel van de rechtbank wel recht op. Dit artikel bepaalt dat een belastingplichtige bij een schending van de rechten en vrijheden van het EVRM recht heeft op een passende voorziening (appropriate relief). Onderdeel van die voorziening is naar het oordeel van de rechtbank – als daar om wordt verzocht – een vergoeding van rente over de periode dat belanghebbende niet heeft kunnen beschikken over het betaalde bedrag aan belasting die in strijd met het EVRM is geheven. De rechtbank kent belanghebbende daarom met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb (oud)7.een schadevergoeding toe ter hoogte van de wettelijke rente over de periode tussen de datum van betaling van de in strijd met het EVRM geheven box 3-heffing en de datum van terugbetaling daarvan.8.Voor een hogere of andere vergoeding van rente ziet de rechtbank geen aanleiding.
Conclusie en gevolgen
7. De beroepen zijn gegrond, aangezien beide aanslagen zijn verminderd bij de verminderingsbeschikkingen en de aanslag voor het jaar 2019 nog verder wordt verminderd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar.
7.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden van in totaal € 99 (in zaaknummer BRE 21/2661 is € 49 aan griffierecht betaald en in zaaknummer BRE 22/1399 is € 50 aan griffierecht betaald). Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Belanghebbende heeft recht op de vergoeding van reiskosten, zijnde het treinkaartje van [locatie] naar Breda (tweede klasse, retour), voor een bedrag van € 29,40. De overige door belanghebbende genoemde kosten komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- handhaaft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 zoals nader vastgesteld bij verminderingsbeschikking van 8 februari 2023;
- vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 177 met handhaving van de overige elementen van de aanslag;
- veroordeelt de inspecteur voor de jaren 2018 en 2019 tot het betalen van een vergoeding van wettelijke rente over de periode tussen de datum van betaling van de in strijd met het EVRM geheven box 3-heffing en de datum van terugbetaling daarvan;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 29,40 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 99 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 4 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier | rechter |
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.9.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑04‑2024
Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, r.o. 3.6.1.
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Zie meer uitgebreid Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 september 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:6667.
Vergelijk Conclusie A-G Wattel, 1 september 2023, ECLI:NL:PHR:2023:655, onderdeel 9.25.
Vergelijk Conclusie A-G Pauwels, 9 februari 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1, onderdeel 7.80 tot en met 7.88.
Vgl. Conclusie A-G Pauwels 22 december 2023, ECLI:NLPHR:2023:1221.
Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.