Hof Amsterdam, 09-06-2009, nr. 106.006.685/01, nr. 593/07
ECLI:NL:GHAMS:2009:BI7389, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-06-2009
- Magistraten
Mrs. G.C. Makkink, P.G. Wiewel, C.C.W. Lange
- Zaaknummer
106.006.685/01
593/07
- LJN
BI7389
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BI7389, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑06‑2009; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BN6236
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BN6236, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Wetingang
- Vindplaatsen
JM 2009/116 met annotatie van Bos, Jong
JA 2009/126 met annotatie van F.T. Oldenhuis
Uitspraak 09‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Uitspraak gemeente De Ronde Venen/Hoogheemraadschap inzake dijkdoorbraak Wilnis
Mrs. G.C. Makkink, P.G. Wiewel, C.C.W. Lange
Partij(en)
ARREST
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DE RONDE VENEN,
zetelend te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, APPELLANTE,
vertegenwoordigd door:
mr. P.L. Visser, advocaat te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon HOOGHEEMRAADSCHAP AMSTEL, GOOI EN VECHT,
zetelend te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
vertegenwoordigd door:
mr. A. Knigge, advocaat te Amsterdam.
zaaknummer 106.006.685/01 2
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Bij dagvaarding van 13 februari 2007 is appellante, de gemeente, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 29 november 2006 in deze zaak onder zaak- en rolnummer 314661/HA ZA 05-1249 gewezen tussen haar als eiseres en geintimeerde, het hoogheemraadschap, als gedaagde.
1.2
De gemeente heeft bij memorie één grief geformuleerd en toegelicht, bescheiden in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog, het hoogheemraadschap zal veroordelen om aan haar te vergoeden alle schade, te vermeerderen met rente en kosten en de wettelijke rente daarover, die de gemeente heeft geleden als gevolg van de dijkverschuiving langs de Ringvaart in Wilnis op 26 augustus 2003, nader op te maken bij staat, met veroordeling van het hoogheemraadschap in de kosten van het geding in beide instanties.
1.3
Daarop heeft het hoogheemraadschap geantwoord, bescheiden in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van de gemeente, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
1.4
De gemeente heeft zich daarna bij akte uitgelaten over de door het hoogheemraadschap in het geding gebrachte bescheiden.
1.5
Vervolgens hebben partijen op 19 maart 2009 de zaak doen bepleiten door hun advocaten en het hoogheemraadschap tevens door mr. R.D. Lubach, advocaat te Amsterdam, allen aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Beide partijen hebben bij die gelegenheid nog een akte — met een bewijsstuk — genomen.
1.6
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2
Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende. Het hoogheemraadschap is eigenaar en beheerder van de tussenboezemkade langs de Ringvaart in Wilnis, behorende tot het grondgebied van de gemeente. Deze tussenboezemkade (hierna: de kade) is een veendijk. Op 26 augustus 2003 is de kade over een lengte van 60 meter ongeveer 5,5 tot 7,5 meter in de richting van de achterliggende woonwijk Veen I verschoven, waardoor ongeveer 230.000 m3 water de polder — en daarmee de woonwijk — is ingestroomd. De gemeente vordert in deze zaak veroordeling van het hoogheemraadschap tot vergoeding van de door haar geleden schade ten gevolge van de kadeverschuiving. De rechtbank heeft de vordering van de gemeente afgewezen.
2.3
De gemeente heeft haar vordering primair gegrond op opstalaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:174 lid 1 BW. In eerste aanleg en in hoger beroep heeft zij betoogd dat de kadeverschuiving heeft plaats gevonden als gevolg van een gebrek aan de kade. Het hoogheemraadschap is ingevolge genoemde bepaling aansprakelijk als het gevaar zich heeft verwezenlijkt dat is ontstaan doordat de kade niet voldeed aan de in de gegeven omstandigheden te stellen eisen.
2.4
De rechtbank heeft dit betoog verworpen, kort gezegd, omdat eerst na de kadeverschuiving in Wilnis droogtegevoeligheid van kaden onderwerp van onderzoek is geworden en ‘langdurige droogte’ als belastingsituatie is geidentificeerd. Voordien werd, naar het oordeel van de rechtbank, langdurige droogte niet gezien als bedreiging voor de stabiliteit en veiligheid van de waterkeringen. Er bestonden destijds geen richtlijnen voor de inspectie van verdroogde kaden en beoordeling van de veiligheid daarvan en de programma's van kade-inspectie tot de zomer van 2003 waren gericht op faalverschijnselen gerelateerd aan de situatie hoog water en extreme neerslag. Het hoogheemraadschap mocht uitgaan van de ‘bewezen sterkte’ nadat in 2002 de dijk bestand was gebleken tegen hoog water en extreme neerslag. De dijk voldeed, gelet op de toenmalige stand der kennis en techniek, aan de daaraan onder de gegeven omstandigheden te stellen eisen, aldus de rechtbank.
2.5. Over de primaire grondslag van de vordering oordeelt het hof
2.5.1
Artikel 6:174 lid 1 BW stelt de bezitter van een opstal aansprakelijk voor schade veroorzaakt doordat de opstal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Met betrekking tot de ratio en de strekking van deze bepaling kan aan de toelichting Meijers bij het ontwerp van deze bepaling het volgende worden ontleend:
‘De reden waarom in het ontwerp het onderhavige artikel is opgenomen, is de volgende. Gebouwen en andere met de grond verenigde werken plegen een lange levensduur te hebben. Wanneer wellicht vele tientallen jaren na het bouwen van het werk door de gebrekkige toestand daarvan een ongeluk plaatsvindt, zou het voor de benadeelde vaak moeilijk, zo niet ondoenlijk zijn om uit te zoeken of dat gebrek is teweeggebracht door een fout bij de bouw of door een onderhoudsverzuim en zo ja, aan wie die fout of dat verzuim kan worden toegerekend. Vandaar dat de wetboeken van ouds aan de benadeelde het recht geven zich voor schadevergoeding te wenden tot degene tot wiens vermogen het bouwwerk behoort, zodat deze persoon het risico krijgt te dragen, dat het gebrek niet of niet bewijsbaar is terug te voeren tot de fout van een ander op wie hij regres kan nemen.
( )
De bezitter kan worden aangesproken zowel in gevallen waarin de gebrekkige toestand van de opstal is te wijten aan een fout bij de bouw of aan een verzuim van onderhoud, als in de gevallen een van buiten komende oorzaak — zoals een grondverschuiving, een daling in de waterstand, een orkaan of een bombardement — de gebrekkige toestand heeft teweeggebracht. In de laatstbedoelde gevallen bestaat echter de mogelijkheid, dat de bezitter zich van aansprakelijkheid bevrijdt door te bewijzen dat ‘ook bij bekendheid van het gebrek niet onrechtmatig jegens de benadeelde zou zijn gehandeld’.’
(Pari. Gesch. Boek 6, p. 753 en 755)
2.5.2
Anders dan in het oordeel van de rechtbank besloten ligt en door het hoogheemraadschap wordt betoogd, komt het bij de beantwoording van de vraag of de kade voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, niet aan op de (toenmalige) kennis over faalmechanismen en de (toenmalige) maatstaven voor belastingsituaties. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de toenmalige stand van wetenschap en techniek en de financiële kaders waarbinnen het hoogheemraadschap zijn beleidsdoelstellingen tracht te realiseren niet in de weg staan aan het aannemen van aansprakelijkheid voor de bezitter van de kade. Deze laatste omstandigheden kunnen wel van belang zijn bij de beoordeling of aansprakelijkheid ontbreekt op grond van de bepalingen inzake de onrechtmatige daad indien het gevaar ten tijde van het ontstaan daarvan bekend was geweest.
2.5.3
Indien de inzichten van dr. ir. S. van Baars waar de gemeente zich op beroept, juist zijn, is de conclusie dat de kade niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Zijn inzichten komen er in essentie neer dat de belasting van de kade groter was dan zijn sterkte en dat de periode van droogte niet de oorzaak is geweest maar wel bepalend was voor het moment van de kadeverschuiving.
2.5.4
Naar de stellingen van het hoogheemraadschap lag aan de kadeverschuiving geen gebrek ten grondslag. Het hoogheemraadschap beroept zich daarbij op de keten van oorzaken en gevolgen blijkend uit de bevindingen van het onderzoek door GeoDelft zoals neergelegd in haar rapport van januari 2004. In die visie is de verschuiving van slechts een gedeelte van de kade het gevolg van door droogte geinitieerd gewichtsverlies en een sterke deformatie van dat deel van de kade (dijklichaam), waardoor de houten beschoeiing kapot is gegaan en de (lange) planken van die beschoeiing de ondoorlatende kleilaag hebben geperforeerd waarbij een spleet is ontstaan in de sterk waterstromingremmende kleilaag waardoor deze waterdoorlatend is geworden en zich daaronder een waterdruk heeft kunnen instellen corresponderend met het boezempeil waardoor uiteindelijk de kade is gaan opdrijven en is weggedreven.
2.5.5
Het hof kan het hoogheemraadschap niet volgen in de aan de bevindingen van GeoDelft verbonden conclusie dat de kade niet gebrekkig was. De elementen gewichtsverlies, deformatie van het dijklichaam en het kapot gaan van de beschoeiing vormen elk op zichzelf en tezamen een gebrekkige toestand die bepalend is geweest voor de kadeverschuiving. De kade voldeed derhalve niet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mocht stellen. De omstandigheid dat extreme droogte toentertijd niet werd onderkend als gevaar voor de stabiliteit van veendijken doet daaraan niet af omdat onbekendheid van het gevaar op grond van de wet voor risico van het hoogheemraadschap komt. Aangezien het gevaar zich heeft verwezenlijkt is het hoogheemraadschap in beginsel aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade.
2.6
Resteert de vraag of het hoogheemraadschap als hij bekend was geweest met het gevaar ten tijde van het ontstaan daarvan op grond van de bepalingen inzake de onrechtmatige daad niet aansprakelijk zou zijn geweest. Hiertoe heeft het hoogheemraadschap onvoldoende gesteld. Het hoogheemraadschap heeft weliswaar aangevoerd dat de toenmalige stand van wetenschap en techniek en de financiéle kaders waarbinnen het hoogheemraadschap zijn beleidsdoelstellingen tracht te realiseren, zouden moeten leiden tot het oordeel dat de dijk niet gebrekkig was, maar hij heeft niet betoogd dat die omstandigheden meebrengen dat bij bekendheid met het gevaar maatregelen aan de kade achterwege zouden zijn gebleven. De bevindingen van het rapport van GeoDelft betreffende het door droogte geinitieerd gewichtsverlies, de deformatie van het dijklichaam en het kapot gaan van de beschoeiing sluiten adequate maatregelen ook bepaald niet uit. Zodanig betoog zou bovendien ook in strijd zijn met de eveneens door het hoogheemraadschap betrokken stellingen dat hij voor de aanvang van de zomer 2004 het actieplan veendijken heeft uitgevoerd om veiligheidsrisico's terzake van droogteverschijnselen te beperken. Deze maatregelen bestaan onder meer uit het verzwaren van de veendijken en het plaatsen van damwanden. Uit
het nadien verricht onderzoek waarbij droogte als faalmechanisme is onderkend en de voorgestelde preventieve maatregelen, alsmede uit de vanaf 2006 in de regelgeving getroffen voorzieningen die mede ten doel hebben de veiligheid van de tussenboezemwaterkeringen, zoals veenkaden, te bewaken, volgt veeleer dat bij bekendheid van het gevaar ten tijde van haar oorzaak van het hoogheemraadschap verlangd had kunnen worden adequate maatregelen te treffen. Feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat het door droogte geinitieerd gewichtsverlies, de deformatie van het dijklichaam en het kapot gaan van de beschoeiing zo plots zijn opgetreden dat, ook bij onderkenning van het gevaar, niet tijdig maatregelen hadden kunnen worden getroffen zijn gesteld noch gebleken.
2.7
De grief slaagt voorzover gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de dijk in de gegeven omstandigheden wel voldeed aan de daaraan te stellen eisen.
2.8.1
Het vooroverwogene brengt mee dat thans de overige weren van het hoogheemraadschap tegen de opstalaansprakelijkheid, die alle door de rechtbank zijn verworpen, opnieuw door het hof moeten worden onderzocht.
2.8.2
Het hoogheemraadschap heeft betoogd dat artikel 6:174 lid 1 BW toepassing mist omdat de schade niet is ontstaan door de kade zelf maar door water. Het hof kan het hoogheemraadschap hierin niet volgen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat bij bezwijking van een dijk doordat deze niet voldoet aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen eisen sprake is van het verwezenlijken van een gevaar dat de dijk oplevert. De kade is een waterkering die de (natuurlijke) loop van het water tegenhoudt. Indien een dijk door een gebrek aan de dijk zelf, zoals in dit geval de kade, faalt in die functie kan de schade die vervolgens door het fysieke contact met de verschoven grond én door het doorstromende water wordt veroorzaakt in beginsel aan de gebrekkige toestand — en dus aan de bezitter van de kade — worden toegerekend.
2.8.3
Het hoogheemraadschap heeft voorts betoogd dat de verschuiving heeft plaatsgevonden in de diepe grondlaag onder de kade die geen deel uitmaakte van de kade waardoor er geen sprake kan zijn van risicoaansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 lid 1 BW. De rechtbank heeft die stelling terecht verworpen, omdat de diepte waarop de verschuiving zich heeft voorgedaan niet van belang is. Uitgaande van de keten van oorzaken en gevolgen, zoals hiervoor onder 2.5.4 omschreven, moet worden aangenomen dat het niveau van de afschuiving is bepaald door de ondergrondse waterdruk, die is veroorzaakt door een gebrek aan de kade. Onder deze omstandigheden doorbreekt de diepte van de afschuiving niet de causale keten tussen het gebrek aan de kade en de na de kadeverschuiving ontstane schade.
2.8.4
Tot slot heeft het hoogheemraadschap nog betoogd dat een dijk geen opstal is, omdat de veendijk hoofdzakelijk een natuurlijke kade is. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze kade door menselijk ingrijpen, uitgraving en drooglegging, en dus kunstmatig tot stand is gekomen waaraan niet afdoet dat de kade niet is ontstaan door verhoging van de grond met van elders aangevoerd materiaal. Het beroep van het hoogheemraadschap op zijn expert GAB Robins Takkenberg — die concludeert dat het scheidingsgebied tussen ringvaart en de droogmakerij, behoudens de toplaag, uit overwegend ongeroerd materiaal bestaat en het gebied (dus) niet is geformeerd door aanbrengen van grond — faalt, reeds omdat uit de eigen stellingen van het hoogheemraadschap volgt dat het dijklichaam is ontstaan door uitgraving en drooglegging, is gevormd naar de inzichten in waterkeringen (en in stand gehouden conform de door TAW ontwikkelde richtlijnen) en is voorzien van een in de grond aangebrachte beschoeiing. Het beheer van het hoogheemraadschap omvat onder meer de zorg voor de waterkering waaronder bewaking van de stabiliteit van het dijklichaam en het op de vereiste hoogte houden van de kade.
2.8.5
Met de rechtbank is het hof derhalve van oordeel dat deze weren falen.
2.9
De conclusie is dat het hoogheemraadschap als eigenaar en beheerder van de kade aansprakelijk is voor de door de kadeverschuiving ontstane schade.
2.10
Het hoogheemraadschap heeft nog betoogd dat, indien het hof hem aansprakelijk zou houden voor de schade, die schade reeds in deze procedure kan worden begroot, gelet op onder meer het tijdsverloop. Het hof zal het hoogheemraadschap daarin niet volgen. Voldoende aannemelijk is de gemeente schade heeft geleden door de kadeverschuiving. Aan de causaliteit en de omvang van die schade is in deze procedure weinig aandacht besteed. Het hof is thans niet in staat de schade te begroten en naar zijn oordeel is verwijzing naar een schadestaatprocedure opportuun.
3. Slotsom en kosten
De grief slaagt en het vonnis van de rechtbank moet worden vernietigd. Het bewijsaanbod van het hoogheemraadschap dient te worden gepasseerd, aangezien geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven. Het hof zal alsnog de vordering van de gemeente op haar primaire grondslag toewijzen. Het hof zal in deze procedure niet de schade begroten, maar verwijzen naar de schadestaatprocedure. Het hoogheemraadschap zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding in beide instanties behoren te dragen.
zaaknummer 106.006.685/01 11
4. Beslissing Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 29 november 2006 onder zaak- en rolnummer 314661/HA ZA 05-1249 tussen partijen gewezen
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt het hoogheemraadschap om aan de gemeente te vergoeden alle schade, te vermeerderen met rente en kosten en de wettelijke rente daarover, die de gemeente heeft geleden als gevolg van de dijkverschuiving langs de Ringvaart in Wilnis op 26 augustus 2003, nader op te maken bij staat;
verwijst het hoogheemraadschap in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die kosten, voorzover tot heden aan de zijde van de gemeente gevallen, voor de eerste aanleg op € 329,60 aan verschotten en € 1.808,- aan salaris, en voor het hoger beroep € 384,31 aan verschotten en € 2.682,- aan salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Makkink, P.G. Wiewel en C.C.W. Lange en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 juni 2009.