NJB 2013/249:Onteigening. 1. Complex. De klachten tegen het oordeel dat de onteigende gronden niet op basis van complexwaarde moeten worden gewaardeerd, stellen te hoge eisen aan de rechterlijke motiveringsplicht met betrekking tot oordelen als hier aan de orde. 2. Inkomensschade. Rentevoet. Het ligt voor de hand om ervan uit te gaan dat de onteigende in het betrekkelijk korte tijdvak tussen de onteigening en de verwerving van de vervangende grond, op het bedrag van de in de schadeloosstelling begrepen vergoeding van de werkelijke waarde van het onteigende, de rente kan genereren die hij bij een solide bankinstelling zou kunnen bedingen. 3. Proceskosten. Niet kan worden aangenomen dat de onteigende slechts aanspraak heeft op vergoeding van dat deel van de door hem gemaakte proceskosten dat betrekking heeft op de vaststelling van de schadeloosstelling. De onteigeningsrechter kan wèl tot het oordeel komen dat buitensporige kosten voor het voeren van een bij voorbaat kansloos verweer tegen de vordering tot vervroegde onteigening, niet of in verminderde mate voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij heeft de rechter een grote vrijheid en is hij in belangrijke mate ontheven van zijn motiveringsplicht. Art. 50 Ow is ook van toepassing in gevallen waarin de rechter de vordering tot vervroegde onteigening afwijst of niet-ontvankelijk verklaart