Hof Den Haag, 14-11-2014, nr. 22-004839-13, nr. 09-837009-13
ECLI:NL:GHDHA:2014:3848, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
14-11-2014
- Zaaknummer
22-004839-13
09-837009-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:3848, Uitspraak, Hof Den Haag, 14‑11‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2455, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑11‑2014
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich vijf maal als imam in de moskee schuldig gemaakt aan het verrichten van een godsdienstige plechtigheid betrekking hebbend op het sluiten van Islamitische huwelijken, zonder dat er daarbij sprake is geweest van voorafgaande burgerlijk huwelijken. Het hof veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete.
PROMIS
Rolnummer: 22-004839-13
Parketnummer: 09-837009-13
Datum uitspraak: 14 november 2014
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 4 november 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortejaar] 1964,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 31 oktober 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van de vijf ten laste gelegde overtredingen telkens veroordeeld tot een geldboete van € 150,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, zijnde in totaal een geldboete van € 750,- subsidiair vijftien dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2011 tot en met 27 december 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, als bedienaar van een godsdienst, voordat partijen hem, verdachte, hadden doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand was voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk heeft verricht, hebbende hij, verdachte, in de functie van imam (in de [stichting] moskee) de/een (islamitische) huwelijkssluiting uitgesproken en/of een daartoe strekkend document ondertekend en/of daartoe strekkende handelingen verricht, betrekking hebbend op (het/een voorgenomen huwelijk tussen) partijen:
- [ betrokkene 1] en [betrokkene 2] (document 2);
2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2011 tot en met 27 december 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, als bedienaar van een godsdienst, voordat partijen hem, verdachte, hadden doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand was voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk heeft verricht, hebbende hij, verdachte, in de functie van imam (in de [stichting] moskee) de/een (islamitische) huwelijkssluiting uitgesproken en/of een daartoe strekkend document ondertekend en/of daartoe strekkende handelingen verricht, betrekking hebbend op (het/een voorgenomen huwelijk tussen) partijen:
- [ betrokkene 3] en [betrokkene 4] (document 6);
3:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2011 tot en met 27 december 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, als bedienaar van een godsdienst, voordat partijen hem, verdachte, hadden doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand was voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk heeft verricht, hebbende hij, verdachte, in de functie van imam (in de [stichting] moskee) de/een (islamitische) huwelijkssluiting uitgesproken en/of een daartoe strekkend document ondertekend en/of daartoe strekkende handelingen verricht, betrekking hebbend op (het/een voorgenomen huwelijk tussen) partijen:
- [ betrokkene 5] en [betrokkene 6] (document 8);
4:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2011 tot en met 27 december 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, als bedienaar van een godsdienst, voordat partijen hem, verdachte, hadden doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand was voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk heeft verricht, hebbende hij, verdachte, in de functie van imam (in de [stichting] moskee) de/een (islamitische) huwelijkssluiting uitgesproken en/of een daartoe strekkend document ondertekend en/of daartoe strekkende handelingen verricht, betrekking hebbend op (het/een voorgenomen huwelijk tussen) partijen:
- [ betrokkene 7] en [betrokkene 8] (document 15);
5:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2011 tot en met 27 december 2011 te's-Gravenhage, althans in Nederland, als bedienaar van een godsdienst, voordat partijen hem, verdachte, hadden doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand was voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk heeft verricht, hebbende hij, verdachte, in de functie van imam (in de [stichting] moskee) de/een (islamitische) huwelijkssluiting uitgesproken en/of een daartoe strekkend document ondertekend en/of daartoe strekkende handelingen verricht, betrekking hebbend op (het/een voorgenomen huwelijk tussen) partijen:
- [ betrokkene 9] en [betrokkene 10] (document 20).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw het verweer gevoerd dat in strijd is gehandeld met het opportuniteitsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het verbod van willekeur en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, een en ander als toegelicht in de door haar overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Aan het openbaar ministerie komt het vervolgingsmonopolie toe en het openbaar ministerie heeft op basis van het opportuniteitsbeginsel de vrijheid uit het aanbod van zaken een selectie te maken welke vervolgd zullen worden.
Aan de strafrechter komt een marginale toets van de vervolgingsbeslissing toe bij de beoordeling van de vragen of sprake is van willekeur, of het openbaar ministerie in strijd heeft gehandeld met het gelijkheids-beginsel dan wel andere door de wetgever aangegeven grenzen te buiten zijn gegaan.
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de conclusie rechtvaardigen dat het openbaar ministerie bij het vervolgen van de verdachte voornoemde grenzen te buiten is gegaan. Het openbaar ministerie heeft op basis van de aangifte namens de Stichting As-Soennah kunnen oordelen dat er aanleiding was over te gaan tot vervolging. De omstandigheid dat de verdachte –na het eerdere door de rechter vernietigde ontslag- uiteindelijk in verband met de telastegelegde feiten door zijn werkgever is ontslagen, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat van willekeur bij het nemen van de vervolgingsbeslissing sprake is geweest en dat door het openbaar ministerie is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Weliswaar is niet gebleken van enig – actief - vervolgingsbeleid van het openbare ministerie van anderen in soortgelijke zaken, maar het stond het openbaar ministerie vrij in casu tot vervolging over te gaan. Daarbij tekent het hof voorts aan dat enkele vervolgingen terzake in het verleden hebben plaatsgevonden en dat niet is gebleken dat in de toekomst van vervolging zal worden afgezien.
Het verweer wordt verworpen. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2011 tot en met 27 december 2011 te
's-Gravenhage, althans in Nederland, als bedienaar van een godsdienst, voordat partijen hem, verdachte, hadden doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand was voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk heeft verricht, hebbende hij, verdachte, in de functie van imam (in de [stichting] moskee) de/een tot de (islamitische) huwelijkssluiting uitgesproken en/of een daartoe strekkend document ondertekend en/of daartoe strekkende handelingen verricht, betrekking hebbend op (het/een voorgenomen huwelijk tussen) partijen:
- [ betrokkene 1] en [betrokkene 2] (document 2);
2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2011 tot en met 27 december 2011 te
's-Gravenhage, althans in Nederland, als bedienaar van een godsdienst, voordat partijen hem, verdachte, hadden doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand was voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk heeft verricht, hebbende hij, verdachte, in de functie van imam (in de [stichting] moskee) de/een tot de (islamitische) huwelijkssluiting uitgesproken en/of een daartoe strekkend document ondertekend en/of daartoe strekkende handelingen verricht, betrekking hebbend op (het/een voorgenomen huwelijk tussen) partijen:
- [ betrokkene 3] en [betrokkene 4] (document 6);
3:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2011 tot en met 27 december 2011 te
's-Gravenhage, althans in Nederland, als bedienaar van een godsdienst, voordat partijen hem, verdachte, hadden doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand was voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk heeft verricht, hebbende hij, verdachte, in de functie van imam (in de [stichting] moskee) de/een tot de (islamitische) huwelijkssluiting uitgesproken en/of een daartoe strekkend document ondertekend en/of daartoe strekkende handelingen verricht, betrekking hebbend op (het/een voorgenomen huwelijk tussen) partijen:
- [ betrokkene 5] en [betrokkene 6] (document 8);
4:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2011 tot en met 27 december 2011 te
's-Gravenhage, althans in Nederland, als bedienaar van een godsdienst, voordat partijen hem, verdachte, hadden doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand was voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk heeft verricht, hebbende hij, verdachte, in de functie van imam (in de [stichting] moskee) de/een tot de (islamitische) huwelijkssluiting uitgesproken en/of een daartoe strekkend document ondertekend en/of daartoe strekkende handelingen verricht, betrekking hebbend op (het/een voorgenomen huwelijk tussen) partijen:
- [ betrokkene 7] en [betrokkene 8] (document 15);
5:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2011 tot en met 27 december 2011 te
's-Gravenhage, althans in Nederland, als bedienaar van een godsdienst, voordat partijen hem, verdachte, hadden doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand was voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk heeft verricht, hebbende hij, verdachte, in de functie van imam (in de [stichting] moskee) de/een tot de (islamitische) huwelijkssluiting uitgesproken en/of een daartoe strekkend document ondertekend en/of daartoe strekkende handelingen verricht, betrekking hebbend op (het/een voorgenomen huwelijk tussen) partijen:
- [ betrokkene 9] en [betrokkene 10] (document 20).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw – overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota - vrijspraak bepleit, wegens strijd van artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht met verdragsrechtelijke bepalingen inzake discriminatie, als neergelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 14 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in samenhang met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM.
De raadsvrouw heeft in dit verband naar voren gebracht dat artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht discriminatoir en dus onverbindend is omdat de bepaling niet van toepassing is bij een geregistreerd partnerschap, weshalve vrijspraak moet volgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht behelst een verbodsbepaling die zich richt tot de bedienaar van de godsdienst, in casu de verdachte.
De strekking van dit artikel is onder meer bescherming van de (rechten van) de vrouw. Het sluiten van religieuze huwelijken zonder dat daaraan een burgerlijk huwelijk vooraf is gegaan, is in de Nederlandse wet niet toegestaan en ongewenst, omdat dan het gevaar bestaat dat – voordat het burgerlijk huwelijk wordt gesloten – een religieus gehuwde doch wettelijk ongehuwde vrouw rechteloos achterblijft in het geval de man haar tussentijds verlaat en/of verstoot en de vrouw in dat geval geen gebruik kan maken van de rechten van een burgerlijk huwelijk.
De wetgever heeft blijkens artikel 90 octies van de Aanpassingswet geregistreerd partnerschap, genoemd artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht niet ook doen uitstrekken tot het geregistreerd partnerschap. Daarmee is in zoverre inderdaad onderscheid gemaakt tussen wettelijke echtgenoten en geregistreerde partners.
Dat het vorenstaande een verboden onderscheid met zich meebrengt in de zin van genoemde Verdragsrechtelijke bepalingen waarop de verdachte, zich in casu met vrucht zou kunnen beroepen, is naar oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd en ook overigens niet gebleken.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde levert op:
1: het als bedienaar van de godsdienst verrichten van een huwelijksplechtigheid voordat de partijen hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken;
2: het als bedienaar van de godsdienst verrichten van een huwelijksplechtigheid voordat de partijen hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken;
3: het als bedienaar van de godsdienst verrichten van een huwelijksplechtigheid voordat de partijen hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken;
4: het als bedienaar van de godsdienst verrichten van een huwelijksplechtigheid voordat de partijen hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken;
5: het als bedienaar van de godsdienst verrichten van een huwelijksplechtigheid voordat de partijen hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 2.500,-, subsidiair vijftig dagen hechtenis, waarvan € 1.300,-, subsidiair 26 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met bepaling dat die geldboete in termijnen mag worden betaald.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich vijf maal als imam (in de [stichting] moskee) schuldig gemaakt aan het verrichten van een godsdienstige plechtigheid betrekking hebbend op het sluiten van Islamitische huwelijken, zonder dat er daarbij sprake is geweest van voorafgaande burgerlijk huwelijken.
Dat in de onderhavige zaak niet zonder meer is gebleken dat het bij de betrokken huwelijkskandidaten kon gaan om ‘bescherming van zwakkere partijen’ doet naar oordeel van het hof niet af aan de ernst van de normovertreding.
Het hof heeft bij de op te leggen straffen van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 oktober 2014, waaruit blijkt dat de verdachte, afgezien van onderhavige zaak, nimmer met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Het hof heeft in het voordeel van de verdachte bij de op te leggen straffen rekening gehouden met de omstandigheden dat de verdachte beperkte financiële ruimte en draagkracht heeft en dat de strafzaak tot stand is gekomen tegen de achtergrond van een arbeidsconflict tussen de verdachte en (het bestuur van) de [stichting] moskee.
Het hof acht in beginsel geheel onvoorwaardelijke geldboetes op zijn plaats, maar is - alles overwegende - van oordeel dat, geheel voorwaardelijke, geldboetes van na te melden hoogten een passende en geboden reactie vormen.
Het openbaar ministerie heeft er in de appelmemorie op gewezen dat na een onderhoud met de burgemeester de verdachte een gewaarschuwd man was en de advocaat-generaal heeft mondeling in het requisitoir van gesteld dat de handelingen van de verdachte ernstig bijdragen aan parallelle rechtssystemen, zodat in de visie van het openbaar ministerie met een voorwaardelijke geldboete niet kan worden volstaan
Vaststaat dat er een onderhoud met de burgemeester heeft plaatsgevonden en dat de verdachte daarbij aanwezig was. Deze omstandigheid is op zichzelf geen reden voor een ander oordeel. Dat de handelingen van de verdachte ernstig zouden bijdragen aan parallelle rechtssystemen is het hof niet gebleken. Het gestelde is voor het hof – alles overziend – geen reden voor een ander oordeel.
Het hof wil met de op te leggen straffen op de eerste plaats de norm onderstrepen, te weten dat de bewezen handelingen strafbaar zijn. Daarnaast heeft het hof de op te leggen straf bepaald uit het oogpunt van generale en speciale preventie; de bepaalde straf heeft tot doel eraan bij te dragen dat soortgelijke overtredingen door de verdachte noch door enig ander zullen worden begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten
omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. M.J.J. van den Honert en mr. B.A. Stoker-Klein,
in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 november 2014