Rb. Noord-Holland, 22-03-2018, nr. AWB - 16, 4689
ECLI:NL:RBNHO:2018:2251
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
22-03-2018
- Zaaknummer
AWB - 16_4689
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2018:2251, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 22‑03‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 33 Invorderingswet 1990
- Vindplaatsen
NLF 2018/0911 met annotatie van
Uitspraak 22‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Invorderingswet 1990. Bestuurdersaansprakelijkheid.
Partij(en)
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 16/4689
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 maart 2018 in de zaak tussen
[X] , te [Z] , eiser,
en
de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft eiser bij beschikking met dagtekening 26 april 2016 tot een bedrag van
€ 10.371 aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen, opgelegd aan de commanditaire vennootschap [A BEDRIJF] .
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 21september 2016 eisers bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2018 te Haarlem.
Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen G.P. Hunting en E.H. van Doorland.
Overwegingen
Feiten
1. De commanditaire vennootschap [A BEDRIJF] (hierna: de CV) is een niet-rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam te Haarlem. Op 30 april 2015 is de CV opgericht door [A BEDRIJF] Limited (hierna: de Limited), die vanaf dat moment beherend vennoot is van de CV.
2. De Limited is een naar het recht van het Verenigd Koninkrijk op 29 april 2015 opgerichte rechtspersoon die niet in Nederland is gevestigd. Eiser was vanaf 29 april 2015 manager van de Limited, evenals de heer [A] .
3. Eiser is vanaf de oprichting van de CV volledig gevolmachtigde van de CV, evenals de heer [A] .
4. Verweerder heeft eiser bij beschikking van 26 april 2016 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven aanslagen loonheffingen voor de tijdvakken mei 2015 tot en met januari 2016, opgelegd aan de CV. Tevens heeft verweerder eiser bij deze beschikking aansprakelijk gesteld voor de met deze belastingaanslagen verband houdende renten, kosten en boeten.
5. Eiser heeft tijdig bezwaar gemaakt. Tijdens het hoorgesprek heeft hij verzocht in de gelegenheid te worden gesteld nadere stukken in te dienen. Verweerder heeft, na verlenging van de termijn, eiser tot 10 september 2016 daartoe de gelegenheid gegeven.
6. Eiser heeft bij brief van 5 september 2016, blijkens het stempel ingekomen bij de dienst DIV (Documentaire Informatie Voorziening) te Amsterdam op 8 september 2016, een nadere onderbouwing van zijn standpunt gegeven. Dit nadere stuk is pas na de uitspraak op bezwaar ter kennis van de ontvanger gekomen.
7. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de beschikking gehandhaafd.
8. Eiser heeft na de uitspraak op bezwaar in totaal € 5.000 betaald ter voldoening op de beschikking.
9. Eiser heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de bedragen die genoemd zijn in de bijlage behorend bij de beschikking (overzicht aanslaggegevens) niet in geschil zijn. In dit overzicht wordt van de maanden mei 2015 tot en met januari 2016 telkens per maand gespecificeerd: het bedrag van de belasting over de betreffende maand, de boete, de in de aanslag begrepen heffingsrente, de verschuldigde kosten en de invorderingsrente.
10. Ter zitting heeft verweerder erkend dat het bedrag van de aansprakelijkstelling niet € 10.371, maar € 10.291 dient te zijn.
Geschil 11. In geschil is of eiser terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven aanslagen loonheffingen en de daarmee verband houdende renten, kosten en boeten van de CV.
12. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij niet kan worden aangemerkt als bestuurder in de zin van artikel 33 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990).
Beoordeling van het geschil
13. Artikel 33 van de IW 1990 bepaalt, voor zover hier van belang:
"1. In afwijking in zoverre van andere wettelijke regelingen is hoofdelijk aansprakelijk voor de rijksbelastingen, verschuldigd door:
a. een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid (…): ieder van de bestuurders;
(…)
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder lichamen verstaan lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en wordt als bestuurder aangemerkt de volledig aansprakelijke vennoot van een maat- of vennootschap.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt ingeval een bestuurder van een lichaam zelf een lichaam is, onder bestuurder mede verstaan ieder van de bestuurders van het laatstbedoelde lichaam."
14. De CV is aan te merken als een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 33, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de IW 1990. Niet in geschil is dat de Limited als beherend vennoot van de CV een volledig aansprakelijke vennoot is als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de IW 1990, en dat zowel de Limited als de CV lichamen zijn in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de Limited moet worden aangemerkt als bestuurder in de zin van artikel 33 van de IW 1990.
15. In het derde lid van artikel 33 van de IW 1990 is bepaald dat indien een bestuurder van een lichaam (in dit geval de CV) zelf een lichaam is (in dit geval de Limited), voor de toepassing van dit artikel onder bestuurder mede wordt verstaan ieder van de bestuurders van het laatstbedoelde lichaam. Op grond van deze bepaling kan iedere bestuurder van de Limited in beginsel hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de belastingschulden van de CV.
16. Eiser is als bestuurder van de Limited aansprakelijk gesteld voor de belastingschulden van de CV. Eiser bestrijdt de aansprakelijkstelling en betoogt dat hij niet kan worden aangemerkt als bestuurder in de zin van artikel 33 van de IW 1990. Hij voert daartoe aan dat uit het bepaalde in artikel 33, tweede lid, van de IW 1990 blijkt dat met de term bestuurder in dit artikel uitsluitend wordt bedoeld de volledig aansprakelijke vennoot van een vennootschap en dat hij - zo begrijpt de rechtbank eiser - op grond daarvan ook geen bestuurder is van de Limited als bedoeld in artikel 33, derde lid, van de IW 1990.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de door hem overgelegde gegevens is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat eiser bestuurder is van de Limited in de zin van artikel 33, derde lid, van de IW 1990. Daartoe acht de rechtbank van belang dat uit het overgelegde handelsregister waarin de Limited is ingeschreven blijkt dat eiser in de betreffende periode ‘company director 2’ was, terwijl onder ‘occupation’ staat opgenomen: ‘manager’. Verder blijkt er uit dat hij bevoegd was (“consented to act”). Gelet op de in het handelsregister opgenomen bevoegdheid, moet eiser geacht worden wezenlijke invloed te hebben kunnen uitoefenen op de gedragingen van de Limited.
18. De door eiser opgevoerde omstandigheid dat de in het register opgenomen informatie feitelijk onjuist was, kan niet slagen, al omdat deze stelling door hem niet op enigerlei wijze is onderbouwd. De omstandigheid dat de aandelen van de Limited niet in zijn handen waren, maar in die van een besloten vennootschap (namelijk [B BEDRIJF] B.V.), zoals door eiser is aangevoerd, maakt een en ander niet anders omdat het niet af doet aan de in het handelsregister neergelegde bevoegdheden van eiser.
19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder eiser daarom als directeur van de Limited terecht aangemerkt als bestuurder in de zin van artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de IW 1990. De rechtbank volgt eiser derhalve niet in zijn uitleg van het begrip bestuurder. Het laatste gedeelte van artikel 33, tweede lid, van de IW 1990 strekt er naar het oordeel van de rechtbank toe om duidelijk te maken dat onder het bestuurdersbegrip van artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de IW 1990, ook - voor zover hier van belang - de volledig aansprakelijke vennoot van een vennootschap dient te worden begrepen.
20. Op grond van artikel 32, tweede lid, van de IW 1990 strekken de bepalingen met betrekking tot de aansprakelijkheid zich mede uit tot in te vorderen bedragen die verband houden met de belasting waarvoor de aansprakelijkheid geldt, een en ander voor zover het belopen daarvan aan de aansprakelijke is te wijten. Gelet op hetgeen hiervoor onder 17 is overwogen over de positie van eiser binnen de Limited en daarmee binnen de CV had eiser invloed op het betalingsgedrag van de CV en is het aan hem te wijten dat de belasting niet is betaald en dat daardoor boeten zijn opgelegd en rente en kosten zijn belopen.
21. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder eiser terecht aansprakelijk heeft gesteld voor de onbetaald gebleven aanslagen en de met deze belastingaanslagen verband houdende renten, kosten en boeten. Aan de juistheid van de beschikking staat niet in de weg dat eiser nadien € 5.000 heeft betaald. Die latere betalingen dient de Ontvanger wel in aanmerking te nemen indien hij bij de aansprakelijke tot invordering wil overgaan, maar de rechter dient de juistheid van het bedrag van de aansprakelijkheidsbeschikking te beoordelen naar de ten tijde van het nemen van die beschikking openstaande bedragen (vgl. Hoge Raad 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2012:BV3927).
22. Gelet op overweging 10, dient het bedrag waarvoor eiser hoofdelijk aansprakelijk is gesteld te worden vastgesteld op € 10.291. Het beroep is om die reden gegrond, de rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en bepalen dat de hoofdelijke aansprakelijkheidsstelling wordt verminderd.
Proceskosten
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding nu van deze kosten niet is gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de beschikking aansprakelijkheidsstelling tot een bedrag van € 10.291 en
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. M.H.L.C. Bijvoet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.