Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/230:230 Wettelijk vermoeden
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/230
230 Wettelijk vermoeden
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691912:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Voorbeelden zijn art. 3:109 jo. art. 3:119, art. 3:118 lid 3 BW.
Voorbeelden zijn art. 2:248 lid 2 en art. 6:237 BW.
De wederpartij kan voorkomen dat het vermoeden in werking treedt door de toepassingsvoorwaarden gemotiveerd te betwisten.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Verweerders kunnen gebruik maken van specifieke wetsartikelen waarin sprake is van een wettelijk vermoeden, onder meer te vinden in het goederenrecht1 en het verbintenissenrecht.2 Het wettelijk vermoeden treedt in werking wanneer aan een aantal toepassingsvoorwaarden is voldaan. Voor deze toepassingsvoorwaarden geldt de hoofdregel van art. 150 Rv: de partij te wier gunste het wettelijk vermoeden kan werken heeft stelplicht en bij gemotiveerde betwisting bewijslast ten aanzien van de hulpfeiten.3 Slaagt verweerder er niet in de hulpfeiten te bewijzen, dan kan het vermoeden niet in werking treden. Indien het vermoeden in de procedure door de wederpartij onvoldoende wordt ontzenuwd, komt het vermoeden vast te staan en wordt het bevrijdend verweer van verweerder gehonoreerd.
Voorbeelden
Kwitanties van twee achtereenvolgende termijnen leveren het vermoeden op dat ook de vroegere termijnen zijn voldaan; hetzelfde geldt indien een kwitantie is afgegeven voor de hoofdsom, dan wordt vermoed dat ook de rente en kosten zijn voldaan (art. 6:50 BW).4
Indien de koper zich bij een nakomingsvordering door de verkoper beroept op non-conformiteit wordt de stelplicht en bewijslast voor de koper en de beoordeling door de rechter of de koper aan zijn stelplicht en bewijslast heeft voldaan, vereenvoudigd door de regel dat de gekochte zaak geschikt moet zijn voor normaal gebruik en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen (art. 7:17 lid 2 BW).