NJB 2023/31
Oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als de rechter niet beschikt over een ‘recent opgemaakt’ advies van een reclasseringsinstelling i.d.z.v. art. 38z lid 2 Sr: oplegging vergt steeds een casuïstische beoordeling. De rechter moet o.a. een inschatting maken van het toekomstige recidiverisico, waarbij hij rekening houdt met het type delict (i.h.b. of daaraan een verhoogd recidive risico kleeft), de omstandigheden waaronder dat is begaan en eventuele eerdere strafbare feiten. Hoewel de wetgever het daarbij van belang achtte dat de rechter daarbij over een recent opgemaakt gemotiveerd reclasseringsadvies met risicotaxatie beschikt, stelt de wet niet de eis dat de rechter – als hij ambtshalve de oplegging van deze maatregel overweegt – zich zo’n advies doet overleggen. De rechter kan zijn inschatting van het toekomstige recidive risico dan op andere rapporten of gegevens baseren. Van belang daarbij is dat er ingevolge art. 6:6:23a lid 1 Sv jo art. 6:6:23c lid 3Sv wel altijd een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend reclasseringsrapport aan de rechter moet zijn overgelegd als deze op een later moment de tenuitvoerlegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking gelast. In casu – waarin de rechter niet beschikte over een reclasseringsrapport i.d.z.v. art. 38z lid 2 Sr – kon het hof oordelen dat het zich voldoende voorgelicht achtte om de maatregel te kunnen opleggen. Daartoe telt onder meer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord, dat uit onder meer een reclasseringsrapport blijkt dat de verdachte en de aangeefster al enkele jaren verwikkeld zijn in een conflict over de kinderen, dat de maatregeloplegging in het belang is van de bescherming van de veiligheid van anderen, dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft ontkenden dat het, gelet daarop, voor de reclassering niet mogelijk was om het recidive risico in te schatten, terwijl dat dat bij een nieuw reclasseringsadvies niet anders zal zijn, omdat de verdachte volhardde in zijn ontkenning.
HR 13-12-2022, ECLI:NL:HR:2022:1860
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13 december 2022
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, A.L.J. van Strien, T. Kooijmans
- Zaaknummer
21/03186
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:1860, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑12‑2022
ECLI:NL:PHR:2022:1172, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑11‑2022
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑05‑2022
- Wetingang
(art. 38z Sr)
Essentie
Oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als de rechter niet beschikt over een ‘recent opgemaakt’ advies van een reclasseringsinstelling i.d.z.v. art. 38z lid 2 Sr: oplegging vergt steeds een casuïstische beoordeling. De rechter moet o.a. een inschatting maken van het toekomstige recidiverisico, waarbij hij rekening houdt met het type delict (i.h.b. of daaraan een verhoogd recidive risico kleeft), de omstandigheden waaronder dat is begaan en eventuele eerdere strafbare feiten. Hoewel de wetgever het daarbij van belang achtte dat de rechter daarbij over een recent opgemaakt gemotiveerd reclasseringsadvies met risicotaxatie beschikt, stelt de wet niet ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.