Rb. Arnhem (vzr.), 15-09-2008, nr. 173468/KGZA08-491
ECLI:NL:RBARN:2008:BF1822
- Instantie
Rechtbank Arnhem (Voorzieningenrechter)
- Datum
15-09-2008
- Zaaknummer
173468/KGZA08-491
- LJN
BF1822
- Vakgebied(en)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2008:BF1822, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 15‑09‑2008; (Kort geding)
- Wetingang
- Vindplaatsen
WR 2009, 52 met annotatie van A.M. Langeloo
JHV 2009/6 met annotatie van Cor Goudriaan, Daniël de Vries, Evelien Veldhuizen
Uitspraak 15‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Ontruiming woning. Omdat het in de onderhavige zaak gaat om een huurovereenkomst tussen De Waalboog en Stichting Gast die kwalificeert als een huurovereenkomst die het gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is, waarop ingevolge artikel 7:232 lid 2 BW afdeling 5 van titel 4 van boek 7 BW niet van toepassing is, vindt ook artikel 7:269 BW geen toepassing. Daarmee verblijven gedaagden vanaf 1 augustus 2008 zonder recht of titel in de woning. De vordering van De Waalboog ligt dan ook voor toewijzing gereed.
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 173468 / KG ZA 08-491
Vonnis in kort geding van 15 september 2008
in de zaak van
de stichting
STICHTING DE WAALBOOG, ZORG, WELZIJN EN WONEN,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
advocaat mr. J.A.M.P. Keijser,
tegen
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.C.H. Schrömbges te Nijmegen,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.C.H. Schrömbges te Nijmegen,
3. de stichting
STICHTING GAST,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.M.E. van der Haar te Nijmegen.
Partijen zullen hierna respectievelijk De Waalboog, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Stichting Gast worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van Stichting Gast
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van De Waalboog
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], inclusief één productie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Waalboog heeft als doelstelling het aanbieden van zorg en huisvesting aan voornamelijk ouderen en omvat vier zorgcentra in de stad [woonplaats], waaronder woonzorgcentrum [woonzorgcentrum], gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. De Waalboog is eigenaar van het terrein van [woonzorgcentrum].
2.2. Op het terrein van [woonzorgcentrum] staan onder meer 14 aanleunwoningen. Sinds een aantal jaren bestaan bij De Waalboog concrete plannen om de aanleunwoningen te slopen om ter plaatse een dependance van het verpleeghuis van De Waalboog te vestigen. Daarnaast bestaat het plan om op het terrein een compleet nieuw zorgcomplex te realiseren.
2.3. Op 25 april 2008 heeft de gemeente [woonplaats] in verband met voornoemde plannen aan De Waalboog een sloopvergunning verleend. Eveneens heeft de gemeente [woonplaats] op 16 juni 2008 aan De Waalboog een bouwvergunning verleend. Bij de stukken bevindt zich voorts een bouwteamovereenkomst van 20 mei 2008, gesloten tussen De Waalboog en Van de Water aannemersbedrijf BV, met betrekking tot ‘nieuwbouw woonzorgcentrum [woonzorgcentrum], [adres] te [woonplaats]’.
2.4. In afwachting van de sloop heeft De Waalboog een aantal van de hiervoor genoemde aanleunwoningen verhuurd. Het adres [adres] [huisnummer] te ([postcode]) [woonplaats] heeft zij met ingang van 1 april 2003 verhuurd aan Stichting Gast. Deze stichting zet zich kort gezegd in voor uitgeprocedeerde asielzoekers, althans voor asielzoekers zonder verblijfstatus. Stichting Gast tracht aan deze asielzoekers onder meer onderdak, leefgeld en medische en juridische bijstand te verschaffen.
2.5. In de huurovereenkomst tussen De Waalboog (hieronder genoemd: ‘verhuurder’) en Stichting Gast (hieronder genoemd: ‘huurder’), die op 22 juli 2004 is opgemaakt en ondertekend, is onder meer het volgende opgenomen.
Huurovereenkomst betreffende een gebruik van woonruimte dat naar zijn aard slechts van korte duur is.
(…)
A. Verhuurder is eigenaar van het terrein van [woonzorgcentrum] aan de [adres] te [woonplaats]. Hierop staan veertien aanleunwoningen.
B. Deze aanleunwoningen zullen uiterlijk binnen een termijn van drie jaren na ondertekening van deze overeenkomst worden gesloopt in verband met het plan van verhuurder om ter plaatse een dependance van het verpleeghuis van Stichting de Waalboog te vestigen. Daarnaast heeft verhuurder het plan een nieuw Woonzorgcentrum te bouwen op het eigen terrein. In verband hiermee wordt de hierna te noemen woning, die deel uit maakt van het complex aanleunwoningen, voor korte duur, namelijk uiterlijk tot drie maanden vóór de aanvang van de sloop van de aanleunwoningen verhuurd aan huurder. (…)
C. Huurder verklaart zich er nadrukkelijk mee akkoord dat het gehuurde slechts voor korte duur wordt verhuurd en dat hij/zij het gehuurde dient te verlaten drie maanden vóór de geplande aanvang van de sloop. Huurder erkent dat hij om die reden geen aanspraak kan maken op enige huurbescherming ingevolge de artikelen 7A:1623a e.v. BW.
En komen overeen:
Verhuur voor korte duur
1. Verhuurder verhuurt aan huurder, die in huur aanneemt de woning, staande en gelegen aan de [adres] [huisnummer] te [woonplaats], voor bepaalde tijd, ingaande 01-04-2003 en uiterlijk eindigende op 01-05-2006. Deze termijn kan bij eerdere sloop ook korter zijn.
Huurder en verhuurder stellen hierbij vast, dat zij deze overeenkomst met elkaar zijn aangegaan teneinde tijdelijk in de behoefte aan woonruimte van huurder te voorzien tot aan en in afwachting van sloop van het gehuurde ten behoeve van de hiervoor onder B genoemde bestemming. Alle termijnen genoemd in deze overeenkomst zijn afhankelijk van het daadwerkelijke tijdstip van slopen.
Huurprijs:
2. Huurder is aan verhuurder een huurprijs verschuldigd van € 75,-- per maand, inclusief de kosten van bijkomende leveringen en diensten (…)
2.6. Stichting Gast heeft de aanleunwoning aan de [adres] [huisnummer] te [woonplaats] (hierna: de woning) vanaf 21 maart 2007 in gebruik gegeven aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De tussen hen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een zogenaamd cliëntencontract. In dit contract is onder meer het volgende opgenomen.
Huisvesting
X Gezin mag gebruik maken van de volgende kamer of woning van Gast:
Adres: [adres] [huisnummer]
[postcode] [woonplaats]
Kosten van de huur voor deze kamer of woning:
X kosten van de huur zijn volledig voor rekening van Gast
Overige kosten die Gast betaalt:
Gas en elektra
Einde contract
Het contract wordt beëindigd als de cliënt weer opvang krijgt van de overheid of een
verblijfsvergunning gekregen heeft. Wanneer de cliënt een verblijfsvergunning gekregen heeft zal hij alles doen wat nodig is om zo snel mogelijk onafhankelijk te worden van Gast.
Voor de overgangsperiode zal een nieuwe contract worden opgsteld.
2.7. Op 15 juni 2007 is aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een permanente verblijfsstatus verleend op grond van de zogenaamde Pardonregeling, waardoor zij niet langer onder de doelstelling van Stichting Gast vallen.
2.8. Stichting Gast heeft daarop met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aanvullende afspraken gemaakt, ingaande op 16 juni 2007. In deze ‘aanvulling bij het cliëntencontract’ is onder meer het volgende opgenomen.
Nu de cliënt een verblijfsstatus in Nederland krijgt wordt de hulpverlening door Gast
afgebouwd.
Tussen de cliënt en stichting Gast zijn hierover de volgende afspraken gemaakt:
De cliënt verplicht zich om zo snel mogelijk alles te doen wat nodig is om onafhankelijk van Gast te kunnen zijn, wat betreft inkomsten en huisvesting.
Afspraken over het verwerven van een eigen inkomen:
De cliënt vraagt, zodra hij/zij een pasje van de IND heeft ontvangen, direct bij de gemeente een uitkering aan.
Wie in principe onder het Pardon vallen, melden zich zodra dat mogelijk is bij de gemeente voor een uitkering.
Vanaf de dag waarop men zich bij de gemeente heeft aangemeld om een uitkering aan te vragen, stopt alle financiële ondersteuning van Gast.
Omdat het een tijdje duurt voordat cliënt het geld van de gemeente ook werkelijk krijgt, is Gast bereid om tijdelijk alle noodzakelijke kosten als lening aan de cliënt voor te schieten.
Dat wil zeggen dat alle leefgeld, alle woonkosten (huur, energie en andere woonlasten), schoolkosten, medische en andere kosten die vanaf die datum door Gast zijn betaald, aan Gast moeten worden terugbetaald. (…)
Afspraken over de huisvesting:
Als de cliënt in een woning van Gast woont moet hij zelf een andere woning of kamer gaan zoeken. Als het nodig is, helpt Gast daarbij. De cliënt is verplicht al het mogelijke te doen om zo snel mogelijk andere woonruimte te vinden. Gast heeft huurcontracten waarin staat dat bewoning alleen is toegestaan aan uitgeprocedeerde asielzoekers. Daarom is de cliënt van Gast in principe verplicht een aangeboden kamer of woning te accepteren als deze niet aan de verwachtingen of wensen beantwoordt en is de cliënt ook verplicht huisvesting buiten [woonplaats] te accepteren.
2.9. Stichting Gast heeft aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een slooppand aangeboden in de Waalstraat te [woonplaats]. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben tot op heden dit aanbod geweigerd. De Werkgroep Bijzondere Bemiddeling van de gemeente [woonplaats], die tot doel heeft onder meer alle asielzoekers met een permanente verblijfsstatus binnen twee jaar van woonruimte te voorzien, heeft twee woningen aangeboden aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Ook deze woningen zijn door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geweigerd.
2.10. Bij brief van 15 juli 2008 heeft de heer [betrokkene], manager Facilitaire Dienst van De Waalboog, onder meer het volgende aan Stichting Gast bericht.
In verband met de sloop van zorgcentrum [woonzorgcentrum] is u reeds medegedeeld dat de
huurovereenkomst van onderstaande aanleunwoningen bij zorgcentrum [woonzorgcentrum]
eindigt op 1 augustus 2008.
(…)
- [adres] [huisnummer]
(…)
U wordt verzocht uiterlijk 31 juli de woningen schoon en leeg achter te laten, en de complete set sleutels, die u bij aanvang van de huur zijn overhandigd, plus de genoteerde meterstanden af te geven bij de receptie van [woonzorgcentrum].
2.11. Bij brief van 11 augustus 2008 heeft mevrouw [betrokkene 2], directeur van De Waalboog, onder meer het volgende aan Stichting Gast bericht.
Voor zover de huurovereenkomst op 1 augustus 2008 niet is geëindigd, zeg ik deze hierbij, met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van één maand (artikel 7:228 BW), alsnog op. Dit betekent dat de huurovereenkomst in ieder geval op uiterlijk 11 september 2008 eindigt en u vanaf deze datum geen gebruik meer kunt maken van de woning.
2.12. Stichting Gast heeft medio 2007 onder meer het volgende aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bericht.
Zoals u weet heeft u hier mogen wonen op kosten van St. Gast, wetende dat dit van
tijdelijke aard is omdat het een sloopwoning betreft.
De sloopdatum van uw woning is uiterlijk 31 juli. U dient de woning leeg en schoon achter te laten zoals vermeld in het contract.
2.13. Op 31 juli 2008 heeft de heer [betrokkene 3], voorzitter van het bestuur van Stichting Gast, onder meer het volgende aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bericht.
Ondergetekende (…) sommeert bij deze de heer [..] [gedaagde sub 1] en mevrouw [..] [gedaagde sub 2]
de woning [adres] [huisnummer], [postcode] te [woonplaats] leeg op te leveren op vrijdag 1 augustus
2008.
Tevens sommeert ondergetekende bovengenoemde personen de sleutels van de woning [adres] op die zelfde datum in te leveren bij de administratie van Stichting de Waalboog.
Omdat het bestuur van de Stichting Gast zich bewust is van de situatie waarin bovengenoemde personen komen te verkeren na oplevering van de woning heeft de Stichting Gast tijdelijk bewoning van een ander pand van de Stichting aangeboden. Het overleg hierover is eenzijdig door de heer [gedaagde sub 1] en mevrouw [gedaagde sub 2] afgebroken. De Stichting Gast is te allen tijde bereid dit overleg te hervatten.
2.14. Bij brief van 6 augustus 2008 heeft de heer [betrokkene 4], bestuurslid van Stichting Gast, nogmaals aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de (huur)overeenkomst met betrekking tot de woning opgezegd tegen 6 september 2008.
2.15. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] weigeren tot op heden de woning te verlaten.
3. Het geschil
3.1. De Waalboog vordert dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Stichting Gast worden veroordeeld de woning binnen 48 uur na betekening van dit vonnis geheel leeg en ontruimd ter beschikking te stellen van De Waalboog en met alle daarin aanwezige personen en goederen te verlaten en ontruimen, met machtiging van De Waalboog om, indien [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Stichting Gast niet binnen die termijn aan het vonnis voldoen en met de ontruiming in gebreke blijven, deze zelf te doen uitvoeren, desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie, en op kosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Stichting Gast. Voorts vordert De Waalboog dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Stichting Gast hoofdelijk worden veroordeeld laatstgenoemde kosten op vertoon van de daartoe benodigde bescheiden, bestaande uit een exploot als proces-verbaal van de met deze bewerking van de verlating en ontruiming belaste gerechtsdeurwaarder, waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven, aan De Waalboog te voldoen.
Ten slotte vordert De Waalboog dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Stichting Gast hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten van de door De Waalboog ingeschakelde gerechtstolk.
3.2. De Waalboog legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
Primair verblijven [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zonder recht of titel in de woning, omdat de huurovereenkomst tussen De Waalboog en Stichting Gast - die kwalificeert als een huurovereenkomst welke een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is als bedoeld in artikel 7:232 lid 2 BW - op 1 augustus 2008 is geëindigd en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als onderhuurders geen huurbescherming toekomt.
Subsidiair verblijven [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zonder recht of titel in de woning, omdat de huurovereenkomst tussen De Waalboog en Stichting Gast is geëindigd en de huurovereenkomst tussen Stichting Gast en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] - die eveneens kwalificeert als een huurovereenkomst die naar zijn aard slechts voor korte duur is - zelfstandig (door opzegging) op 31 juli 2008, althans 1 augustus dan wel 2 augustus 2008, althans op 6 september 2008 is geëindigd.
Meer subsidiair verblijven [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zonder recht of titel in de woning, omdat de huurovereenkomst tussen De Waalboog en Stichting Gast is geëindigd en een beroep van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op huurbescherming in strijd is met de goede trouw, althans de redelijkheid en billijkheid.
3.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan. Stichting Gast refereert zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
4. De beoordeling
4.1. Anders dan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat De Waalboog een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Dit leidt zij allereerst af uit de door de gemeente [woonplaats] verleende sloopvergunning en bouwvergunning met betrekking tot het terrein van [woonzorgcentrum] en uit de bouwteamovereenkomst tussen De Waalboog en Van de Water aannemersbedrijf BV met betrekking tot ‘nieuwbouw woonzorgcentrum [woonzorgcentrum], [adres] te [woonplaats]’. Daarnaast heeft de heer [betrokkene] van De Waalboog ter zitting gemotiveerd en onweersproken aangegeven dat de eerste voorbereidingen van de sloop- en bouwwerkzaamheden reeds zijn gestart. Rondom het terrein van [woonzorgcentrum] zijn hekken geplaatst en het hoofdgebouw en nagenoeg alle aanleunwoningen zijn inmiddels ontruimd. Voorts zal Nuon op 22 september 2008 overgaan tot het afsluiten van het gas, water en licht. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn thans nog de enigen die in een aanleunwoning op het terrein van [woonzorgcentrum] wonen. Daarmee is vooralsnog het spoedeisend belang van De Waalboog in voldoende mate gegeven.
4.2. De vraag die in dit kort geding allereerst dient te worden beantwoord is, of de huurovereenkomst tussen De Waalboog en Stichting Gast kwalificeert als een huurovereenkomst die het gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is als bedoeld in artikel 7:232 lid 2 BW. Partijen verschillen daarover van mening. Voor het antwoord op deze vraag moet volgens vaste jurisprudentie worden gekeken naar de aard van het gehuurde zelf, de aard van het gebruik van het gehuurde, de bedoelingen van partijen bij het aangaan van de huurovereenkomst, de effectuering van die bedoelingen en de duur van het gebruik van het gehuurde. Gelet op de wettekst en de wetsgeschiedenis past het voorts, om reden dat de huurder bij een huurovereenkomst die naar zijn aard van korte duur is geen huurbescherming toekomt, terughoudend te zijn bij het aannemen van het bestaan van een dergelijke huurovereenkomst.
4.3. In het onderhavige geval lijdt het echter geen twijfel dat er sprake is van een huurovereenkomst die het gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is. Voorop staat immers dat De Waalboog en Stichting Gast het er over eens zijn dat het gaat om een dergelijke huurovereenkomst. Zij hebben deze huurovereenkomst bij het aangaan daarvan ook als zodanig benoemd (zie 2.5). Voorts blijkt uit de inhoud van die huurovereenkomst onmiskenbaar dat het gehuurde is bestemd voor sloop binnen afzienbare termijn in verband met de nieuwbouw van de dependance van het verpleeghuis van De Waalboog en de nieuwbouw van een zorgcomplex. De bewoordingen van de huurovereenkomst zijn overduidelijk. Op verschillende plaatsen wordt daarin benadrukt dat de woning voor korte tijd wordt verhuurd in afwachting van de sloop- en bouwwerkzaamheden (zie opnieuw 2.5). Het tijdelijke karakter van de huurovereenkomst is daarmee telkens aangegeven. De bedoeling van partijen was dus ondubbelzinnig gericht op een tijdelijk gebruik van de woning. Verder is voldoende komen vast te staan dat De Waalboog consequent heeft vastgehouden aan deze bedoeling. Op 20 maart en 20 juni 2008 heeft De Waalboog aan Stichting Gast medegedeeld dat de huurovereenkomst eindigt en dat zij de woning op 1 augustus 2008 leeg en ontruimd moet opleveren. Aan het voorgaande doet niet af dat de huurovereenkomst uiteindelijk vier jaar heeft geduurd. Het is immers algemeen bekend dat met het ontwikkelen en uitvoeren van renovatie- en/of nieuwbouwprojecten enige tijd gemoeid kan zijn (vergelijk voorzieningenrechter ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, 8 januari 2007, WR 2007, 73). Om deze reden kan ook het argument dat stilzwijgend een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, omdat de huurovereenkomst die in tijd was beperkt tot 1 mei 2006, vervolgens niet is verlengd of beëindigd, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet baten. De overeenkomst is immers voortgezet met inbegrip van alle bepalingen van die overeenkomst, dus met de restrictie dat het voortzetten van de huur afhankelijk is van het daadwerkelijke tijdstip van slopen.
4.4. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan op grond van het voorgaande dan ook worden aangenomen dat de huurovereenkomst tussen De Waalboog en Stichting Gast kwalificeert als een huurovereenkomst die het gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is. Vaststaat dat deze huurovereenkomst op 1 augustus 2008 is geëindigd (zie 2.10). De Waalboog en Stichting Gast verschillen hierover ook niet van mening. De vraag is dan wat de positie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is bij deze stand van zaken. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.5. Aanvankelijk hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning om niet in gebruik gekregen van Stichting Gast. De tussen hen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een cliëntencontract. Nadat aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 15 juni 2007 een permanente verblijfsstatus is verleend, zijn er aanvullende afspraken gemaakt. Een van deze afspraken hield in dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in het vervolg zelf de (onder)huur van de woning zouden betalen. Vanaf dat moment was er dus sprake van (onder)verhuur van de woning door Stichting Gast aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Dit betekent dat vanaf het moment dat de (hoofd)huurovereenkomst tussen De Waalboog en Stichting Gast eindigde (op 1 augustus 2008), aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als onderhuurders van de woning in beginsel huurbescherming zou toekomen op grond van artikel 7:269 BW.
4.6. Laatstgenoemd artikel is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval evenwel niet van toepassing. In zijn arrest van 29 oktober 1982, NJ 1983, 213 (later herhaald in HR 28 januari 1994, NJ 1994, 421) heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen: “Dit doet dan de vraag rijzen, of art. 1623k toepassing kan vinden bij beëindiging van ieder soort overeenkomst, dan wel of de wetgever slechts het oog heeft gehad op beëindiging van die huurovereenkomsten, die - althans voor wat betreft het onderverhuurde gedeelte van het gehuurde - zijn te beschouwen als overeenkomsten van huur en verhuur van woonruimte, waarop van toepassing zijn de bepalingen van de afdeling waarin art. 1623k is opgenomen. Anders dan in het middel kennelijk wordt aangenomen, moet deze vraag in laatstbedoelde zin worden beantwoord. Waar noch de tekst van de wet, noch de wetgevingsgeschiedenis daartoe noopt, mag de toepassingssfeer van een zo ingrijpend wetsvoorschrift als artikel 1623k, niet worden uitgebreid tot gevallen van beëindiging van (hoofd)huurovereenkomsten die zelf niet beheerst worden door de art. 1623a e.v. Dit laatste zou tot gevolg hebben dat de verhuurder niet alleen - zonder dat daartoe zijn toestemming is vereist - partij wordt bij een tussen anderen tot stand gekomen huurovereenkomst, maar ook dat deze hem bindende (onder)huurovereenkomst door andere wettelijke regels - ook voor wat de vaststelling van de huurprijs betreft - geregeerd kan worden dan die welke overeenkomst beheersen, op grond waarvan hij het verhuurde aan de (hoofd)huurder in huur had afgestaan.”
4.7. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de toepassingssfeer van een ingrijpend wetsvoorschrift als artikel 7A:1623k BW oud (in vergelijkbare vorm thans artikel 7:269 BW) niet mag worden uitgebreid tot gevallen van beëindiging van (hoofd)huur-overeenkomsten die zelf niet worden beheerst door de huurbeschermingsbepalingen. Omdat het in de onderhavige zaak gaat om een huurovereenkomst tussen De Waalboog en Stichting Gast die kwalificeert als een huurovereenkomst die het gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is, waarop ingevolge artikel 7:232 lid 2 BW afdeling 5 van titel 4 van boek 7 BW niet van toepassing is, vindt ook artikel 7:269 BW geen toepassing. Daarmee verblijven [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vanaf 1 augustus 2008 zonder recht of titel in de woning. De vordering van De Waalboog ligt dan ook voor toewijzing gereed, met dien verstande dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een termijn van één (1) week zal worden gegund om de woning te verlaten. In dit verband acht de voorzieningenrechter met name van belang dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] inmiddels drie aangeboden woningen hebben geweigerd, terwijl zij in de aanvullende afspraken met Stichting Gast akkoord zijn gegaan met de verplichting al het mogelijke te doen om zo snel mogelijk andere woonruimte te vinden. Ook zijn zij akkoord gegaan met de verplichting in principe een aangeboden kamer of woning te accepteren als deze niet aan de verwachtingen of wensen beantwoordt. Bovendien heeft Stichting Gast ter zitting onweersproken gesteld dat de woning aan de Waalstraat te [woonplaats] nog steeds door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kan worden betrokken. Van een noodtoestand is dan ook geen sprake, anders dan de noodtoestand die uiteraard ontstaat als een ontruimingsvonnis ten uitvoer wordt gelegd en die het voorziene en zelfs beoogde gevolg is van het vonnis zelf. Dat voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in zo’n geval een onomkeerbare situatie kan ontstaan, is eveneens inherent aan een ontruimingsvonnis. Ten slotte is uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en uit de in het geding gebrachte stukken vooralsnog voldoende gebleken dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] al geruime tijd op de hoogte zijn van het feit dat zij in een sloopwoning verblijven en dat zij op zoek moeten naar een andere woning. Gelet op het spoedeisend belang ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad achterwege te laten.
4.8. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Stichting Gast zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De gevorderde kosten van de door De Waalboog ingeschakelde gerechtstolk zullen worden afgewezen, omdat deze kosten niet nader zijn gespecificeerd en/of met stukken onderbouwd. De kosten aan de zijde van De Waalboog worden begroot op:
- dagvaarding € 85,44
- vast recht € 254,00
- salaris procureur € 816,00
Totaal € 1.155,44
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Stichting Gast om de woning te ([postcode]) [woonplaats], aan de [adres] [huisnummer], binnen één (1) week na betekening van dit vonnis geheel leeg en ontruimd ter beschikking van De Waalboog te stellen en met alle daarin aanwezige personen en goederen te verlaten en te ontruimen;
5.2. machtigt De Waalboog om, indien [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Stichting Gast niet binnen voornoemde termijn aan het vonnis voldoen en met de ontruiming in gebreke blijven, deze zelf te doen uitvoeren, desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie en op kosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Stichting Gast;
5.3. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Stichting Gast hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover de één betaalt, ook de anderen daardoor zullen zijn bevrijd, om de onder 5.2. genoemde kosten op vertoon van de daartoe benodigde bescheiden, bestaande uit een exploot als proces-verbaal van de met deze bewerking van de verlating en ontruiming belaste gerechtsdeurwaarder, waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven, aan De Waalboog te voldoen;
5.4. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Stichting Gast hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover de één betaalt, ook de anderen daardoor zullen zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van De Waalboog tot op heden begroot op € 1.155,44;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 15 september 2008.