Rb. Arnhem (vzr.), 27-06-2006, nr. 140518/KGZA06-285
ECLI:NL:RBARN:2006:AY4918
- Instantie
Rechtbank Arnhem (Voorzieningenrechter)
- Datum
27-06-2006
- Zaaknummer
140518/KGZA06-285
- LJN
AY4918
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2006:AY4918, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 27‑06‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Uit de parlementaire geschiedernis blijkt dat de invoering van lid 3 van artikel 3:86 BW met name is geschied vanuit de gedachte van misdaadbestrijding, waaronder ook valt het bestrijden van heling.
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 140518 / KG ZA 06-285
Vonnis in kort geding van 27 juni 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOMOBIELBEDRIJF [eiser] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
in de procedure tegen gedaagde sub 5 verweerster in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. P.C. van den Berg te Amersfoort,
tegen
1. de vennootschap onder firma
V.O.F. AUTOBEDRIJF [gedaagde],
gevestigd te [woonplaats],
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
bijgestaan door mr. O. Diemel van ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde3] AUTOLEASE LINGEWAARD B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Huissen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.J.A. Plattel te Arnhem,
5. [gedaagde4]
h.o.d.n. Handelsonderneming [gedaagde4]
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. P.D. Labee te Amersfoort
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid:
Eiseres als [eiser], gedaagden sub 1,2 en 3 tezamen als [gedaagden], gedaagde sub 4 als [gedaagde3] en gedaagde sub 5 als [gedaagde4]
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota's van gedaagden,
- de conclusie van eis in reconventie van [gedaagde3].
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] is een automobiel- en garage(herstel)bedrijf, gevestigd te [woonplaats]. Tot haar voorraad heeft behoord een personenauto van het merk BMW type 520i met kenteken [nummer].
2.2. [eiser] heeft de auto met de daarbij behorende kentekenbewijzen deel II en deel III aan Van Eden Exploitatiemaatschappij B.V. (ook handelend onder de naam Autocentrum [b[betrokkene]]schadenet Arnhem en hierna te noemen [betrokkene]) afgegeven met het doel dat [betrokkene] deze auto zou doorverkopen. Na de mededeling van [betrokkene] aan [eiser] dat zij een koper had voor de auto, hebben [eiser] en [betrokkene] afgesproken dat [betrokkene] de koopprijs voor 10 april 2006 aan [eiser] zou betalen. Een bedrag van € 40.000,-- is op 23 maart 2006 aan [betrokkene] gefactureerd. [eiser] heeft het kentekenbewijs I onder zich gehouden en op de factuur melding gemaakt van een eigendomsvoorbehoud ten aanzien van de auto.
2.3. De auto is vervolgens medio maart 2006 door [betrokkene] verkocht aan [gedaagde3] en op 20 maart 2006 aan [gedaagde4] Neervoort heeft de koopprijs van € 30.000,00 contant betaald en de auto diezelfde dag nog doorverkocht aan Auto Ruvo B.V. te Hardinxveld-Giessendam. Vervolgens heeft [gedaagden] op of omstreeks 21 maart 2006 de auto van Auto Ruvo B.V. gekocht. Op 7 april 2006 is de auto op naam gesteld van [gedaagde4]
2.4. Op 6 april 2006 zijn door of in opdracht van [gedaagde3] alle op het terrein van [betrokkene] aanwezige auto's, waaronder ook de onderhavige auto, van het terrein van [betrokkene] gehaald.
2.5. Op 11 april 2006 heeft [eiser] conservatoir beslag tot afgifte op de auto laten leggen. De auto bevond zich op het ogenblik van beslaglegging en gerechtelijke inbewaringstelling op het terrein van [gedaagden].
2.6. Bij uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 april 2006 is [betrokkene] failliet verklaard.
Het geschil in conventie en reconventie
[eiser] vordert - kort weergegeven - dat de voorzieningenrechter gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om te gehengen en gedogen dat [eiser] de auto vrij van beperkingen zal kunnen verkopen zonder dat gedaagden - vóór dan wel na levering van de auto - enig recht op de auto kunnen uitoefenen, althans zich kunnen verhalen op de opbrengst van een eventuele verkoop, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2. [gedaagde3] vordert in reconventie - kort samengevat - dat de voorzieningenrechter [eiser] zal veroordelen tot het in kennis stellen van de bewaarder van het feit dat [gedaagde3] rechthebbende op de auto is, onder mededeling en betekening van het vonnis aan de bewaarder, op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede dat de voorzieningenrechter de bewaring opheft, onder de bepaling dat de bewaarder de auto dient af te geven aan [gedaagde3].
3.3. Partijen voeren over en weer verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling in conventie en reconventie
4.1. Het spoedeisend belang van [eiser] en [gedaagde3] bij hun vorderingen vloeit voldoende voort uit hun stellingen.
4.2. Allereerst moet de vraag worden beantwoord of [betrokkene] eigenaar van de auto is geworden of zoals [eiser] stelt, houder.
4.3. [eiser] stelt dat de eigendom van de auto nooit is overgegaan op [betrokkene]. [betrokkene] zou de auto van haar slechts hebben meegekregen om potentiële kopers daarvoor te interesseren. Pas als er een koper gevonden zou zijn, zou ook de verkoop door [eiser] aan [betrokkene] geëffectueerd worden en [betrokkene] een koopprijs verschuldigd zijn.
Achteraf, zo stelt [eiser], is gebleken dat zij het bezit van de auto door een strafbaar feit is verloren voordat de koop tot stand was gekomen. [eiser] beroept zich daarom op de bescherming van artikel 3:86, lid 3 BW.
4.4. [eiser] heeft bij de overdracht van de auto het kentekenbewijs deel I onder zich gehouden. Ook heeft zij kennelijk met [betrokkene] over een koopprijs gesproken, maar deze eerst gefactureerd nadat [betrokkene] haar had meegedeeld een koper voor de auto te hebben gevonden. Ter zitting is gebleken dat ook volgens [gedaagde3] de afspraak tussen [eiser] en [betrokkene] was gemaakt dat de laatste zou trachten de auto te verkopen en dat als dat gelukt zou zijn, ook de koopovereenkomst tussen [eiser] en [betrokkene] afgerond zou worden. De andere partijen hebben zich hierbij aangesloten. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat wat er ook van deze feitelijke gang van zaken zij, onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] [betrokkene] het bezit van de auto heeft verschaft. Zelfs als de koopprijs tussen hen vaststond en [eiser] [betrokkene] de papieren heeft gegeven, blijkt nog niet voldoende van bezitsverschaffing. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat [betrokkene] houder werd van de aan haar afgegeven auto. Dit houderschap kon zij niet zelf omzetten in bezit.
4.5. [betrokkene] heeft echter de auto doorverkocht en geleverd.
De vraag die thans voorligt is of de verkrijgers van [betrokkene] een beroep kunnen doen op de bescherming die artikel 3:86 aan de verkrijger te goeder trouw biedt.
4.6. Als [eiser], zoals zij zelf stelt, door diefstal het bezit van de auto heeft verloren, kan zij de auto opeisen als voldaan is aan de voorwaarden genoemd in artikel 3:86, lid 3 BW. Geen van de gedaagden komt de daarin onder a genoemde bescherming toe, omdat zij alle professionele autohandelaren zijn.
4.7. De verkoop door [betrokkene] van de auto waarvan hij houder was en de levering daarvan, dient als verduistering te worden omschreven. [eiser] stelt dat verduistering onder het begrip diefstal in artikel 3:86 lid 3 BW moet worden begrepen, nu dat begrip ruim geïnterpreteerd moet worden. [eiser] baseert haar stelling op de wetsgeschiedenis en een arrest van het Gerechtshof Leeuwarden van 10 augustus 2005.
[gedaagde3] en Neervoort stellen dat verduistering niet valt onder het begrip diefstal van artikel 3:86 lid 3 BW, aangezien dit artikel beperkt - namelijk tot het strafrechtelijke begrip "diefstal" - moet worden uitgelegd. Zij baseren zich eveneens op de wetsgeschiedenis en op een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 oktober 2003.
4.8. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de invoering van lid 3 van artikel 3:86 BW met name is geschied vanuit de gedachte van misdaadbestrijding, waaronder ook valt het bestrijden van heling. De minister wijst in de parlementaire geschiedenis op het volgende: "uitlegmogelijkheden behoeft men van deze uitzondering in beginsel niet te verwachten, wanneer men haar beperkt tot zaken, waarvan vaststaat dat zij gestolen zijn, waarbij het aspect van criminaliteit inderdaad zwaarder weegt dan in andere gevallen waarin een onbevoegd vervreemde zaak in handen van een verkrijger te goeder trouw is gekomen".
Omdat bij verloren zaken misdaadbestrijding niet aan bod komt, is er volgens de parlementaire geschiedenis in het nieuwe wetsartikel onderscheid gemaakt tussen gestolen en verloren zaken. Nu gestolen wordt afgezet tegen verloren, misdaadbestrijding op de voorgrond staat en criminaliteit wordt afgezet tegen andere vormen van bezitsverlies, moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat de wetgever met het begrip diefstal een ruimer begrip op het oog heeft gehad dan het strafrechtelijke van artikel 310 Wetboek van Strafrecht. Er valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook ander bezitsverlies ten gevolge van crimineel handelen dan diefstal onder, in het bijzonder verduistering, zoals waarvan hier sprake is.
4.9. Nu onder diefstal ook verduistering moet worden begrepen en gedaagden geen natuurlijke personen zijn als bedoeld in artikel 3:86, lid 3 sub a en de transactie ook niet valt onder de uitzondering van in artikel 3:86,lid 3 sub b, wordt voorshands geoordeeld dat [eiser] met succes een beroep kan doen op artikel 3:86, lid 3 BW. Dit betekent dat [eiser] de auto van gedaagden als zijn eigendom kan opeisen. De vordering zal daarom worden toegewezen voor zover zij niet is gericht op een in kort geding niet toewijsbare verklaring voor recht. De vordering van [gedaagde3] in reconventie ligt daarmee voor afwijzing gereed.
4.10. Aan een bespreking van de overige weren wordt niet meer toegekomen.
In conventie
4.11. Als de in het ongelijk gestelde partijen, zullen gedaagden in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De gevorderde kosten van de beslaglegging zijn ten aanzien van [gedaagden] toewijsbaar, nu het beslag onder [gedaagden] niet nietig, onnodig of onrechtmatig is gebleken. Deze bedragen in totaal € 425,00 aan exploitkosten en € 579,00 voor salaris procureur) De rechtbank begroot de proceskosten van [eiser] voor [gedaagde3] op:
- dagvaarding € 84,87
- vast recht (€ 248,00 : 3) € 82,70
- salaris procureur (€ 819: 3) € 272,00
__________
Totaal € 439,57
Voor Neervoort op:
- dagvaarding € 84,87
- vast recht (€ 248,00 : 3) € 82,70
- salaris procureur (€ 819: 3) € 272,00
__________
Totaal € 439,57
Voor [gedaagden] op:
- dagvaarding € 71,32
- vast recht (€ 248,00 : 3) € 82,70
- salaris procureur (€ 819: 3) € 272,00
- kosten beslaglegging € 579,00
__________
Totaal € 1.005,02
In reconventie
4.15. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde3] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiser] worden veroordeeld. Nu deze procedure zo nauw verwant is aan de procedure van [eiser] tegen [gedaagde3] dat daarvoor geen andere c.q. nieuwe stellingen behoefden te worden aangevoerd worden deze kosten op nihil worden gesteld
De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
5.1. veroordeelt de gedaagden om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te gehengen en te gedogen dat [eiser] de personenauto van het merk BMW type 520i met kenteken [nummer] vrij van beperkingen zal kunnen verkopen,
5.2. veroordeelt gedaagden, ieder voor zich, tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00 per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat betreffende gedaagde in gebreke blijft aan het hiervoor onder 1 bepaalde te voldoen, met een maximum van € 50.000,00.
5.3. veroordeelt [gedaagde3] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 439,57,
veroordeelt Neervoort in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 439,57,
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 1.005,02,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. weigert het anders of meer gevorderde.
In reconventie
5.6. weigert de gevorderde voorzieningen
5.7. veroordeelt [gedaagde3] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert op 27 juni 2006.