Dierproevenbesluit 2014
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 17-07-2020
- Bronpublicatie:
02-07-2020, Stb. 2020, 258 (uitgifte: 16-07-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
17-07-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-07-2020, Stb. 2020, 258 (uitgifte: 16-07-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Dierenrecht / Algemeen
1.
De fokker, de leverancier en de gebruiker zorgen ervoor dat:
- a.
alle dieren beschikken over huisvesting, een omgeving, voedsel, water en verzorging die passend zijn voor hun gezondheid en welzijn en welke ten minste voldoet aan de in bijlage III van de richtlijn gestelde eisen met ingang van de in die bijlage bij die eisen genoemde data;
- b.
iedere beperking van de mogelijkheid van de dieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen, tot een minimum wordt beperkt;
- c.
de dieren en de omstandigheden waarin de dieren worden gefokt, gehouden, of gebruikt, dagelijks worden gecontroleerd en de uitgevoerde controles en bevindingen worden geregistreerd;
- d.
voorzieningen worden getroffen om een eventueel letsel of pijn, onnodig lijden, angst en blijvende schade die vermijdbaar zijn en die worden ontdekt, zo snel mogelijk te verhelpen,
- e.
de dieren onder behoorlijke omstandigheden worden vervoerd, en
- f.
er niet wordt gerookt in ruimten waarin zich dieren bevinden.
2.
Voor knaagdieren en konijnen worden geen draadkooien of draadroosterbodems gebruikt.
3.
De inrichtingen van de fokker, de leverancier en de gebruiker, beschikken over installaties en voorzieningen die geschikt zijn voor de daar gehuisveste diersoorten, en indien er dierproeven plaatsvinden, voor de uitvoering van die dierproeven.
4.
Het ontwerp, de bouw en de werking van de in het derde lid bedoelde installaties en voorzieningen zijn zodanig dat dierproeven zo doelmatig mogelijk kunnen worden uitgevoerd en dat met zo weinig mogelijk dieren en een minimum aan pijn, lijden, angst of blijvende schade naar betrouwbare resultaten wordt gestreefd.
5.
De in het derde lid bedoelde installaties en voorzieningen en het ontwerp, de bouw en de werking daarvan, bedoeld in het vierde lid, voldoen aan de in bijlage III bij de richtlijn aan installaties en voorzieningen en het ontwerp, de bouw en de werking daarvan, bedoeld in het vierde lid, gestelde voorschriften.
6.
Van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, kan worden afgeweken:
- a.
om redenen van dierenwelzijn of diergezondheid, of
- b.
om wetenschappelijke redenen, mits dit noodzakelijk is voor de uitvoering van het projectvoorstel waarvoor een projectvergunning is verleend.
7.
In aanvulling op het zesde lid kan Onze Minister om wetenschappelijke redenen of redenen van dierenwelzijn of diergezondheid op verzoek een ontheffing verlenen van de verplichtingen op grond van het eerste lid, aanhef en onder a.