Einde inhoudsopgave
Aanwijzingen voor de regelgeving
Officiële Toelichting
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2018
- Bronpublicatie:
22-12-2017, Stcrt. 2017, 69426 (uitgifte: 29-12-2017, regelingnummer: 3215945)
- Inwerkingtreding
01-01-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2017, Stcrt. 2017, 69426 (uitgifte: 29-12-2017, regelingnummer: 3215945)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Besluit (algemeen)
Staatsrecht / Wetgeving
Eerste lid. Een fictie in een wettelijk voorschrift (‘wordt geacht’) levert een onweerlegbaar rechtsvermoeden op. Vaak is het mogelijk in plaats van een fictie de vorm te kiezen van een gelijkstelling of het van overeenkomstige toepassing verklaren van andere regels. Zie ook aanwijzing 5.1, tweede lid.
Tweede lid. Een weerlegbaar rechtsvermoeden kan onder meer worden gebruikt om op niet-dwingende wijze naar normalisatienormen te verwijzen. Zie ook aanwijzing 3.48.
Voorbeeld bij het tweede lid
- —
Veiligheidscomponenten, subsystemen en kabelbaaninstallaties die overeenstemmen met door Onze Minister aan te wijzen nationale normen ter omzetting van geharmoniseerde normen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de richtlijn, worden vermoed te voldoen aan de essentiële eisen. (Artikel 4, eerste lid, van de Wet kabelbaaninstallaties)