Ktr. 's-Gravenhage, 29-08-2011, nr. 1031827 \ RL EXPL 11-2388
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7710
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage (Kantonrechter)
- Datum
29-08-2011
- Zaaknummer
1031827 \ RL EXPL 11-2388
- LJN
BU7710
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7710, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 29‑08‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑08‑2011
Inhoudsindicatie
Luchtvaartclaim; vordering gebaseerd op Verordening (EU) nr. 261/2004; financiële compensatie in het geval van langdurige vertraging van een vlucht. In navolging van het HvJ EU in het zogenaamde Sturgeon-arrest (LJN: BK4714), honoreert de kantonrechter de aanspraak van de passagiers op compensatie in het geval van een langdurige vertraging. Het beroep van de luchtvaartmaatschappij op overmacht (de vertraging is veroorzaakt door technische problemen, te weten een probleem met het zogenaamde “fuel filter”, welk filter tijdens de “pre-flight check” nog in orde was bevonden) wordt verworpen. Op grond van de stellingen van de luchtvaartmaatschappij kan niet worden vastgesteld dat de omstandigheden die het probleem aan het fuel filter vergezelden verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de luchtvaartactiviteit. Het betreft hier de vlucht van Amsterdam naar Gran Canaria d.d. 16 januari 2009 (vluchtnummer OR109)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie 's-Gravenhage
Rolnummer: 1031827 \ RL EXPL 11-2388
29 augustus 2011
Vonnis in de zaak van:
1. [eiseres],
2. [eiser],
beiden wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. C. Beernink,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TUI Airlines Nederland B.V.,
mede handelend onder de naam ArkeFly,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
gedaagde partij,
gemachtigden: mrs. J.D. van de Meent en M. Lustenhouwer.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eisers]" respectievelijk "ArkeFly".
1. Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast te beschouwen stukken:
- het exploot van dagvaarding van 14 januari 2011, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- de brief d.d. 12 juli 2011 van de griffier van deze rechtbank, waarbij partijen onder meer in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten over de vraag of zij prijs stellen op pleidooi. ArkeFly heeft niet gereageerd op deze brief.
- de akte reageren producties van de zijde van [eisers]. Bij die akte hebben [eisers] meegedeeld geen prijs te stellen op pleidooi.
De uitspraak van het vonnis is vervolgens bepaald op heden.
2. Feiten
2.1 ArkeFly is een chartermaatschappij. Zij sluit geen luchtvervoerovereenkomsten rechtstreeks met de passagiers, maar uitsluitend met touroperators.
2.2 [eisers] hebben via een touroperator een reis geboekt naar Gran Canaria (Spanje). Zij zouden door ArkeFly van Amsterdam Schiphol Airport naar Airport de Gran Canaria te Las Palmas en weer terug vervoerd worden.
De afstand van de vlucht enkele reis bedraagt 3.186 kilometer.
2.3 De heenvlucht zou worden uitgevoerd onder vluchtnummer OR109. De oorspronkelijk geplande vertrektijd vanuit Amsterdam op 16 januari 2009 was om 7.00 uur (lokale tijd); de oorspronkelijk geplande aankomsttijd op Gran Canaria was op diezelfde dag om 10.40 uur (lokale tijd). De geboekte vlucht is uiteindelijk op 16 januari 2009 om omstreeks 16.40 uur - dus met een vertraging van meer dan 5 uur - op het vliegveld te Gran Canaria geland.
3. Vordering
3.1 [eisers] vorderen dat ArkeFly bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 978,50, te vermeerderen met de wettelijke daarover vanaf 25 november 2010 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van ArkeFly in de proceskosten vermeerderd met vertragingsrente.
3.2 Naast de hiervoor vermelde feiten wordt de vordering - zakelijk weergegeven - gegrond op de volgende stellingen. De geboekte vlucht is uitgevoerd met een zodanig langdurige vertraging, dat daardoor aanspraak bestaat op compensatie op de voet van artikel 7 van de in deze toepasselijke EG-verordening 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: de Verordening). Verwezen wordt naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans geheten: Hof van Justitie, hierna aan te duiden als: HvJ EU), van 19 november 2009 in de zaak met nummers C-432/07 en C 402/07, NJ 2010/137, LJN: BK4714, welke uitspraak hierna zal worden aangeduid als: Sturgeon-arrest.
De aanspraak op compensatie bedraagt in dit geval € 400,- per persoon, dus € 800,- in totaal. ArkeFly heeft de verschuldigde vergoeding ondanks sommatie niet willen voldoen. ArkeFly dient de gemaakte buitengerechtelijke kosten en vertragingsrente te vergoeden.
4. Verweer
4.1. ArkeFly heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers] in hun vordering, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten inclusief nakosten.
4.2. ArkeFly voert in dit verband - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
4.2.1. De verordening geeft [eisers] geen aanspraak op compensatie. Er is immers geen sprake van een annulering, maar van een vertraging. De Verordening voorziet niet in een compensatie op de voet van artikel 7 in het geval van vertraging. Het HvJ EU heeft in het Sturgeon-arrest weliswaar anderszins geoordeeld, maar dit arrest kan niet worden gevolgd omdat het in strijd is met het eerder door het HvJ EU gewezen IATA-arrest van 10 januari 2006 (NJ 2006/372, LJN: AU9523) en de Verordening (bij de uitleg die het HvJ EU in het Sturgeon-arrest daaraan heeft gegeven) in strijd is met het Verdrag van Montreal (d.d. 28 mei 1999, Trb. 2000/32) en verschillende communautaire rechtsbeginselen. Het Sturgeon-arrest geeft aanleiding tot het stellen van nadere prejudiciële vragen aan het HvJ EU. Een beslissing in deze zaak zou met het oog daarop moeten worden aangehouden. Althans, een aanhouding is aan de orde gelet op de aan het HvJ EU naar aanleiding van het Sturgeon-arrest gestelde prejudiciële vragen. Een beslissing zou voorts moeten worden aangehouden in afwachting van een bij een gerechtshof aanhangige zaak en een mogelijke vordering tot cassatie in het belang der wet.
4.2.2. Voor het geval de kantonrechter toch van oordeel is dat de Verordening in dit geval aanspraak geeft op compensatie, beroept ArkeFly zich op overmacht op de voet van het bepaalde in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.2.3. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar omdat de kosten voor de opgevoerde verrichtingen niet op de voet van het bepaalde in artikel 6: 96 BW voor vergoeding door ArkeFly in aanmerking komen.
5. Beoordeling
Aanspraak op compensatie
5.1 De kantonrechter stelt vast dat in de situatie die in deze zaak aan de orde is, de Verordening van toepassing is. Partijen twisten daarover ook niet.
5.2 De vraag is vervolgens of ArkeFly gelet op het bepaalde in de Verordening gehouden is [eisers] te compenseren voor het feit dat zij meer dan 5 uur later dan de geplande aankomsttijd zijn aangekomen op de luchthaven van bestemming.
5.3 Het HvJ EU heeft zich over deze rechtsvraag uitgelaten in de zaken die hebben geleid tot het hiervoor onder punt 3.2 genoemde Sturgeon-arrest. In dat arrest heeft het HvJ EU - voor zover voor de onderhavige zaak van belang - beslist, dat op het in de Verordening toegekende recht op compensatie als bedoeld in artikel 7 ook aanspraak bestaat in het geval van een langdurige vertraging, tenzij de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat deze vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden, dat wil zeggen van omstandigheden waarop de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Van een langdurige vertraging is naar het oordeel van het HvJ EU sprake indien de eindbestemming drie of meer uren na de oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij geplande aankomsttijd wordt bereikt.
5.4 De kantonrechter volgt ArkeFly niet in haar standpunt dat het Sturgeon-arrest dwingt tot het stellen van nadere prejudiciële vragen aan het HvJ EU, ook niet na afweging van de belangen van ArkeFly bij aanhouding en die van [eisers] bij afdoening. Dienaangaande wordt overwogen dat de nationale rechter gebonden is aan hetgeen het HvJ EU heeft beslist over de uitlegging of de geldigheid van een handeling van een instelling van de gemeenschap (zoals de Verordening). Het staat de nationale rechter weliswaar vrij om zich, zo hij dit nodig oordeelt, opnieuw tot het HvJ EU te wenden met nadere prejudiciële vragen, maar in zo'n geval kan niet de geldigheid van het gewezen arrest aan de orde komen (HvJ EU 5 maart 1986 [Wünsche], LJN BE6107). Het Sturgeon-arrest is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende duidelijk en laat - mede tegen de achtergrond van 's hofs eerdere jurisprudentie betreffende de Verordening, die consistent is - geen ruimte voor twijfel omtrent de geldigheid van de Verordening. In het bijzonder blijkt uit voormelde jurisprudentie dat het HvJ EU de compensatieregeling in de Verordening - al dan niet conform de uitleg die het daaraan in het Sturgeon-arrest heeft gegeven - niet in strijd acht met het bepaalde in artikel 29 van het Verdrag van Montreal, in welk artikel het exclusieve karakter van het Verdrag tot uitdrukking komt. Volgens het HvJ EU ziet het Verdrag van Montreal op de voorwaarden voor het instellen van een vordering tot vergoeding van individuele schade die het gevolg is van een vertraging, terwijl de Verordening ertoe strekt onmiddellijke en gestandaardiseerde compensatie te bieden voor identieke schade die (wat de situatie betreft waarop artikel 7 ziet) bestaat uit het geleden tijdsverlies op zichzélf. De twee regelingen kunnen volgens het HvJ EU om die reden naast elkaar bestaan. De omstandigheid dat in artikel 12 lid 1 van de Verordening is voorzien in de mogelijkheid de toegekende compensatie op grond van de Verordening in mindering te brengen op eventuele verdere compensatie, doet aan het voorgaande niet af.
Het Sturgeon-arrest geeft de kantonrechter dus geen aanleiding tot het stellen van nadere prejudiciële vragen. Het aan het HvJ EU voorleggen van de door ArkeFly geformuleerde vragen zou, gelet op het voorgaande, in feite neerkomen op het aan de orde stellen van de geldigheid van het Sturgeon-arrest, hetgeen zoals vermeld niet is toegestaan. Voor een aanhouding van de beslissing in afwachting van een antwoord van het HvJ EU op door andere rechters naar aanleiding van het Sturgeon-arrest gestelde vragen, of in afwachting van uitspraken van een nationale appelrechter, ziet de kantonrechter tegen de achtergrond van het vooroverwogene evenmin drijfveren. De kantonrechter ziet verder geen reden te anticiperen op een mogelijk cassatieberoep "in het belang der wet".
5.5 De kantonrechter zal de onderhavige zaak derhalve thans afdoen en zich daarbij baseren op hetgeen is beslist in het Sturgeon-arrest en andere relevante uitspraken van het HvJ EU. Nu het HvJ EU in het Sturgeon-arrest niet anderszins heeft overwogen of beslist, geldt de daarin gegeven uitleg van de Verordening vanaf de datum dat deze in werking is getreden.
5.6 Het verweer van ArkeFly, dat een vertraging van meer dan 5 uur geen aanspraak doet ontstaan op de in artikel 7 van de Verordening vermelde compensatie, wordt verworpen. Het tegendeel volgt immers uit de beslissing van het HvJ EU in het Sturgeon-arrest.
Overmacht
5.7 Daarmee komt de kantonrechter toe aan het beroep van ArkeFly op overmacht op de voet van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In dat artikelonderdeel is bepaald dat geen compensatie verschuldigd is indien de annulering het gevolg is van "buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden". Het HvJ EU heeft in het Sturgeon-arrest in feite beslist dat dit artikel analoge toepassing vindt in het geval van een langdurige vertraging.
5.8 ArkeFly beroept zich wat dit verweer betreft op de volgende omstandigheden.
De vertraging is veroorzaakt door technische problemen, te weten een probleem met het zogenaamde "fuel filter". Dit filter is tijdens de "pre-flight check" gecontroleerd en leek toen in orde. Het toestel was goed onderhouden en beschikte over een geldig bewijs van luchtvaardigheid. Tijdens de vlucht ontving de bemanning een melding van een probleem met het fuel filter. Het toestel is daarop naar Amsterdam is teruggekeerd, alwaar het filter is vervangen. De vlucht is vervolgens alsnog, met vertraging, uitgevoerd. Het toestel was toentertijd sinds 1 jaar en 2 maanden 'af fabriek' bij ArkeFly in gebruik en dus relatief jong.
5.9 Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ EU kunnen de in punt 14 van de considerans van de Verordening genoemde gebeurtenissen - waaronder politieke instabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert - leiden tot de in artikel 5 lid 3 van de Verordening bedoelde buitengewone omstandigheden, indien deze hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen, dat wil zeggen: maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden met name voldoen aan de voor de betrokken luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. De vervoerder moet aldus aantonen dat zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen - voor zover dit geen onaanvaardbare offers zou hebben gevraagd - een annulering of langdurige vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheden kennelijk niet te vermijden was geweest.
In het geval van een technisch probleem kunnen de omstandigheden die dat probleem vergezellen uitsluitend als "uitzonderlijk" in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening worden aangemerkt, wanneer zij verband houden met een gebeurtenis die - gelijk de in punt 14 van de considerans genoemde gebeurtenissen - niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en deze luchtvaartmaatschappij daarop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen wegens de aard of oorsprong van die gebeurtenis. Dit zou volgens het HvJ EU bijvoorbeeld het geval kunnen zijn in het geval van - kort gezegd - de bekendmaking van een verborgen fabricagefout van een in gebruik genomen toestel of van beschadiging van een luchtvaartuig door sabotage of terrorisme.
Het overmachtbegrip in artikel 5 lid 3 van de Verordening dient voorts te worden uitgelegd in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijk betekenis, met inachtneming van de context waarin deze wordt gebruikt en de doeleinden van de Verordening.
De bepaling moet bovendien restrictief worden uitgelegd.
(HvJ EU 22 december 2008 [Wallentin-Hermann], NJ 2009/230, LJN BG9388)
5.10 Uit hetgeen ArkeFly heeft aangevoerd kan de kantonrechter niet afleiden dat aan het hiervoor omschreven criterium is voldaan. In het bijzonder kan op basis van hetgeen zij heeft aangedragen niet worden vastgesteld dat de omstandigheden die het probleem aan het fuel filter vergezelden verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de luchtvaartactiviteit. Uit de feiten dat het filter tijdens de "pre-flight check" nog in orde was en dat het toestel waarmee de vlucht werd uitgevoerd relatief jong was en in een goede staat van onderhoud verkeerde, volgt zulks immers niet. Het tegendeel zal daarom tot uitgangspunt moeten worden genomen. Aan de vraag of ArkeFly op de betreffende gebeurtenis daadwerkelijk invloed heeft kunnen uitoefenen, wordt dan niet meer toegekomen. Het beroep op overmacht moet dus worden verworpen.
Conclusies
5.11 Nu tussen partijen niet in geschil is dat voor het overige is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van de op artikel 7 van de Verordening gebaseerde compensatie, is de vordering tot betaling van 2 maal € 400,- toewijsbaar.
De gevraagde wettelijke rente daarover is toewijsbaar zoals gevorderd, omdat ArkeFly op 25 november 2010 met de betaling in verzuim was, gelet op de inhoud van de aanmaningsbrief van 1 november 2010 namens [eisers].
Kosten
5.12 Na de betwisting door ArkeFly van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, hebben [eisers] dit deel van hun vordering nader onderbouwd. De meeste van de nader gespecificeerde verrichtingen moeten echter worden aangemerkt als die waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De overige kosten, waaronder die voor een herhaalde sommatie, hebben niet te gelden als buitengerechtelijke kosten waarvoor ArkeFly dient op te komen. Dit onderdeel van de vordering is daarom niet toewijsbaar.
5.13 ArkeFly zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
I. veroordeelt ArkeFly om tegen behoorlijk bewijs van betaling aan [eisers] te voldoen, een bedrag van € 800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt ArkeFly in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op € 482,81, waarvan € 250,- aan salaris voor de gemachtigde, en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening.
III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. G.P. van Ham en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2011.