Hof Den Haag, 29-01-2019, nr. 200.253.143/01, nr. 200.221.465/01
ECLI:NL:GHDHA:2019:88
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
29-01-2019
- Zaaknummer
200.253.143/01
200.221.465/01
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:88, Uitspraak, Hof Den Haag, 29‑01‑2019; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2019:2618
Uitspraak 29‑01‑2019
Inhoudsindicatie
artikel 69 rv: geen misbruik van recht.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer : 200.253.143/01 (voorheen zaaknummer 200.221.465/01)
Zaaknummer rechtbank : 5493991 CV EXPL 16-46023
beschikking van 29 januari 2019
in de zaak van
Kwik-Fit Nederland B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
appellante,
nader te noemen: Kwik-Fit,
advocaat: mr. A.J. Verweij te Ermelo,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. L. Vieira te Rotterdam.
Het geding
Bij dagvaarding van 6 juli 2017 is Kwik-Fit in hoger beroep gekomen van het op 19 mei 2017 door de kantonrechter te Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis. Bij arrest van 31 oktober 2017 heeft dit hof een compartie van partijen gelast, die op verzoek van beide partijen geen doorgang heeft gevonden. Bij memorie van grieven (met producties) heeft Kwik-Fit acht grieven geformuleerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven gemotiveerd bestreden. Beide partijen hebben, onder overlegging van de stukken, arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
2. In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn door partijen geen bezwaren gericht, zodat het hof ook in hoger beroep van die feiten zal uitgaan, aangevuld met de feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
Tussen partijen heeft een arbeidsovereenkomst bestaan die door opzegging door Kwik-Fit, na van het UWV verkregen toestemming, per 1 juli 2016 is geëindigd.
2.2
Voorafgaand aan de aanvraag van de ontslagvergunning heeft Kwik-Fit op 16 oktober 2015 onder meer het volgende aan [geïntimeerde] geschreven: “Op 29 november 2015 bent u 104 weken arbeidsongeschikt. (…) Kwik-Fit zal (…) overgaan tot het aanvragen van een ontslagvergunning bij het UWV. U zal daarover te zijner tijd door het UWV worden geïnformeerd. Indien het UWV Kwik-Fit een ontslagvergunning verleend, zal Kwik-Fit uw dienstverband beëindigen met inachtneming van de daarvoor geldende opzegtermijn. Daarna zult u een eindafrekening ontvangen van Kwik-Fit, waarbij uw saldo verlofuren en uw vakantiegeld zal worden uitbetaald, evenals een transitievergoeding.”
2.3
Een transitievergoeding, waarvan de hoogte € 17.940,- bruto bedraagt, is bij het beëindigen van het dienstverband niet aan [geïntimeerde] uitbetaald.
2.4
Op 26 augustus 2016 heeft de raadsvrouwe van [geïntimeerde] telefonisch contact met Kwik-Fit opgenomen waarvan het Call Support Center van Kwik-fit een terugbelverzoek heeft opgemaakt. Kwik-Fit heeft niet teruggebeld. 2.5 Op 27 september 2016 heeft Kwik-Fit van [geïntimeerde] haar brief van 16 oktober 2015 ontvangen met daarop, onderaan, de volgende handgeschreven tekst: “[woonplaats] 27 09-2016Geachte relatie:
De transitievergoeding is nog niet uitbetaald. Graag meer uitleg!
A.U.B. Dank U!”
2.6
Op 11 oktober 2016 heeft Kwik-Fit het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:
“(…) Hierbij bevestigen wij dat wij uw schrijven van 27 september 2016 op 28 september 2016 hebben ontvangen. U vraagt daarin om opheldering over het uitbetalen van uw transitievergoeding. Uw dienstverband bij KwikFit is per 1 juli 2016 geëindigd. Het verzoekschrift om uw transitievergoeding op te eisen dient door de werknemer binnen 3 maanden bij de kantonrechter te zijn ingediend.
Tot op heden hebben wij geen bericht ontvangen dat er een verzoekschrift is ingediend waarin u de transitievergoeding opeist. Indien u binnen 3 maanden na het einde van uw dienstverband geen verzoek daartoe indient bij de kantonrechter dan komt uw recht op de transitievergoeding te vervallen.
Vertrouwend u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. (..)”
3. Tegen de achtergrond van voormelde feiten vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg, naast nevenvorderingen,de veroordeling van Kwik-Fit tot nakoming van de overeenkomst en aan [geïntimeerde] te voldoen een bedrag van € 17.940,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2016. De kantonrechter heeft geoordeeld, kort samengevat, dat Kwik-Fit zich als goed werkgever dient te gedragen en dat een en ander met zich mee brengt dat als Kwik-Fit,in haar brief van 16 oktober 2015 toezegt aan [geïntimeerde] bij het einde van het dienstverband de transitievergoeding te zullen betalen, [geïntimeerde] ervanuit mag gaan dat Kwik-Fit dit ook daadwerkelijk doet. Omdat Kwik-Fit dat niet gedaan heeft wordt zij daartoe alsnog door de kantonrechter veroordeeld
4. In een deel van haar eerste grief en in haar tweede grief (en ook al in eerste instantie bij de kantonerechter) heeft Kwik-Fit betoogd dat [geïntimeerde] de procedure bij de kantonrechter, waarin om (de uitkering van) een transitievergoeding wordt verzocht, had behoren in te leiden met een verzoekschrift (artikel 7:686a lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). De toepassing van de wisselbepaling opgenomen in artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is volgens haar niet mogelijk omdat [geïntimeerde] misbruik van procesrecht heeft gemaakt door de procedure bewust op deze wijze in te leiden.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat zij de procedure terecht met een dagvaarding heeft ingeleid. Volgens haar is er door Kwik-Fit een toezegging gedaan waaraan [geïntimeerde] haar kan houden. Er is sprake van aanbod en aanvaarding en dus van een overeenkomst waarvan [geïntimeerde] in rechte nakoming kan vorderen. Van toepassing is niet titel 10 van boek 7 BW maar de boeken 3 en 6 BW.
5. Naar het oordeel van het hof strekt de vordering van [geïntimeerde] ertoe dat aan hem een transitievergoeding wordt betaald. In de brief van 16 oktober 2015 wordt immers onmiskenbaar gerefereerd aan de transitievergoeding en van die vergoeding vordert [geïntimeerde] in deze procedure de uitbetaling. Ook als de stelling van [geïntimeerde], met als strekking dat partijen zijn overeengekomen dat Kwik-Fit hem een transitievergoeding zal betalen, juist is, heeft deze procedure betrekking op de uitbetaling van de transitievergoeding. [geïntimeerde] had het geding bij de kantonrechter dus met een verzoekschrift moeten inleiden in plaats van met een dagvaarding.
6. Daarmee staat ter beoordeling of in deze zaak artikel 69 Rv. het hof de mogelijkheid biedt om te bevelen dat deze procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.
De zogenaamde wisselbepaling van artikel 69 Rv. strekt er toe een met betrekking tot een inleidend gedingstuk gemaakte fout te herstellen en kan ook worden toegepast in het hoger beroep.
Kwik-Fit stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] misbruik van procesrecht heeft gemaakt door in eerste aanleg ondanks het verstrijken van de in artikel 7:686a lid 4 onder b BW genoemde termijn met een bewust verkeerd gekozen processtuk een transitievergoeding te vorderen. Het hof kan uit het enkele feit dat de termijn van artikel 7:686a lid 4 onder b BW was verstreken voordat de dagvaarding door [geïntimeerde] is uitgebracht niet afleiden dat door [geïntimeerde] misbruik is gemaakt van procesrecht. Artikel 69 Rv. kan dan ook worden toegepast. De vraag of [geïntimeerde] zich al dan niet terecht op het standpunt stelt dat de vervaltermijn niet van toepassing is, hetzij omdat dit volgt uit hetgeen partijen zijn overeengekomen, hetzij omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat die termijn wordt toegepast, is een inhoudelijke vraag die aan de orde zal kunnen komen in de overeenkomstig artikel 69 Rv omgezette procedure.
7. Ingevolge art. 69 Rv. beveelt het hof dan ook dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor een verzoekschriftprocedure. Een en ander betekent dat de memorie van grieven en de memorie van antwoord worden aangemerkt als beroepschrift respectievelijk verweerschrift. De zaak bevindt zich nu in de stand dat een mondelinge behandeling kan worden bepaald.
8. Vorenstaande betekent dat het hof op de voet van art. 279 Rv. in de voorliggende zaak een mondelinge behandeling zal houden op de hierna te bepalen datum.
Beslissing
Het hof:
- -
roept partijen op om, vergezeld van hun raadslieden, op vrijdag 22 maart 2019 om 13.30 uur te verschijnen in één der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te Den Haag voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. M. Th. Nijhuis, een en ander voor het houden van de door art. 279 Rv. voorgeschreven mondelinge behandeling;
- -
wijst partijen er op dat de mondelinge behandeling vooral dient voor vragen aan de partijen zelf; de advocaten hebben een spreektijd van maximaal 15 minuten in eerste termijn;
- -
bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden april en mei 2019 opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling zal vaststellen;
- -
bepaalt dat, indien een van partijen wenst dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer, deze binnen twee weken na heden een verzoek daartoe kan indienen, onder opgaaf van de verhinderdata van alle betrokkenen over vier tot acht maanden vanaf heden. Vervolgens zal een nieuwe zittingsdatum worden bepaald voor een meervoudige kamer;
- -
bepaalt dat partijen de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze uiterlijk twee weken vóór de mondelinge behandeling in drievoud aan de griffie handel en in enkelvoud aan de wederpartij te zenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.Th. Nijhuis, S.R. Mellema en C.J. Frikkee, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2019 in aanwezigheid van de griffier.