Hof Den Haag, 08-10-2019, nr. 200.253.143/01
ECLI:NL:GHDHA:2019:2618
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
08-10-2019
- Zaaknummer
200.253.143/01
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:2618, Uitspraak, Hof Den Haag, 08‑10‑2019; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2019:88
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2019-1150
JAR 2019/293
Brightmine 2019-20002787
VAAN-AR-Updates.nl 2019-1150
Uitspraak 08‑10‑2019
Inhoudsindicatie
transitievergoeding, vervaltermijn
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer : 200.253.143/01
Zaaknummer rechtbank : 5493991 CV EXPL 16-46023
beschikking van 8 oktober 2019
in de zaak van
Kwik-Fit Nederland B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
appellante,
nader te noemen: Kwik-Fit,
advocaat: mr. A.J. Verweij te Ermelo,
tegen:
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. L. Vieira te Rotterdam.
Het verdere verloop van het geding
1.1
In deze zaak heeft het hof op 29 januari 2019 een uitspraak (hierna: de tussenuitspraak) gedaan.Voor het verloop van het tussen partijen aanhangige geding tot die datum verwijst het hof naar de tussenuitspraak.
1.2
Op 20 september 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen hun zaak hebben doen toelichten door hun advocaten aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat onderdeel uitmaakt van het procesdossier.
1.3
Ten slotte is de uitspraak (nader) bepaald op heden.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
2. In de tussenuitspraak heeft het hof een aantal feiten vastgesteld. Deze worden hierna opnieuw weergegeven, enigszins anders gerangschikt en aangevuld met enkele feiten die eveneens vast staan.
2.1
Per 1 oktober 2000 is [geïntimeerde] in dienst getreden van Kwik-Fit.
2.2
Op 16 oktober 2015 heeft Kwik-fit onder meer het volgende aan [geïntimeerde] geschreven: “Op 29 november 2015 bent u 104 weken arbeidsongeschikt. (…) Kwik-Fit zal (…) overgaan tot het aanvragen van een ontslagvergunning bij het UWV. U zal daarover te zijner tijd door het UWV worden geïnformeerd. Indien het UWV Kwik-Fit een ontslagvergunning verleend, zal Kwik-Fit uw dienstverband beëindigen met inachtneming van de daarvoor geldende opzegtermijn. Daarna zult u een eindafrekening ontvangen van Kwik-Fit, waarbij uw saldo verlofuren en uw vakantiegeld zal worden uitbetaald, evenals een transitievergoeding.”
2.3
Na daartoe van het UWV verkregen toestemming, heeft Kwik-Fit de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] bij brief van 15 december 2015 per 1 juli 2016 opgezegd. In die brief is onder meer het volgende vermeld: “Uw totale opzegtermijn bedraagt derhalve 6 maanden.
Uw arbeidsovereenkomst zal dan ook per 1 juli 2016 worden beëindigd. Niet genoten vakantierechten zullen per de eerstvolgende betalingsperiode na deze datum worden verrekend. (..)”
2.4
Over de maand juni 2016 heeft [geïntimeerde] een afrekening ontvangen waarin onder meer vakantie-uren zijn afgerekend. In de afrekening wordt geen melding gemaakt van een transitievergoeding.
2.5
Een transitievergoeding, waarvan de hoogte € 17.940,- bruto bedraagt, is bij het beëindigen van het dienstverband niet aan [geïntimeerde] uitbetaald.
2.6
Op 26 augustus 2016 heeft de advocaat van [geïntimeerde] telefonisch contact met Kwik-Fit opgenomen waarvan het Call Support Center van Kwik-fit een terugbelverzoek heeft opgemaakt. Kwik-Fit heeft niet teruggebeld.
2.7
Op 27 september 2016 heeft Kwik-Fit van [geïntimeerde] haar brief van 16 oktober 2015 ontvangen met daarop, onderaan, de volgende handgeschreven tekst: “Rotterdam 27 09-2016Geachte relatie:
De transitievergoeding is nog niet uitbetaald. Graag meer uitleg!
A.U.B. Dank U!”
2.8
Op 11 oktober 2016 heeft Kwik-Fit het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:
“(…) Hierbij bevestigen wij dat wij uw schrijven van 27 september 2016 op 28 september 2016 hebben ontvangen. U vraagt daarin om opheldering over het uitbetalen van uw transitievergoeding. Uw dienstverband bij KwikFit is per 1 juli 2016 geëindigd. Het verzoekschrift om uw transitievergoeding op te eisen dient door de werknemer binnen 3 maanden bij de kantonrechter te zijn ingediend.
Tot op heden hebben wij geen bericht ontvangen dat er een verzoekschrift is ingediend waarin u de transitievergoeding opeist. Indien u binnen 3 maanden na het einde van uw dienstverband geen verzoek daartoe indient bij de kantonrechter dan komt uw recht op de transitievergoeding te vervallen.
Vertrouwend u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. (..)”
3. In de tussenuitspraak heeft het hof op de voet van artikel 69 Rv bevolen dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels van de verzoekschriftprocedure. Daarmee zijn de grieven I, voor zover daarin aan de orde is gesteld dat de procedure met het verkeerde processtuk is ingeleid en artikel 69 Rv niet dient te worden toegepast, en II verworpen.
Verder heeft het hof geoordeeld dat de vordering (in de terminologie van de verzoekschriftprocedure: het verzoek) van [geïntimeerde] er toe strekt dat hem een transitievergoeding wordt betaald. Kwik-Fit heeft ter zitting van 20 september 2019 desgevraagd expliciet bevestigd dat zij de grondslag van het verzoek van [geïntimeerde] ook in die zin heeft opgevat. Daarmee strookt overigens ook haar verweer, inhoudende een beroep op de vervaltermijn opgenomen in artikel 7:686a lid 4 sub b juncto artikel 7:673 BW. [geïntimeerde] heeft in dit hoger beroep (het hof begrijpt: subsidiair) aangevoerd dat een beroep op de vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit standpunt mocht hij voor het eerst in hoger beroep innemen. In zoverre faalt grief V betreffende de grenzen van de rechtsstrijd in eerste aanleg.
4. Door middel van de grieven I (gedeeltelijk) en III betoogt Kwik-Fit dat aan [geïntimeerde] de transitievergoeding niet (meer) toekomt omdat de vervaltermijn, die volgens haar strikt moet worden toegepast en een absoluut en dwingendrechtelijk karakter heeft, op 1 oktober 2016 is verstreken. [geïntimeerde] werd vóór 1 oktober 2016 al bijgestaan door zijn huidige advocaat en heeft, ondanks die rechtsbijstand, niet tijdig in rechte aanspraak op de transitievergoeding gemaakt. Dat is hem aan te rekenen, aldus Kwik-Fit, te meer omdat hij voldoende tijd heeft gehad om zijn verzoek in rechte aanhangig te maken. Zij wijst in dat verband op de termijn die is verstreken tussen de opzeggingsbrief (15 december 2015) en de datum van verval van de termijn (1 oktober 2016).
5. In verband met haar standpunt dat het beroep op de vervaltermijn onaanvaardbaar is heeft [geïntimeerde] het volgende gesteld. Van de vermelding in de brief van 16 oktober 2015 over de betaling van de transitievergoeding, die [geïntimeerde] interpreteert als een toezegging, is Kwik-Fit niet teruggekomen. Kwik-Fit, de sterkere partij, maakt zich jegens de werknemer, die in een financieel afhankelijke positie verkeert, schuldig aan bewuste misleiding door pas “nadat zij zich veilig waande” aan [geïntimeerde] te laten weten dat zij zich niet gehouden achtte om de transitievergoeding uit te keren. Over de verschuldigdheid en omvang van de transitievergoeding is nimmer een verschil van mening tussen partijen geweest en de vervaltermijn is volgens de wetsgeschiedenis nu juist bedoeld om meningsverschillen op die punten in tijd zo kort mogelijk te houden.
6. Het hof stelt het volgende voorop. Zowel uit de tekst van artikel 6:248 lid 2 BW, als uit de daarop -en op artikel 6:2 lid 2 BW- gegeven toelichting, als uit de rechtspraak, volgt dat de redelijkheid en billijkheid in het algemeen er aan in de weg kunnen staan dat een partij bij een overeenkomst een beroep doet op een als gevolg van die overeenkomst tussen partijen geldende regel, voor zover dit beroep in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn. Dat geldt ook als het gaat om een regel van dwingend recht. Daarbij verdient wel opmerking dat reeds in het algemeen de rechter terughoudendheid past bij de beoordeling van een beroep op de redelijkheid en billijkheid, en dat de omstandigheid dat het gaat om een regel van dwingend recht, meebrengt dat voor de honorering van een zodanig beroep nog minder ruimte bestaat dan bij de toepassing van art. 6:248 lid 2 BW het geval is, en dat de motivering van een dergelijk oordeel aan hoge eisen moet voldoen.
7. In deze zaak heeft tussen partijen op geen enkel moment een meningsverschil bestaan over de vraag of [geïntimeerde] recht heeft op een transitievergoeding, terwijl de omvang van die vergoeding evenmin ter discussie staat of heeft gestaan. Dat [geïntimeerde] ook volgens Kwik-Fit recht op een transitievergoeding heeft, blijkt bovendien ondubbelzinnig uit de brief van 16 oktober 2015 waarin, in de woorden van Kwik-Fit, is “meegedeeld waarop [geïntimeerde] aanspraak kan maken en die aanspraak betreft ook de transitievergoeding zoals opgenomen in artikel 7:673 BW”. Ondanks dit uitgangspunt heeft Kwik-Fit de transitievergoeding bij de afrekening van de arbeidsovereenkomst, dus anders dan zij op 16 oktober 2015 in haar brief in het vooruitzicht stelde, niet uitbetaald. Tot 11 oktober 2016 heeft zij aan [geïntimeerde] niet gemeld dat zij niet tot uitbetaling zou overgaan. Van de zijde van [geïntimeerde] is eind augustus 2016 telefonisch een poging gedaan contact te krijgen met Kwik-Fit en is op 27 september 2016 nog schriftelijk opheldering gevraagd ter zake van het (nog) niet uitbetalen van de transitievergoeding en Kwik-Fit heeft erkend dat zij deze vraag op 28 september 2016 heeft ontvangen, maar zij heeft kennelijk geen aanleiding gezien om daar eerder op te reageren dan bij brief van 11 oktober 2016, derhalve na ommekomst van de vervaltermijn.
8. Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] er op geen enkel moment vóór 11 oktober 2016 rekening mee behoefde te houden dat de transitievergoeding niet aan hem betaald zou worden en dat hij deze in rechte zou moeten verzoeken. Sterker nog, uit het slot van de brief van Kwik-Fit van 16 oktober 2015 (“evenals een transitievergoeding”) heeft [geïntimeerde] mogen begrijpen dat Kwik-Fit zou handelen overeenkomstig de verplichtingen die uit de wet voortvloeien. Anders dan Kwik-Fit meent, had [geïntimeerde] tegen deze achtergrond uit het enkele niet vermeld zijn van de transitievergoeding in de ontslagbrief van 15 december 2015 en de door hem ontvangen afrekening redelijkerwijze niet hoeven af te leiden dat hij zich alsnog tot de rechter zou moeten wenden. Dat Kwik-Fit haar (gewijzigde) positie in deze pas na het verstrijken van de vervaltermijn aan [geïntimeerde] heeft laten weten, valt haar aan te rekenen. Dat [geïntimeerde] over rechtskundige bijstand beschikte, doet daar niet aan af.
Gezien dit alles, is het hof van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is aan het ongebruikt verstrijken van de vervaltermijn de conclusie te verbinden dat [geïntimeerde] de betaling van de transitievergoeding niet meer zou kunnen verzoeken. Ook in zoverre falen de grieven.
9. Het hof overweegt ten overvloede nog als volgt. Kwik-Fit heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling mededelingen gedaan met als strekking dat het binnen haar (commerciële) bedrijf vanuit competitieve overwegingen beleid is om bij het einde van een dienstverband niet eigener beweging over te gaan tot betaling van de transitievergoeding maar af te wachten of daarop door de ex werknemer (het hof begrijpt: tijdig en op de juiste wijze) in rechte aanspraak wordt gemaakt. Daarnaar gevraagd, heeft Kwik-Fit meegedeeld dat het daarbij geen verschil maakt of een ex werknemer wel of geen rechtsbijstand heeft. Het hof acht dit in strijd met de voor Kwik-Fit uit artikel 7:673 BW en artikel 7:611 BW als goed werkgever voortvloeiende verplichtingen. Het verschuldigd zijn van de transitievergoeding geeft immers invulling aan de zorgplicht die de werkgever heeft ten opzichte van de werknemer die wordt ontslagen of waarvan het contract niet wordt verlengd. De vervaltermijn is bedoeld om onenigheid over de (omvang van) de transitievergoeding op korte termijn te doen beslechten maar niet om, waar deze onenigheid er niet is, te speculeren op het ongebruikt verstrijken van die termijn om te trachten aan op de werkgever rustende verplichtingen te ontkomen.
10. De conclusie luidt dat de uitspraak van de kantonrechter te Rotterdam van 19 mei 2017 zal worden bekrachtigd. De grieven die nog niet aan de orde zijn gekomen, behoeven geen afzonderlijke bespreking meer. Geen grief is gericht tegen de omvang van de door de kantonrechter toegewezen transitievergoeding zodat deze niet ter beoordeling staat. Bij deze uitkomst past dat Kwik-Fit wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
Beslissing
Het hof:
- -
bekrachtigt de uitspraak van de kantonrechter te Rotterdam van 19 mei 2017;
- -
veroordeelt Kwik-Fit in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 313,-- aan griffierecht en € 2.148,-- aan salaris voor de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.Th. Nijhuis, R.J.F. Thiessen en G.J.J. Heerma van Voss, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2019 in aanwezigheid van de griffier.