ECLI:NL:HR:2002:AD535.
Hof Amsterdam, 04-02-2022, nr. 23-001785-18
ECLI:NL:GHAMS:2022:291
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-02-2022
- Zaaknummer
23-001785-18
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:291, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑02‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:984
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2022-0189
Uitspraak 04‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Onderzoek Mortel. Het hof veroordeelt de verdachte tot 20 jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van moord en pogingen tot moord. De verdachte werkte gedurende een lange periode met andere mededaders nauw en bewust samen om een moordopdracht uit te voeren. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor een groot gedeelte toegewezen.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001785-18
datum uitspraak: 4 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-728226-16 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1973,
thans gedetineerd in [adres detentie] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6, 7, 9, 10, 13, 16 en 17 december 2021 en 21 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal (hierna: de advocaat-generaal) en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden, de benadeelde partijen en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep (feit 4)
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is tenlastegelegd. Het hof overweegt dat de officier van justitie onbeperkt hoger beroep heeft ingesteld.
Nu de advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaart in het hoger beroep ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde en ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van dit feit, zal de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair hij op of omstreeks 8 oktober 2016 te Amsterdam , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met één of meer vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
1. subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of één of meerdere (nog)
onbekend gebleven verdachte(n) op of omstreeks 8 oktober 2016 te Amsterdam , in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven hebben beroofd, immers hebben die [medeverdachte 1]
en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] en/of die één of
meerdere (nog) onbekend gebleven verdachte(n) met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, met één of meer vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) afgevuurd op voornoemde
[slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op één of meerdere tijdstippen) in of
omstreeks de periode van 14 juni 2016 tot en met 8 oktober 2016 te Amsterdam en/of
Alkmaar en/of Aalsmeer en/of Beverwijk en/of Hoofddorp en/of Den Haag en/of Rotterdam
en/of Leiden en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- in de periode van 14 juni 2016 tot en met 29 juni 2016 de Volkswagen Caddy en/of de Seat Leon op te halen in Leiden en/of Rotterdam en/of
- in de nacht van 6 op 7 oktober 2016 de Seat Leon op te halen in Alkmaar en koud te zetten in de omgeving van de plaats delict en/of
- op 8 oktober 2016 de Volkswagen Caddy, met daarin de twee bewapende schutters, vanuit Amsterdam - Noord te verplaatsen naar de parkeergarage gelegen aan het Koningin Wilhelminaplein om (vervolgens) de Volkswagen Caddy daar te parkeren en zodoende de twee bewapende schutters met de Volkswagen Caddy af te zetten en/of
- (vervolgens) op 8 oktober 2016 de parkeergarage lopend te verlaten en/of (vervolgens) plaats te nemen in de koud gezette Seat Leon om (vervolgens) de twee bewapende schutters na afloop van de liquidatie met de Seat Leon te vervoeren om zo hun vlucht te vergemakkelijken en/of
- op 8 oktober 2016 vanuit de Seat Leon contact te onderhouden (middels prepaid 1) met één van de schutters (prepaid 2) en/of die [medeverdachte 3] (prepaid 3) en/of
- na de liquidatie de twee schutters met de Seat Leon te vervoeren naar Hoofddorp ;
2. primair hij op of omstreeks 8 oktober 2016 te Amsterdam , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] 2014) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met één of meer vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) heeft afgevuurd op [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
2. subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of één of meerdere (nog)
onbekend gebleven verdachte(n) op of omstreeks 8 oktober 2016 te Amsterdam , in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door
die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] en/of die één
of meerdere (nog) onbekend gebleven verdachte(n) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum]
2014) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met één of
meer vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) hebben afgevuurd op [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] ,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op één of meerdere tijdstip(pen) in of
omstreeks de periode van 14juni 2016 tot en met 8 oktober 2016 te Amsterdam en/of
Alkmaar en/of Aalsmeer en/of Beverwijk en/of Hoofddorp en/of Den Haag en/of Rotterdam
en/of Leiden en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- in de periode van 14 juni 2016 tot en met 29 juni 2016 de Volkswagen Caddy en/of de Seat Leon op te halen in Leiden en/of Rotterdam en/of
- in de nacht van 6 op 7 oktober 2016 de Seat Leon op te halen in Alkmaar en koud te zetten in de omgeving van de plaats delict en/of
- op 8 oktober 2016 de Volkswagen Caddy, met daarin de twee bewapende schutters, vanuit Amsterdam - Noord te verplaatsen naar de parkeergarage gelegen aan het Koningin Wilhelminaplein om (vervolgens) de Volkswagen Caddy daar te parkeren en zodoende de twee bewapende schutters met de Volkswagen Caddy af te zetten en/of
- (vervolgens) op 8 oktober 2016 de parkeergarage lopend te verlaten en/of (vervolgens) plaats te nemen in de koud gezette Seat Leon om (vervolgens) de twee bewapende schutters na afloop van de liquidatie met de Seat Leon te vervoeren om zo hun vlucht te vergemakkelijken en/of
- op 8 oktober 2016 vanuit de Seat Leon contact te onderhouden (middels prepaid 1) met één van de schutters (prepaid 2) en/of die [medeverdachte 3] (prepaid 3) en/of
- na de liquidatie de twee schutters met de Seat Leon te vervoeren naar Hoofddorp ;
3. hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 14 juni 2016 tot en met 14 december 2016 te Rotterdam en/of Leiden en/of Maarssen en/of IJsselstein en/of Amsterdam en/of Alkmaar , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meerdere voertuig(en) en/of kentekenpla(a)t(en) (te weten een Volkswagen Caddy voorzien van (gestolen) [kentekenplaten 1] en/of een Seat Leon voorzien van (gedupliceerde) [kentekenplaten 2] en/of een Volkswagen Golf GTI voorzien van (gestolen) [kentekenplaten 3] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s)ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring, motivering en strafoplegging.
1. Inleiding
Op 8 oktober 2016 is de auto van [slachtoffer 1] en zijn gezin in parkeergarage het Oranjekwartier in Amsterdam door twee schutters onder vuur genomen. [slachtoffer 1] is hierbij overleden en zijn partner [slachtoffer 2] is zwaargewond geraakt. Hun dochter [slachtoffer 3] is ongedeerd gebleven.
Volgens TCI-informatie uit oktober 2016 was sprake van een persoonsverwisseling: ene ‘ [beoogd doelwit] ’ zou het beoogde doelwit zijn geweest en niet [slachtoffer 1] .
Het onderzoek Mortel richt zich op de betrokkenheid van een aantal verdachten bij deze en enkele andere al dan niet aan de vergismoord gelieerde feiten. Deze feiten liggen thans ter beoordeling aan het hof voor.
In hoger beroep zijn stukken gevoegd uit onderzoek Zwaluw. Dit onderzoek ziet op de betrokkenheid van enkele verdachten uit onderzoek Mortel bij onder meer de liquidatiepoging op [doelwit] in Berlijn. De rechtbank achtte bij vonnis van 13 september 2021 bij [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor moord op [doelwit] in Berlijn bewezen. [medeverdachte 2] heeft hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
In de strafzaak betreffende het onderzoek Zwaluw zal een andere kamer van het hof te zijner tijd ten aanzien van [medeverdachte 2] beoordelen of de in die zaak ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
2. De standpunten van partijen
2.1
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de verdachte onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de feiten 1 tot en met 3 dient te worden vrijgesproken. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Feit 3
De verdachte heeft op 15 juni en 28 juni 2016 op initiatief en onder leiding van [medeverdachte 4] onderscheidenlijk de Caddy en de Seat in Rotterdam opgehaald en vervolgens op instructie van [medeverdachte 4] naar onderscheidenlijk [plaats 1] en [plaats 2] verplaatst. Hij wist niet en heeft redelijkerwijs ook niet hoeven vermoeden dat deze voertuigen van diefstal afkomstig waren, omdat [medeverdachte 4] hem de sleutel van de voertuigen heeft overhandigd. De verdachte wist ook niet dat de kentekenplaten op de Caddy waren gestolen. De verdachte ging er van uit dat de voertuigen niet verzekerd waren en dat [medeverdachte 4] er om die reden niet in wilde rijden.
De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de onder feit 3 ten laste gelegde heling van de Caddy en de Seat. Ook is vrijspraak bepleit van de eveneens onder feit 3 ten laste gelegde heling van een Volkswagen GTI.
Feiten 1 en 2
Op 6 oktober 2016 heeft [medeverdachte 4] de verdachte in de Bora in Zoetermeer opgehaald, waarna ze naar [plaats 3] zijn gereden en later die avond naar de woning van de moeder van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in [plaats 4] zijn gegaan. In de nacht van 6 op 7 oktober 2016 is de verdachte als bijrijder met [medeverdachte 3] in de Seat naar [straat 1] meegereden, waarbij hij de instructie kreeg om (op 8 oktober 2016) onopvallend in de geparkeerde Seat te blijven wachten op een seintje. [medeverdachte 3] heeft de verdachte in de Vito, waarin ook [medeverdachte 1] zich bevond, teruggebracht naar [plaats 4] , waarna [medeverdachte 4] hem naar [plaats 3] heeft gebracht. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op 7 oktober 2016 aanwezig is geweest bij een vermeende ontmoeting met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . De verdachte is ook niet aanwezig geweest bij mogelijke voorverkenningen van de plaats delict.
Op 8 oktober 2016 heeft [medeverdachte 4] de verdachte in de Bora afgezet in de omgeving van [plein 1] , waar hij als bestuurder in de Caddy is gestapt met [medeverdachte 1] en meneer X als passagiers achterin. De verdachte heeft de beide mannen op instructie van [medeverdachte 1] naar de parkeergarage het Oranjekwartier gebracht, waar hij op aanwijzingen van [medeverdachte 1] de auto heeft geparkeerd, de garage uit is gelopen en in de op [straat 1] geparkeerde Seat is gaan zitten. Met de door [medeverdachte 4] tijdens de rit in de Bora geactiveerde en aan de verdachte overhandigde prepaid heeft sms-verkeer plaatsgevonden. Hierin is aan de verdachte verzocht achterin de Seat te gaan zitten en heeft de verdachte verzocht zijn benen te mogen strekken, hetgeen hij uiteindelijk ook heeft gedaan. Op dat moment vond de schietpartij in de parkeergarage plaats, waarna [medeverdachte 1] en meneer X in de Caddy de parkeergarage zijn uitgereden en de Caddy in brand hebben gestoken. De verdachte heeft hen op [straat 1] met de Seat opgehaald.
Op grond van het voorhanden zijnde bewijs kan niet worden vastgesteld dat de verdachte heeft gehandeld met het voor medeplegen vereiste dubbele opzet op het gronddelict en de nauwe en bewuste samenwerking, noch op het voor medeplichtigheid vereiste dubbele opzet op het gronddelict en de hulpverlening. In dit verband is gewezen op een uitspraak van het hof ‘s-Hertogenbosch van 23 maart 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:1046) en van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2021:4703).
De verdachte heeft geen wetenschap gehad van de voorgenomen liquidatie, hetgeen bevestiging vindt in onder meer het feit dat hij geen lid is geweest van het team; hij heeft geen PGP-telefoon gekregen en komt ook niet voor in PGP-berichten met betrekking tot de moordopdracht op [beoogd doelwit] . Bij hem is altijd sprake geweest van begeleid rijden, dus zonder informatie vooraf. Dat hij op 8 oktober 2016 in een opvallende rode trui ter plaatse kwam, zijn prepaid op ‘stil’ heeft gezet en zonder toestemming uit de Seat is gestapt, duidt eveneens op gebrek aan sense of awareness/urgency. De verdachte had geen kennis van het plan, aan hem werd slechts minimale informatie verschaft en hij was zich niet bewust van hetgeen zich in de parkeergarage zou gaan afspelen.
De verdachte wist niet en heeft ook niet willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat een (poging tot) moord zou plaatsvinden; hij dacht dat het een drugsdeal betrof. Aldus ontbreekt opzet op het ten laste gelegde, zodat vrijspraak dient te volgen. Ook van voorbedachte raad was geen sprake bij de verdachte.
De handelingen van de verdachte zijn niet te kwalificeren als medeplegen, omdat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste uitvoering, de rol van de verdachte geen intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht opleverde, de rollen van de verdachte en de schutters ook niet inwisselbaar waren en geen sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering.
3. Het oordeel van het hof
3.1.
Relevante feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, in onderling verband en samenhang bezien, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.1.1
Gegevens van de verdachten in onderzoek Mortel
De verdachten in hoger beroep:
[verdachte] woonde aan [adres 1] , [vriendin verdachte] woonde in [adres 2] . Hij gebruikte [telefoonnummer 1] . [verdachte] had geen eigen auto tot zijn beschikking, maar reed in auto’s van anderen.
[medeverdachte 4] woonde aan [adres 3] met [vriendin medeverdachte 4] en had als [postadres 1] , het adres van [zus medeverdachte 3 en medeverdachte 4] en zijn moeder. [medeverdachte 4] is een oudere broer van [medeverdachte 3] . Hij had [telefoonnummer 2] en reed in een Volkswagen Bora met [kenteken 1] , die op naam stond van na te noemen [medeverdachte 5] (hierna: de Bora).
[medeverdachte 2] woonde tot 6 december 2016 aan [adres 4] met [vriendin medeverdachte 2] en hun op [geboortedatum] 2016 geboren tweeling. Hij had de beschikking over een recreatiewoning op [camping] aan [adres 5] .
[medeverdachte 2] gebruikte [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] . [medeverdachte 2] had geen rijbewijs maar reed in de auto van zijn vrouw, een Volkswagen Jetta met [kenteken 2] , die op naam stond van [schoonvader medeverdachte 2] , hierna aan de duiden als de Jetta. [medeverdachte 2] reed ook in de auto die op naam stond van zijn moeder, een Suzuki Alto met [kenteken 3] , hierna te noemen de Suzuki. [medeverdachte 2] had onder meer [bijnaam 1 medeverdachte 2] en [bijnaam 2 medeverdachte 2] . [moeder medeverdachte 2] woonde aan [adres 6] .
De medeverdachten die onherroepelijk zijn veroordeeld:
[medeverdachte 3] woonde aan [adres 7] met [vriendin medeverdachte 3] , gebruikte [telefoonnummer 5] en reed in de volgende huurauto’s: een Mercedes V-klasse met [kenteken 4] , gehuurd van 30 september 2016 tot 6 oktober 2016; een Mercedes Vito met [kenteken 5] , gehuurd van 6 oktober 2016 tot 18 oktober 2016 en een Volkswagen Passat met [kenteken 6] op naam van [zus medeverdachte 3 en medeverdachte 4] , woonachtig aan [adres 8] . Deze auto’s worden hierna aangeduid als de V-klasse, de Vito en de Passat. Eén van de bijnamen van [medeverdachte 3] is [bijnaam 1 medeverdachte 3] .
De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 9 mei 2018 [medeverdachte 3] onder meer voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] en de pogingen tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 jaar. De rechtbank was van oordeel dat [medeverdachte 3] heeft gehandeld volgens een gedurende langere tijd beraamd en in stappen uitgevoerd plan. Hij is tijdens de voorbereiding en de uitvoering van de moordaanslag alsmede de hierop gevolgde vlucht zeer actief betrokken geweest bij de uitvoering van het plan. [medeverdachte 3] had aanvankelijk hoger beroep ingesteld maar is hierin (op eigen verzoek) niet-ontvankelijk verklaard. Dit vonnis is dus onherroepelijk.
[medeverdachte 1] woonde aan [adres 9] en gebruikte [telefoonnummer 6] . [medeverdachte 1] reed in de door [medeverdachte 3] gehuurde Vito en V-Klasse.
Eén van de bijnamen van [medeverdachte 1] is [bijnaam medeverdachte 1] .
De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 9 mei 2018 [medeverdachte 1] onder meer voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] en de pogingen tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaar. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [medeverdachte 1] één van de twee schutters is geweest en wel de donkere schutter. [medeverdachte 1] had aanvankelijk hoger beroep ingesteld maar is hierin (op eigen verzoek) niet-ontvankelijk verklaard. Dit vonnis is dus onherroepelijk.
[medeverdachte 5] woonde aan [adres 10] en reed in de Bora, die op zijn naam stond. [medeverdachte 5] gebruikte [telefoonnummer 7] . [dochter medeverdachte 5] vierde op 8 oktober 2016 haar verjaardag op [adres 11] .
De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 9 mei 2018 [medeverdachte 5] voor het medeplegen van schuldheling van de Seat Leon, die is gebruikt bij de moord op [slachtoffer 1] onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
[medeverdachte 6] woonde aan [adres 12] en gebruikte [telefoonnummer 8] .
Hij had de beschikking over vier garageboxen in [plaats 1] . De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 9 mei 2018 [adres medeverdachte 6] voor onder meer het medeplegen van schuldheling van de Volkswagen Caddy met valse kentekenplaten, die is gebruikt bij de moordaanslag op [slachtoffer 1] , onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 weken waarvan 24 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
3.1.2
De moordopdracht op [beoogd doelwit] ; tijdvak april en mei 2016
Uit onderzoek Zwaluw is voor zover hier relevant naar voren gekomen dat vanaf 18 april 2016 met PGP-toestellen (Pretty Good Privacy) berichten zijn gestuurd over ‘het pakken van [beoogd doelwit] colo, een jonge gast met blauwe ogen’.
In mei 2016 heeft [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] (die voorkwam in onderzoek Zwaluw) in zijn PGP-toestel 12 contacten toegevoegd aan het telefoonboek, waaronder op 15 mei 2016 de adressen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onder toevoeging van een bericht. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] meldde die dag aan [medeverdachte 3] dat hij ze moest zeggen dat hij ze heeft gemaild, en met het verzoek mij onder een andere naam op te slaan.
Op 23 mei 2016 liet [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] aan [medeverdachte 3] weten dat hij de volgende dag iemand zou ontmoeten, die ook met [medeverdachte 3] in Berl was, die [medeverdachte 3] moest aanhoren en kijken wat hij nodig heeft.
Op 25 mei 2015 spraken [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] en [medeverdachte 3] af elkaar te ontmoeten. Een dag later liet [medeverdachte 3] aan [verdachte 2 onderzoek Zwaluw] (voorkomend in onderzoek Zwaluw) weten: die van noord. [verdachte 2 onderzoek Zwaluw] : 21 precies bro bij mc. Daarop liet [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] (die in [plaats 2] woonde) weten: afspraak is precies om 9 uur bij macdonald noord . Neem kanu mee doorgeladen. [medeverdachte 1] : ok maar voor die tijd moet ik jou eerst spreken toch. Op 27 mei 2016 maakte [verdachte 3 onderzoek Zwaluw] (een persoon die voorkomt in onderzoek Zwaluw) een afspraak met [medeverdachte 3] voor een ontmoeting bij de Praxis om 15:00 uur in de omgeving van het Westerpark.
Deze [verdachte 3 onderzoek Zwaluw] berichtte op 28 mei 2016 aan [verdachte 4 onderzoek Zwaluw] (een persoon die voorkomt in het onderzoek Zwaluw): die gast die gedaan moet worden is een getinte man. Zuid Amerikaans ofzo maar niet zeker. [beoogd doelwit] . Hij gaat die nog exact krijgen. Hij woont bij confectiecentrum daar ergens en zet zn wag altijd daar in de parkeergarage. Hij gaat veel uit en heeft een dikke zwarte polo gti. Hij moet zsm loesoe. [bijnaam 2 medeverdachte 3] (bijnaam [medeverdachte 3] ) heeft gevraagd om een foto dat er geen misverstanden gebeuren. En een motor of wag geen bmw.
Op 28 mei 2016 stuurde [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] het bericht aan [medeverdachte 3] : Ben ik weer je kan me hier op bereiken ok. Die je loon geeft elke maand. En kwa info je hebt de ok van ons.
[medeverdachte 3] vroeg aan [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] op 29 mei 2016 of er nog een foto zou komen. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] : is goed je hebt alle info. Niks meer via tel ok en 1 deze dagen krijg je loon. [medeverdachte 3] : is goed. Gooi alleen voor [bijnaam 1 medeverdachte 2] 635eu erbij. Ze hebben nu die bon van ziekenauto gestuurd. En om te huren motor of auto. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] : blijft ie maar rekeningen krijgen? [medeverdachte 3] : dit zal de laatste moeten zijn. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] : je bent nu alleen op pica aan het wachten wanneer zou die brengen. [medeverdachte 3] : want iedereen kan die auto rijden dus foto is wel nodig. Ik wacht tot ik een auto heb want kan daar gewoon gaan kijken als ik een waggie zie.
Op 30 mei 2016 liet [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] weten: wou wel ff praten met jouw en [bijnaam 1 medeverdachte 2] kijken hoe of wt, waarop [medeverdachte 1] antwoordde met: ok.
Op 30 mei 2016 liet [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] aan [medeverdachte 3] weten dat die foto niet ging lukken maar dat die info 1000% was. [medeverdachte 3] : ok jammer was wel lekkerder geweest. En hoe zit het met vervoer? Stuur met loon meteen dan 1500 mee onkosten huren en borg. Kijk ook voor motorscooter.
[verdachte 1 onderzoek Zwaluw] : doe je dingen wat je moet doen voorbereidingen enzo.
[medeverdachte 3] : ik wil een motorscooter huren en een auto. Om te kunnen bewegen. En een genakte motorscooter, zodar die dingen er zijn gaan we bewegen. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] wilde weten hoeveel dat ging kosten. [medeverdachte 3] : weet niet. Auto is simpel motor daar de borg van is altijd anders. Stuur voor zekerheid 2k. maar een goeie motorscooter [bijnaam medeverdachte 1] is niet de kleinste. [medeverdachte 3] zei dat hij een andere telefoon wilde. Hij ging deze weggooien en wilde geen Blackberry meer.
[verdachte 1 onderzoek Zwaluw] : tel kan je beter na deze klus halen. [medeverdachte 3] : ok doe ik dan hierna. Ik ga morgen de buurt om te vragen. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] : dan kijk ik maar die gasten zijn heet je hebt gezien met [bijnaam 1 medeverdachte 2] . Wat moest [bijnaam 1 medeverdachte 2] betalen en wat moest voor die stashplek en 1500 voor huurwaggie?
Op 31 mei 2016 nam [medeverdachte 3] contact op met [medeverdachte 2] met de vraag: wat en hoeveel moest je ook alweer hebben voor ziekenwagen enzo? [medeverdachte 2] : ambu was 485 en die ander is 230, waarna [medeverdachte 3] aan [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] liet weten: [bijnaam 1 medeverdachte 2] 485 en 230, stash 750, huur 2000. Was 6 plus dit is wt hij net doorgeeft. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] : 10500 krijg je.
Het hof leidt uit deze berichten in onderlinge samenhang bezien af dat [medeverdachte 3] de moordopdracht heeft aangenomen (hij moet zsm loesoe) op [beoogd doelwit] , die bij het confectiecentrum woonde waar hij zijn auto in de parkeergarage parkeerde; dat [medeverdachte 3] graag een foto van het beoogde slachtoffer wilde om een vergissing te voorkomen (want iedereen kan die auto rijden dus foto is wel nodig); maar dat een foto uiteindelijk niet aan hem is verstrekt; dat [medeverdachte 3] voorbereidingen moest treffen en voor de klus onder meer een motorscooter voor [medeverdachte 1] ( [bijnaam medeverdachte 1] ) nodig had en dat hij het plan met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ( [bijnaam 1 medeverdachte 2] ) wilde bespreken.
3.1.3
De beschieting van de auto van [slachtoffer 1] op 8 oktober 2016
[slachtoffer 1] woonde met zijn gezin in een appartement aan [adres 13] in Amsterdam West . Hun appartement maakte deel uit van het Oranjekwartier , met een parkeergarage op -1 en -2, waar bewoners en anderen hun auto konden parkeren.
Uit verklaringen van [beoogd doelwit] en [vriendin beoogd doelwit] volgt dat zij tot juli 2016 hebben gewoond aan [adres 14] in Amsterdam en dat zij de zwarte Mini Cooper van [vriendin beoogd doelwit] parkeerden in de parkeergarage van het Oranjekwartier op verdieping -1. Zij hebben hun huis nog enige tijd aangehouden om spullen uit het appartement beetje bij beetje te verhuizen. Om die reden kwamen zij nog af en toe in die parkeergarage.
Het confectiecentrum, waarover in de aangehaalde berichtenwisseling omtrent de moordopdracht op [beoogd doelwit] wordt gesproken en in de buurt waarvan [beoogd doelwit] zou wonen en diens auto zou parkeren, bevindt zich nabij het Oranjekwartier . [slachtoffer 1] heeft net als [beoogd doelwit] een getinte huidskleur en hij parkeerde zijn zwarte Mini Cooper meestal op verdieping -1. Het hof gaat ervan uit dat [beoogd doelwit] het eigenlijke doelwit van de schietpartij is geweest en dat [slachtoffer 1] en zijn gezin als gevolg van het ontbreken van een foto het slachtoffer zijn geworden.
Op 8 oktober 2016 bestuurde [slachtoffer 1] zijn zwarte Mini Cooper met [kenteken 7] de parkeergarage in om deze te parkeren op zijn reguliere parkeerplaats op verdieping -1. Eerder die middag had [verdachte] de schutters in een Volkswagen Caddy de parkeergarage ingereden. In de parkeergarage beschoten de twee schutters de Mini Cooper. De schutters stonden schuin achter elkaar aan de bestuurderszijde van de auto en schoten een aantal malen met semi automatische wapens. [slachtoffer 1] werd onder meer vier maal in zijn hoofd geraakt en daarnaast in zijn linker bovenarm en de linkerzijde van de borstkas. Als gevolg hiervan is hij ter plaatse overleden. Zijn partner [slachtoffer 2] zat voorin de auto naast hem. Zij is als gevolg van verscheidene schotverwondingen zwaargewond geraakt en is buiten bewustzijn naar het VU-ziekenhuis gebracht. Hun dochtertje [slachtoffer 3] , 2,5 jaar jong, zat op de achterbank. Zij bleef ongedeerd. Een getuige heeft [slachtoffer 3] uit de auto gehaald.
Rondom de Mini Cooper werden 16 hulzen en kogels aangetroffen. Op de garagevloer lag veel glas, afkomstig van de linker voorportierruit van de Mini Cooper. Na aanvullend schootbanenonderzoek zijn in en aan de Mini Cooper de volgende schotbeschadigingen vastgesteld: twee in de motorkap en één boven de voorruit, en daarnaast één onder de motorkap en op de achterbank. Op grond van de bevindingen van het schootbanenonderzoek gaat de politie ervan uit dat de Mini Cooper was beschoten vanaf de voorzijde en het linker voorportier.
Bij het onderzoek naar de gebruikte vuurwapens en munitie is geconcludeerd dat de munitie afkomstig is uit twee verschillende vuurwapens van verschillend kaliber.
Twee hulzen zijn vermoedelijk vanaf de voorzijde van de Mini Cooper verschoten met een semi automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Browning Kort, waarvan het merk niet kon worden vastgesteld. Veertien hulzen zijn vermoedelijk verschoten vanaf het linker voorportier van de Mini Cooper met een semi automatisch werkend machinepistool van het kaliber 9 mm parabellum, merk Heckler &Koch model MP5. De afvuursporen in de vier kogels passen eveneens bij dit vuurwapen.
De schutters zijn in de Volkswagen Caddy de parkeergarage uitgereden en hebben hun weg vervolgd via [straat 2] en het fietspad naar de dichtstbijzijnde parkeerplaats aan [straat 1] . Zij hebben daar de Caddy in brand gestoken en zijn te voet verder gegaan. Verderop in [straat 1] zijn ze opgepikt door de bestuurder van een Seat Leon, [verdachte] , die hen naar [plaats 4] heeft gebracht. Daar is de Seat met autopech gestrand en zijn de drie inzittenden lopend verder gegaan. Eén van de mannen was blank. Zij zijn vervolgens opgepikt door [medeverdachte 3] in een Mercedes Vito.
Het hof zal hierna ten behoeve van de leesbaarheid de parkeergarage in het Oranjekwartier in Amsterdam West ook aanduiden als de PD1 (Plaats Delict 1); de parkeerplaats aan [straat 1] als de PD2 (Plaats Delict 2) en de locatie waar de Seat is aangetroffen als de PD3 (Plaats Delict 3).
3.1.4
De gestolen auto’s die bij de liquidatie zijn gebruikt
Voor de liquidatie op 8 oktober 2016 zijn twee gestolen auto’s gebruikt: een Volkswagen Caddy (hierna ook: de Caddy) en een Seat Leon (hierna ook: de Seat).
a. De Volkswagen Caddy
Op 14 juni 2016 is aangifte gedaan van diefstal in Leiden van een lichtgekleurde Volkswagen Caddy, met [kenteken 8] . In de aangifte werd melding gemaakt van reclameteksten op de auto. Achterop stond de tekst: Eens anders geflitst worden en op de achterruit was een grote letter M aangebracht. Tussen 14 en 15 juni 2016 zijn in Rotterdam [kentekenplaten 1] gestolen van een Volkswagen Caddy.
De gestolen Caddy is op 14/15 juni 2016 in Rotterdam opgehaald en voorzien van de gestolen kentekenplaten naar [plaats 1] gebracht. Hierbij waren betrokken: [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [verdachte] . [medeverdachte 4] had het initiatief daartoe genomen. [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 5] opgehaald in de uitsluitend door hen bestuurde Bora en samen hebben zij [verdachte] in zijn woonplaats [plaats 5] opgehaald. In Rotterdam is [verdachte] in de gestolen Caddy gestapt en hij heeft deze naar [plaats 1] gereden, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] reden in de Bora voor [verdachte] uit naar [plaats 1] . [medeverdachte 4] kende de route naar [plaats 1] en heeft daar gesproken met [adres medeverdachte 6] . Het drietal heeft de Caddy in [plaats 1] bij [adres medeverdachte 6] achtergelaten. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] hebben met de Bora [verdachte] naar [plaats 5] gebracht en zijn via [plaats 7] naar [plaats 4] gereden. [medeverdachte 5] was die dag de bestuurder van de Bora.
Op 20 juni 2016 is de Caddy van [plaats 1] verplaatst naar [plaats 7] , de telefoon van [adres medeverdachte 6] bewoog tijdens deze rit mee en vervolgens is de Caddy van [plaats 7] naar [plaats 2] gebracht. De telefoon van [medeverdachte 1] peilde rond 22:58 uur uit in [plaats 7] , waar de Caddy tien minuten later vertrok. De telefoon van [medeverdachte 1] peilde rond 23:24 uur uit in [plaats 2] .
Het hof leidt hieruit af dat [adres medeverdachte 6] de Caddy van [plaats 1] naar [plaats 7] heeft gereden en dat [medeverdachte 1] de Caddy van daaruit naar [plaats 2] heeft gereden.
Op 27 juni 2016 is de Bora rond 21:00 uur naar [plaats 5] gereden, daar is [verdachte] opgehaald en de Bora is vervolgens in de richting van de A4 gereden. Van 27 op 28 juni 2016 rond middernacht is de Caddy geregistreerd, rijdend vanuit [plaats 2] naar Amsterdam West; alsmede op 28 juni 2016 rond 00:26 uur en opnieuw rond 01:19 uur is de Caddy vlakbij de parkeergarage van het Oranjekwartier geregistreerd. De Bora was die nacht rond 02:00 uur in [plaats 7] .
De Caddy is daarna op 28 juni 2016 voor het eerst weer in [plaats 2] geregistreerd rond 21:30 uur.
b. De Seat Leon
Op 21 juni 2016 is in Rotterdam aangifte gedaan van diefstal in de periode van 20-21 juni 2016 van een zwarte Seat Leon met [kenteken 9] . Op de auto zijn nadien duplicaat kentekenplaten aangebracht: [kentekenplaten 2] .
De gestolen Seat is op 28 juni 2016 in Rotterdam opgehaald door [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [verdachte] . Het initiatief daartoe kwam wederom van [medeverdachte 4] . [verdachte] bestuurde de Seat en reed daarbij enkele minuten achter de Bora naar [plaats 2] . Volgens [medeverdachte 5] wist [verdachte] niet hoe hij moest rijden en reed [medeverdachte 5] met [medeverdachte 4] in de Bora vóór hem uit om de weg te wijzen. Daarna reed de Bora door naar [plaats 7] .
De Seat is in de nacht van 12 op 13 juli 2016 van [plaats 2] verplaatst naar [plaats 1] .
De Seat is op de avond van 6 oktober 2016 rond 23:30 uur vanuit [plaats 1] vertrokken, evenals de Bora en de door [medeverdachte 3] vanaf die dag gehuurde Vito.
[medeverdachte 2] vertrok met de Jetta rond 23:02 uur uit [plaats 6] in zuidelijke richting.
Daaraan voorafgaand had [medeverdachte 4] met de Bora [verdachte] opgehaald van station Zoetermeer ; zij zijn naar de woonplaats van [medeverdachte 4] in [plaats 3] gereden en de Bora is vervolgens rond 22:41 uur naar [plaats 1] gereden.
[medeverdachte 3] was met de Vito vanaf 20:59 uur in [plaats 1] . Hij heeft verklaard dat hij bij [adres medeverdachte 6] was en dat hij zijn broer [medeverdachte 4] die avond in [plaats 1] had gezien.
Het hof gaat er net als de rechtbank vanuit dat [medeverdachte 4] die avond de Bora heeft bestuurd.
De Bora en de Seat reden na het verlaten van [plaats 1] direct door naar [plaats 4] . De Vito reed via de woning van [medeverdachte 1] eveneens door naar [plaats 4] en kwam bij [straat 3] aan rond 00:30 uur. Rond 00:45 uur reed de Vito, enkele minuten vóór de Seat, van [plaats 4] naar Amsterdam . De Seat werd die nacht voor het laatst geregistreerd rond 01:02 uur op de N200 ter hoogte van de afslag Klimopweg.
De Vito heeft die nacht rond 01:50 uur korte tijd stilgestaan in de omgeving van de woning van [medeverdachte 1] in [plaats 2] , is teruggereden naar [plaats 4] , waar de Vito aankwam rond 02:44 uur en tenslotte rond 03:04 uur is vertrokken naar [plaats 7] .
De Jetta, waar [medeverdachte 2] in reed, was op 6 oktober 2016 rond 23:02 uur uit [plaats 6] vertrokken en reed weg uit [plaats 4] op 7 oktober rond 03:07 uur.
De Bora is rond 03:11 uur vanuit [plaats 4] vertrokken in de richting van [plaats 3] . [medeverdachte 4] en [verdachte] zijn die nacht rond 03:45 uur in [plaats 3] door de politie staande gehouden met de Bora.
De Seat stond vanaf 7 oktober 2016 08:00 uur geparkeerd op een parkeerplaats op [straat 1]
waar hij op 8 oktober 2016 ‘s middags nog stond.
Het hof interpreteert deze reisbewegingen conform de verklaring van [verdachte] omtrent het koudzetten van de Seat. In de nacht van 7 oktober 2016 heeft [verdachte] de Seat met [medeverdachte 3] als bestuurder en [medeverdachte 1] in de Vito naar een parkeerplaats aan [straat 1] in Amsterdam West gebracht. De Seat is daar achtergebleven en [verdachte] is daarna in de Vito met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] teruggereden naar [plaats 4] . [medeverdachte 4] was daar toen en [verdachte] is met [medeverdachte 4] vanaf [plaats 4] in de Bora meegereden naar diens huis in [plaats 3] , waar hij heeft overnacht, wat hij wel vaker deed.
3.1.5
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep over 8 oktober 2016
Op 8 oktober 2016 ’s middags heeft [medeverdachte 4] in de Bora [verdachte] afgezet in Amsterdam Noord ;
[verdachte] kreeg onderweg van [medeverdachte 4] een Nokia 105 prepaid telefoon (de PP1) met diens mededeling dat hij deze moest aanzetten en dat hij daarop gecontact zou worden; de prepaid is onderweg geactiveerd. [verdachte] heeft de telefoon aangezet. [verdachte] heeft toen van [medeverdachte 4] ook de autosleutels van de Caddy gekregen.
[verdachte] is in Amsterdam Noord als bestuurder in de Caddy gestapt en tegelijkertijd zijn twee mannen achterin ingestapt (opmerking hof: de latere schutters in de parkeergarage), onder wie de medeverdachte [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft op aanwijzingen van [medeverdachte 1] de twee mannen in de Caddy vervoerd van Amsterdam Noord tot in de parkeergarage het Oranjekwartier , waar [verdachte] een kaartje trok en naar beneden is gereden. [medeverdachte 1] legde [verdachte] uit welke route hij vanuit de parkeergarage moest lopen om bij de gereedstaande Seat te komen. [medeverdachte 1] zei dat hij in de Seat moest gaan zitten en op een seintje moest wachten. [verdachte] had de autosleutels van de Seat toen al. [verdachte] heeft de Caddy met de twee inzittenden in de parkeergarage achtergelaten.
[verdachte] heeft de garage lopend verlaten. Hij is via de opgegeven route naar de parkeerplaats aan [straat 1] gelopen en is op de achterbank van de Seat gaan liggen. [verdachte] droeg een rode trui met capuchon en een lange lederen jas. [verdachte] heeft via de PP1 sms-contact onderhouden met de schutters in de parkeergarage, die ook beschikten over een prepaid telefoon, de PP2, en daarnaast met de PP3, een prepaid telefoon waarvan hij door de vraagstelling in een sms-bericht begreep dat [medeverdachte 3] deze in gebruik had. [verdachte] heeft gezien dat in de PP1 twee verschillende telefoonnummers waren opgeslagen.
Zoals hiervoor, in 3.1.3 reeds is vermeld, heeft vervolgens de schietpartij in de parkeergarage plaatsgevonden, waarna de schutters in de Caddy de parkeergarage zijn uitgereden, zij de Caddy in brand hebben gestoken en in [straat 1] door [verdachte] in de Seat Leon zijn opgehaald.
De schutters hadden een tas bij zich, die een meter lang was, en hebben deze op de achterbank of in de kofferbak van de Seat gelegd. [verdachte] is op aanwijzingen van [medeverdachte 1] met hen naar [plaats 4] gereden, waar de Seat een lekke band kreeg. [verdachte] heeft de Seat toen een berm ingereden. De drie mannen hebben de Seat achtergelaten en zijn gezamenlijk te voet verder gegaan; zij hebben ongeveer twintig minuten gelopen. [verdachte] heeft gezien dat één van de twee anderen een prepaid telefoon bij zich had. [verdachte] heeft zijn prepaid telefoon in [plaats 4] in de berm weggegooid, omdat [medeverdachte 1] hem dat had opgedragen. [verdachte] heeft in [plaats 4] gezien dat [medeverdachte 1] of de andere man de tas uit de Seat heeft gepakt. Eén van hen heeft die tas tijdens de wandeling meegenomen en deze is ergens op de looproute in de bosjes verstopt. Tenslotte heeft [medeverdachte 3] de drie mannen opgepikt met de Vito. Ze zijn met z’n vieren in de auto naar [medeverdachte 3] in [plaats 7] gegaan, waar ze enige tijd zijn gebleven. [medeverdachte 1] heeft [verdachte] naar [plaats 2] gebracht, waar hij het feestje van [dochter medeverdachte 5] heeft bezocht. [medeverdachte 4] heeft [verdachte] die avond rond 20:00 uur naar zijn huis in [plaats 5] gebracht.
3.1.6
Gebruik van drie prepaid telefoons op 8 oktober 2016
[verdachte] heeft op 4 mei 2017 de plaats in [plaats 4] aangewezen waar hij op 8 oktober 2016 de door hem gebruikte prepaid (PP1) had weggegooid. Het toestel lag daar nog. Aan de hand van de daarop aangetroffen gegevens kon een reconstructie worden gemaakt van de sms-berichten die van en naar dat toestel zijn gestuurd op 8 oktober 2016. Uit het historisch overzicht van de drie prepaid toestellen blijkt het volgende.
De PP1, 2 en 3 zijn tussen 15:12 en 15:17 uur geactiveerd, alle onder aanstraling van [zendmast 1] in Amsterdam Noord .
De PP1, waarvan is vastgesteld dat deze in gebruik was bij [verdachte] , had [telefoonnummer PP1] . Deze is actief geweest vanaf 8 oktober 2016 om 15:12 uur tot en met 9 oktober 2016 om 7:18:25 uur. De PP2 met [telefoonnummer PP2] was actief op 8 oktober 2016 van 15:16 tot 18:09:26 uur. De PP3 met [telefoonnummer PP3] was actief op 8 oktober 2016 van 5:17:36 tot 18:09:26 uur. Op de laatstgenoemde tijdstippen straalden de drie telefoons steeds dezelfde zendmast in [plaats 4] aan.
Uit de bevindingen met betrekking tot het sms-verkeer tussen de PP1 enerzijds en de PP2 / PP3 anderzijds volgt dat de PP2 werd gebruikt door de schutters in de parkeergarage en dat de PP3 werd gebruikt door een derde, waarvan kon worden vastgesteld dat dit (hoofdzakelijk) [medeverdachte 3] was.
3.1.7
De camerabeelden in de parkeergarage in samenhang met prepaid-gegevens en reisbewegingen van de Bora, de Caddy, de Seat en de Vito.
Van een groot aantal camera’s uit de parkeergarage het Oranjekwartier (PD1) zijn relevante beelden verkregen, die hierna in chronologische volgorde (vetgedrukt) worden weergegeven.
De gegevens met betrekking tot de prepaid toestellen worden eveneens in het schema (cursief gedrukt) weergegeven, om deze te kunnen bezien in onderling verband en samenhang met de camerabeelden.
Tussen 15:15 en 15:21 uur hebben de gebruikers van de PP2 en de gebruiker van de PP3 onderling contact gehad. De inhoud hiervan is niet bekend geworden omdat deze telefoons niet zijn aangetroffen.
Tenslotte worden in deze tijdlijn eveneens de verkregen gegevens met betrekking tot de reisbewegingen van de Bora (bestuurd door [medeverdachte 4] ) en de Vito (bestuurd door [medeverdachte 3] ) vermeld (in vetgedrukte cursieve letters).
Het hof gaat ervan uit dat de Bora in het relevante tijdsbestek werd gebruikt door [medeverdachte 4] , op grond van de eensluidende verklaringen die inhouden dat [medeverdachte 5] (de enige medegebruiker van de Bora) op
8 oktober vanaf rond 13:30 uur tot ’s avonds laat in de woning van zijn ex-vrouw en dochter aan [adres 11] in [plaats 2] op een feestje is aanwezig is geweest.
Tijdstip | Gebeurtenis 8 oktober 2016 |
13:30 | [verdachte] schakelt zijn telefoon uit |
14:42:12 | Start weergave camerabeelden parkeergarage het Oranjekwartier |
14:42:12 | Een zwarte Mini Cooper met [kenteken 7] rijdt de garage uit |
15:12 | Activatie PP1 van [verdachte] , onder bereik van [zendmast 1] , omgeving [plein 1] Amsterdam Noord . |
De Bora is in de omgeving van het [plein 1] in Amsterdam Noord . [medeverdachte 4] zet [verdachte] af. | |
15:16 en 15:17 | Activatie PP2 (15:16) en PP3 (15:17) eveneens onder bereik van [zendmast 1] , omgeving [plein 1] Amsterdam Noord . |
[verdachte] begeeft zich naar de Caddy en de twee schutters stappen bij hem in de Caddy in. | |
Tot 15:22 | Vooral contact tussen PP2 en PP3, inhoud berichten onbekend |
15:28 | De Bora en Caddy rijden met 1 minuut verschil door de Coentunnel in Amsterdam West. De telefoon van [medeverdachte 1] wordt uitgeschakeld. |
15:41 | Boven aan de inrit staat de Caddy voor de omhoogstaande slagboom. Het raam van de bestuurder is omlaag. De Caddy rijdt de parkeergarage in en rijdt daar twee rondjes. |
15:47 | De Caddy wordt verplaatst en rijdt van rechts naar links en slaat rechtsaf. |
Een man verlaat lopend de parkeergarage. Hij draagt een lange zwarte lederen jas en daaronder een rode trui met capuchon. | |
Na 15:48 | De Caddy is buiten het bereik van een camera en dus niet meer in beeld. |
15:51 | De Bora met [medeverdachte 4] is in [plaats 7] in de omgeving van de woning van zijn broer [medeverdachte 3] |
16:00:02 | Een zwarte Mini Cooper rijdt de garage in. |
16:04 | PP1 en PP2 stralen een zendmast in de omgeving van de parkeergarage aan |
16:16 | PP2 aan PP1: zit achterin waggie |
16:17 | PP1 aan PP2: ja |
16:20 | de PP3 straalt cell-id [straat 4] in [plaats 4] aan |
16:26 | Een man, die later is herkend als [slachtoffer 1] , komt met een vrouw en een kind uit de lift en zij betreden de parkeergarage |
16:28 | Een zwarte Mini Cooper met het [kenteken 7] stopt ter hoogte van de slagboom om het buitenste hek te openen. De bestuurder is het latere mannelijke slachtoffer. |
16:29:10 | De zwarte Mini Cooper rijdt de garage uit. |
16:35 | De Bora rijdt van [plaats 7] naar de A4. De Vito rijdt naar [straat 3] in [plaats 4] . |
16:38 | De Caddy wordt drie parkeerplaatsen vóór de lift vooruit ingeparkeerd. De autoverlichting wordt gedoofd. Opmerking verbalisanten: de Caddy staat nu vrijwel direct tegenover de plek waar de zwarte Mini Cooper van [slachtoffer 1] normaliter wordt geparkeerd. |
16:45 | PP3 straalt [zendmast 2] [plaats 4] aan, Cell-id [straat 4] |
16:48 | PP3 aan PP1: Zit je goed? |
16:51 | PP1 aan PP3: Nee en het is druk |
16:52 | PP3 aan PP1: OK em nu |
16:53 | PP1 aan PP3: bikkelen |
16:53 | PP3 aan PP1: waar zijn de andere |
16:54 | PP1 aan PP3: binnen |
16:55 | PP3 aan PP1: hun hebben bereik |
16:56 | PP1 aan PP3: ja |
16:57 | PP3 aan PP1: Ok heb ze gesproken |
17:28:20- 17:29:30 | PP1 aan PP2: Kan ik me benen ff strekken ik krijg kramp |
17:28:59 | De zwarte Mini Cooper met het [kenteken 7] rijdt de parkeergarage in. Een lichtschijnsel is zichtbaar op de achterkant van de Caddy. |
17:30:11 | Uit de Caddy links achter stapt een man in lichtkleurige broek, donkere schoenen met lichte zool en donkere jas (NN1). Uit de Caddy stapt aan de rechterkant een man met donkere broek en donkere schoenen (NN2). Beide mannen rennen direct schuin naar achteren in de richting van de zwarte Mini Cooper. |
17:30:17 17:30:21 | NN2 loopt met versnelde pas terug naar de rechterkant van de Caddy. NN1 komt terug bij de Caddy en verdwijnt rechts uit beeld. Verbalisant: beide mannen stappen rechts in. |
17:30:33 | De remlichten van de Caddy gaan aan, de Caddy rijdt weg, tegen de rijrichting in. |
17:31:12 | De Caddy rijdt met hoge snelheid langs de camera. De inzittenden zijn niet waar te nemen. |
17:31:15 | De Caddy rijdt achter een grijze Seat Ibiza Station de parkeergarage uit. |
Het hof stelt met betrekking tot de verdere gang van zaken op 8 oktober 2016 vast op grond van getuigenverklaringen, in combinatie met de waargenomen reisbewegingen van de Vito en de Bora en de overige relevante telefoongegevens (in cursief)).
De Caddy rijdt de parkeergarage uit in [straat 2] en rijdt met hoge snelheid via het fietspad naar de parkeerplaats bij het eerste flatgebouw aan [straat 1] , waar [verdachte] enige tijd heeft zitten wachten in de Seat (PD2). De getuige op het fietspad heeft gezien dat de bestuurder van de Caddy een donkere huidskleur had. | |
17:38 | De Caddy staat in brand, [getuige 1] maakte filmopnamen van twee rennende mannen: een man had een donkere huidskleur; de ander droeg een lichtkleurige broek. Zij renden weg van de brandende Caddy. De getuige zag dat de donkere man de andere man voorbij rende. Op de opnamen is te zien dat de donkere man (NN2) een telefoon aan zijn oor hield. |
17:38 | PP2 plaatst een oproep naar PP1, die niet wordt beantwoord. |
17:39 | NN1 draagt een langwerpige tas en gooit iets in het water. |
NN1 en NN2 lopen verder langs de waterkant langs de flatgebouwen van [straat 1] . | |
[verdachte] komt in de Seat aangereden op [straat 1] . NN1 stapt links achterin en NN2 rechts achterin. Rechts achterin de Seat is DNA van [medeverdachte 1] aangetroffen. | |
17:43 | De Seat rijdt over de A10. |
17:43 | PP2 neemt contact op met PP3, die wordt aangestraald door een zendmast in [plaats 4] , [zendmast 3] omgeving [straat 3] . |
17:48 | De Seat strandt in [plaats 4] met een lekke band. [verdachte] en de twee schutters laten de Seat achter en lopen over [straat 5] en [straat 6] in [plaats 4] . Op camerabeelden is [verdachte] te zien met een donkere lange lederen jas met daaronder een rode trui met capuchon. |
[getuige 2] zag dat de zwarte Seat in de berm parkeerde en er drie forse mannen uitstapten, ze staken de weg over en liepen hem tegemoet; ze passeerden elkaar uiteindelijk. De getuige zag dat de mannen kort daarvoor een capuchon op deden. De getuige keek één van hen recht in de ogen aan, een donkergetinte man. Er was ook een blanke man en een andere donkere man. | |
17:49 | De Vito rijdt vanaf [straat 3] in [plaats 4] . De PP3 beweegt in dezelfde richting mee. |
17:52 en 17:53 | NN2, de donkere man heeft een telefoon aan zijn oor, terwijl het uit de Seat afkomstige drietal in de omgeving van MacDonalds in [plaats 4] loopt. PP2 neemt tevergeefs contact op met PP3. |
17:53 | PP2 neemt contact op met PP3. PP2 en PP3 zijn gedurende 5,3 minuten in gesprek. Het drietal bevindt zich in de omgeving van [straat 6] in [plaats 4] . |
18:00 | De Vito bevindt zich op [straat 7] in [plaats 4] . |
Kort na 18:00 | Stills van camerabeelden die zijn gemaakt op [straat 5] in [plaats 4] tonen drie lopende mannen gaande in de richting van [straat 4] in [plaats 4] . Op stills van camerabeelden bij [naam casino 1] is een man te zien, gekleed in een rode trui, zwarte pet en een lange zwarte jas. |
18:09:26 | De PP1, PP2 en PP3 stralen dezelfde zendmast in [plaats 4] aan. De PP2 en PP3 worden tegelijkertijd op non-actief gezet. [verdachte] gooit PP1 in de berm. |
18:20 | De Vito beweegt in de richting van [straat 3] in [plaats 4] . |
18:28 | De Vito rijdt vanuit [plaats 4] naar [plaats 7] . |
18:28 | De zwarte Seat wordt aangetroffen in de berm op [straat 5] in [plaats 4] , net naast de afslag in de richting van [plaats 7] (PD3). De banden van de Seat waren leeg; één band was gescheurd. Een verbalisant zag op de vloerplaat vóór de bijrijdersstoel een doorzichtige Coca Cola fles helemaal gevuld met gele vloeistof. Na onderzoek bleek de fles motorbenzine te bevatten. Op/in de dop van de fles is DNA van [medeverdachte 1] aangetroffen. In de Seat is verder DNA aangetroffen van [medeverdachte 1] en [verdachte] . |
18:30 | De Caddy wordt brandend aangetroffen op de parkeerplaats aan [straat 1] . Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat de Caddy van binnen volledig was uitgebrand. In het voertuig zijn geen delict gerelateerde voorwerpen aangetroffen. |
19:15 | De Vito rijdt vanuit [plaats 7] naar [plaats 2] , de telefoon van [medeverdachte 1] bewoog mee. |
De Vito zet [verdachte] af bij [adres 11] . [verdachte] is op bezoek bij het feest van [dochter medeverdachte 5] . | |
20:13 | De Bora rijdt in de omgeving van [straat 8] in [plaats 2] . [medeverdachte 4] is op bezoek op het feest van [dochter medeverdachte 5] . |
20:27 | De Vito vertrekt uit [plaats 7] naar [adres 11] in [plaats 2] . [medeverdachte 3] is kort op bezoek op het feest van [dochter medeverdachte 5] . |
20:40 | De Bora en de Vito zijn in de omgeving van [adres 11] , evenals de telefoon van [medeverdachte 4] . |
20:46 | De Bora rijdt van [adres 11] naar [plaats 5] , [medeverdachte 4] brengt [verdachte] naar huis. |
22:04 | De telefoon van [verdachte] is ingeschakeld in [plaats 5] . [medeverdachte 4] rijdt met de Bora naar [adres 11] . |
9 oktober 00:50 | De telefoon van [medeverdachte 4] straalt de [zendmast 4] en [zendmast 5] aan in Amsterdam Noord . De Bora rijdt naar [adres 10] , waar [medeverdachte 4] [medeverdachte 5] heeft afgezet. |
01:28 | [medeverdachte 2] rijdt in de Suzuki op de N246 in Noordelijke richting naar [plaats 6] . |
01:44 | De telefoon van [medeverdachte 4] is in [plaats 3] . |
3.1.8
Reisbewegingen in de periode september 2016
Uit ARS-registraties, al dan niet in combinatie met gegevens over telefoongebruik, zijn reisbewegingen in de relevante periode van een aantal voertuigen (de Jetta, Suzuki, Bora, Passat, V-Klasse, Vito en Seat) naar voren gekomen.
[medeverdachte 2] heeft tijdens zijn verhoor als verdachte op 7 december 2017 met betrekking tot de expliciet voorgehouden reisbewegingen erkend dat hij toen in de Jetta heeft gereden; hij was degene die naar [plaats 7] is gereden, vooral ’s nachts; het kwam vaker voor dat hij midden in de nacht vertrok.
Op grond van de ARS-registraties kan worden vastgesteld dat de Jetta op na te noemen data in de volgende plaatsen was:
In [plaats 4] op 6 en 7 oktober 2016 (er zijn geen registraties van de Jetta in [plaats 4] in de periode van 8 oktober 2016 tot 12 juli 2017);
in [plaats 7] op 30 september, 2, 4 en 7 oktober 2016 (er zijn geen registraties van de Jetta in [plaats 7] in de periode van 8 oktober 2016 tot 12 juli 2017).
[medeverdachte 2] reed in de Jetta en ook in de Suzuki van zijn moeder; hij heeft verklaard dat zij in deze periode op vakantie in Spanje was. Zoals eerder is opgemerkt, reed [medeverdachte 2] op 9 oktober 2016 rond 01:28 uur in de Suzuki op de N246 in [plaats 6] in Noordelijke richting.
Schematische samenvatting van de relevante reisbewegingen 3 september tot en met 8 oktober 2016
Datum | [medeverdachte 4] | Jetta [medeverdachte 2] | Passat V-klasse Vito [medeverdachte 3] / [medeverdachte 1] |
03-09-16 en 04-09-16 | Vanaf 17:44 uur in Amsterdam , [straat 9] / [straat 10] tot 4 september 05:30 uur ( [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] ) | [adres medeverdachte 6] was daar ook om 17:44 uur [medeverdachte 3] was daar vanaf 21:16 uur [medeverdachte 3] en [adres medeverdachte 6] daar weg rond 05:30 uur | |
29-09-16 | 14:38 tot 15:34 uur: in [plaats 7] | 23:52 uur: vertrek uit [plaats 6] | |
30-09-16 | 15:30 uur: in [plaats 7] 16:55 uur: telefoon [medeverdachte 4] in [plaats 7] | 00:41 tot 01:21 uur: in [plaats 7] | [medeverdachte 4] / [verdachte] in Passat hebben [medeverdachte 3] afgezet bij [autoverhuurbedrijf] [medeverdachte 3] huurde de V-klasse 16:55 uur: telefoon [medeverdachte 3] in [plaats 7] |
02-10-16 | 21:11 uur: van [plaats 3] naar [plaats 7] 21:31 uur: aankomst in [plaats 7] Telefoon [medeverdachte 4] bewoog mee 22:12 uur: van [plaats 7] naar [plaats 4] 23:28 uur: van [plaats 4] naar [plaats 7] 23:37 uur: van [plaats 7] naar [plaats 4] | 21:10 uur: van [plaats 6] naar [plaats 7] 22:01 uur: aankomst in [plaats 7] 23:38 uur: van [plaats 7] naar [plaats 4] | |
04-10-16 | 20:25 uur: van [plaats 6] naar [plaats 7] 23:30 uur: van [plaats 7] naar [plaats 4] naar [plaats 6] 23:51 uur: aankomst in [plaats 6] | 20:04 uur: V-klasse in [plaats 2] (telefoon [medeverdachte 1] ) 20:21 uur: van [plaats 2] naar [plaats 7] 20:57 uur: van [plaats 7] naar Amsterdam West 21:06 uur: V-klasse (telefoon [medeverdachte 3] ) van [plaats 7] naar afslag S106 (Cornelis Lelylaan) 21:37 uur van Cornelis Lelylaan naar Oostoever V-klasse via [plaats 2] 22:10 uur: naar [plaats 7] (telefoon [medeverdachte 1] bewoog eerder die dag mee met V-klasse) 21:21- 21:41 uur: diverse belbewegingen met telefoon van [medeverdachte 3] 23:28 uur: V-klasse (telefoon [medeverdachte 1] bewoog mee) van [plaats 7] via [plaats 4] naar [straat 11] ( Amsterdam ) | |
06-10-16 en nacht van 07-10-16 | [medeverdachte 4] haalde [verdachte] op uit Zoetermeer zij reden naar [plaats 3] 22:41 uur: Bora naar [plaats 1] Rond 23:30 uur: Bora met Seat en Vito weg uit [plaats 1] Bora en Seat naar [plaats 4] Bora, Seat en Vito op [parkeerplaats 1] (Seat en Vito naar [plaats 2] ) 03:11 uur: Bora weg uit [plaats 4] 03:45 uur: [medeverdachte 4] en [verdachte] in Bora aangehouden in [plaats 3] | 23:02 uur: rijdt van [plaats 6] in zuidelijke richting 03:07 uur: weg uit [plaats 4] | [medeverdachte 3] heeft de Vito gehuurd. 16:56 uur [plaats 2] [medeverdachte 3] belde [medeverdachte 4] 20:30 uur: [medeverdachte 3] in Vito van [plaats 7] naar [plaats 1] 20:59 uur: Vito geparkeerd bij ingang woning [adres medeverdachte 6] ; [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 4] in [plaats 1] gezien Rond 23:30 uur: van [plaats 1] via [plaats 2] naar [plaats 4] . (00:30 vlakbij [straat 12] ) Vito [parkeerplaats 1] 00:44 uur: van [plaats 4] naar [plaats 2] . Reed op N205 enkele minuten voor de Seat. 02:03 uur: bij woning [medeverdachte 1] in [plaats 2] 02:45 uur: naar [plaats 4] 03:04 uur: weg uit [plaats 4] 03:13 uur: in [plaats 7] |
07-10-16 | [medeverdachte 4] en [verdachte] in [plaats 3] Met Bora [medeverdachte 5] opgehaald in [plaats 2] ; naar [plaats 2] 20:00 uur: naar [plaats 7] 20:52 uur: aankomst in [plaats 7] 23:08 uur: weg uit [plaats 7] (telefoon [medeverdachte 4] ) Bora naar de woning [medeverdachte 5] 23:36 uur: telefoon [verdachte] op het Wi-Fi netwerk van [medeverdachte 5] 20:52 tot 23:08 uur: Bora in [plaats 7] | 21:10 uur: van [plaats 6] naar [plaats 7] 21:57 uur: aankomst in [plaats 7] 23:21 uur: weg uit [plaats 7] 00:21 uur: aankomst in [plaats 6] |
Het hof leidt hieruit, in onderling verband en samenhang bezien met de eerder vermelde feiten en omstandigheden, het volgende af:
Op 3 september en in de nacht van 4 september 2016 zijn [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [adres medeverdachte 6] vanaf 21:16 uur tot 05:30 uur op dezelfde locatie geweest, [adres medeverdachte 6] is even weggegaan en teruggekomen.
Op 29 september 2016 is [medeverdachte 4] ‘s middags een uur in [plaats 7] geweest en [medeverdachte 2] was in de nacht van 29 op 30 september 2016 in [plaats 7] . [medeverdachte 4] is op 30 september 2016 ‘s middags in [plaats 7] geweest; hij heeft met [verdachte] in de Passat (de auto van [zus medeverdachte 3 en medeverdachte 4] ) [medeverdachte 3] naar het [autoverhuurbedrijf] gebracht die daar de V-klasse heeft gehuurd.
Op 2 oktober 2016 zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] beiden in [plaats 7] geweest; zij waren daar in elk geval tegelijkertijd vanaf 22:01 uur (het aankomsttijdstip van [medeverdachte 2] , terwijl [medeverdachte 4] daar toen al was) tot 22:12 uur (het eerste vertrekmoment van [medeverdachte 4] ), terwijl [medeverdachte 2] na terugkomst van [medeverdachte 4] slechts 1 minuut later dan [medeverdachte 4] [plaats 7] heeft verlaten. Het hof acht geenszins uitgesloten dat zij elkaar hebben ontmoet bij [medeverdachte 3] , mede omdat enige te verifiëren concrete verklaring van een van beiden over die avond ontbreekt.
Op 4 oktober 2016 zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] beiden in [plaats 7] geweest. Gezien het tijdstip waarop [medeverdachte 2] uit [plaats 6] was vertrokken en gezien de duur van de terugreis van [medeverdachte 2] die avond (21 minuten), acht het hof aannemelijk dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] daar onderscheidenlijk in de Jetta en V-klasse rond hetzelfde tijdstip zijn aangekomen. Zij zijn uiteindelijk met enkele minuten verschil rond 23:30 uur uit [plaats 7] vertrokken. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij die avond [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] beiden heeft gezien.
Het hof stelt vast dat de V-klasse uit [plaats 7] is vertrokken nadat deze en de Jetta daar waren aangekomen. De telefoon van [medeverdachte 3] bewoog mee, terwijl de V-klasse reed naar Amsterdam West, in de omgeving reed van de parkeergarage het Oranjekwartier . Vanuit [plaats 7] bewoog de V-klasse zich naar de afslag S106, de Cornelis Lelylaan in Amsterdam West en vandaar uit naar Oostoever. De V-klasse deed daar 20 minuten over. Volgens de routeplanner op google maps duurt deze rit met een auto normaal gesproken 8 minuten. Daarna is de V-klasse via [plaats 2] teruggekeerd in [plaats 7] .
Het hof acht het gezien het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien niet uitgesloten dat [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] deze rit heeft gemaakt. [medeverdachte 2] heeft in zijn verklaring over zijn aanwezigheid in [plaats 7] , ook op deze avond, slechts volstaan met de zeer algemene uitleg van bezigheden die te maken hadden met de handel in soft drugs.
Het hof acht niet aannemelijk dat [medeverdachte 2] in Amstelveen op [medeverdachte 3] zou hebben gewacht, terwijl [medeverdachte 3] daar mogelijk geruime niet was, om uiteindelijk pas 2,5 uur later te vertrekken. Het hof acht de algemene niet te toetsen stelling van [medeverdachte 2] dat het wel vaker voorkwam dat hij op de te leveren softdrugs moest wachten, volstrekt ontoereikend.
Op 6 oktober en in de nacht van 7 oktober 2016 is de reeds in juni 2016 gestolen Seat verplaatst van [plaats 1] naar de parkeerplaats aan [straat 1] in Amsterdam . Het hof verwijst hiervoor ook naar hetgeen hierover is vermeld in het hoofdstuk betreffende de bij de liquidatie gebruikte Seat.
[medeverdachte 4] en [verdachte] zijn op 6 oktober 2016 ‘s avonds in de Bora naar [plaats 1] gereden, waar [medeverdachte 3] al was met de Vito. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij bij [adres medeverdachte 6] was en dat hij [medeverdachte 4] die avond in [plaats 1] heeft gezien. De Bora en de Seat reden van [plaats 1] naar [plaats 4] , terwijl de Vito via de woning van [medeverdachte 1] naar [plaats 4] is gereden.
[verdachte] heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 3] in de Seat naar [plaats 2] is gereden en dat [medeverdachte 1] in de Vito ook naar de parkeerplaats aan [straat 1] is gereden.
Het hof neemt deze verklaring van [verdachte] als uitgangspunt en concludeert op grond van het voorgaande dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 1] bij diens woning in [plaats 2] heeft opgehaald; dat [medeverdachte 1] in [plaats 4] in de Vito is gebleven en dat [medeverdachte 3] daar in de Seat is overgestapt, waarna beide auto’s naar [straat 1] zijn gereden. Nadat de Seat door [verdachte] en [medeverdachte 3] daar was gereedgezet, zijn [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] in de Vito naar [plaats 2] gereden, waar [medeverdachte 1] is afgezet. De Vito is daarna naar [plaats 4] gereden, van waar uit [verdachte] tenslotte met [medeverdachte 4] in de Bora naar [plaats 3] is gereden.
Het hof is van oordeel dat hieruit minst genomen volgt dat [medeverdachte 4] (met de Bora) aanwezig was bij het vertrek van de Seat uit [plaats 1] en het vertrek van de Seat uit [plaats 4] en daar aanwezig was toen [medeverdachte 3] en [verdachte] terugkwamen van het zogenoemde koudzetten van de Seat.
Het hof constateert dat de Jetta en/of [medeverdachte 2] , die op 6 oktober 2016 rond 23:02 uur rijdend in zuidelijke richting uit [plaats 6] was vertrokken en op 7 oktober rond 03:07 uur uit [plaats 4] is vertrokken, gedurende enkele uren tegelijkertijd met de Bora en/of [medeverdachte 4] in [plaats 4] kan zijn geweest.
Dit situeert zowel [medeverdachte 2] /de Jetta als [medeverdachte 4] /de Bora in [plaats 4] op de tijdstippen waarop de bij de liquidatie gebruikte Seat is vertrokken uit [plaats 4] , is koudgezet in [plaats 2] en de bij het koudzetten betrokken [verdachte] en [medeverdachte 3] in [plaats 4] zijn teruggekeerd.
Op grond van de inhoud van het dossier is niet duidelijk wat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in de tussentijd hebben gedaan. Opmerkelijk is dat de Vito, de Bora en de Jetta die nacht binnen een tijdsbestek van enkele minuten uit [plaats 4] zijn vertrokken.
Op 7 oktober 2016 zijn [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [verdachte] in de Bora via [plaats 2] naar [plaats 7] gereden, waar zij aankwamen om 20:52 uur. Zij reden uit [plaats 7] weg rond 23:08 uur. [medeverdachte 2] is met de Jetta in [plaats 7] aangekomen rond 21:57 uur en daar weggereden om 23:21 uur. Hieruit volgt dat [medeverdachte 2] die avond gedurende 1 uur en 20 minuten in [plaats 7] is geweest, terwijl [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [verdachte] in die tijd 1 uur en 10 minuten in [plaats 7] waren.
Het hof gaat ervan uit dat op de avond voorafgaande aan de liquidatie [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 3] thuis zijn geweest en sluit niet uit dat ook [medeverdachte 1] hierbij aanwezig is geweest, aangezien [medeverdachte 4] c.s. in de Bora op de heenweg via [plaats 2] zijn gereden.
4. Bespreking verweren en conclusie
4.1.
Wetenschap
De verdediging heeft enkele argumenten genoemd die de stelling zouden bevestigen dat [verdachte] niet wist wat de bedoeling was op 8 oktober 2016. Het hof overweegt hierover het volgende.
De enkele stelling van [verdachte] dat hij ervan uitging dat op 8 oktober 2016 in de parkeergarage een drugsdeal zou plaatsvinden, zonder daarbij enig detail te noemen, wordt als volstrekt ongeloofwaardig terzijde geschoven, mede gezien het samenstel van alle daaraan voorafgaande gezamenlijke handelingen; het besturen van gestolen voertuigen; het gebruik van prepaid toestellen, waaraan hij actief heeft deelgenomen; het directe contact met [medeverdachte 3] op vitale momenten, zoals het koudzetten van de Seat op de PD2 en met de schutter [medeverdachte 1] , wiens instructies hij heeft opgevolgd; het achterlaten van de Caddy met de schutters in de parkeergarage en de ontmoetingen met de medeverdachten in de periode kort vóór 8 oktober 2016.
Dat [verdachte] al zijn handelingen in dit verband zou hebben verricht zonder enige vraag te stellen en voor een beloning van 200 euro, acht het hof eveneens volstrekt onaannemelijk.
Dat bij [verdachte] sprake zou zijn geweest van een gebrek aan sense of awarness/urgency, onder meer vanwege het dragen van een opvallend rode trui op 8 oktober 2016, is mogelijk en zegt wellicht iets over de persoon van de verdachte, maar niet over zijn betrokkenheid bij de onderhavige feiten.
Het voorgaande leidt het hof tot de slotsom dat [verdachte] moet hebben geweten dat hij meedeed aan het plegen van één of meer levensdelicten.
De stelling van de verdediging dat [verdachte] geen wetenschap had van de moordaanslag wordt derhalve verworpen.
4.2
Medeplegen
De vraag of sprake is geweest van een zo nauwe en bewuste samenwerking dat van medeplegen gesproken kan worden, vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededaders.
Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte [verdachte] op vele vitale momenten, voorafgaand aan, tijdens en na de moordaanslag aanwezig is geweest en handelingen heeft verricht en zo handelende een materiële bijdrage heeft geleverd, die van wezenlijk belang was voor het welslagen van de aanslag, waarbij hij nauw heeft samengewerkt met onder meer [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Zijn rol was significant.
Het kan niet anders dan dat [verdachte] zich in de vele stadia en op de vele momenten waarop hij de hiervoor genoemde handelingen heeft verricht, bewust moet zijn geweest van de onderlinge samenwerking. Ook nadat [verdachte] wist dat de schutters de Caddy in brand hadden gestoken, heeft hij zich ingespannen om hen ongezien te laten wegkomen. [verdachte] heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd; hij heeft daarentegen een wezenlijke bijdrage geleverd aan de gezamenlijke uitvoering van de aanslag. Dat hij niet aanwezig was op álle relevante momenten, die van belang zijn bij de voorbereiding ervan, doet daaraan niet af. Dat hij niet meedeed aan het PGP-verkeer doet daaraan evenmin af, omdat uit de onderschepte berichten voortvloeit dat met name personen met een organiserende rol daar aan deelnamen. [verdachte] had geen organiserende maar een uitvoerende rol.
4.3
Voorbedachte raad
Het hof acht op grond van alle genoemde voorbereidende handelingen gedurende een aanmerkelijke periode, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van voorbedachte raad en dus van moord: er was een vooropgezet plan om iemand te doden, dat al bestond vanaf mei 2016, toen de opdracht daarvoor per PGP aan [medeverdachte 3] is verstrekt.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden volgt dat [medeverdachte 3] kan worden aangemerkt als aannemer van de moordopdracht en organisator van de uitvoering daarvan door anderen in te schakelen; het organiseren van benodigde voertuigen en de opslag daarvan en alsmede van te gebruiken apparatuur. [medeverdachte 3] heeft de schutters benaderd, had contact met [adres medeverdachte 6] , waar de gestolen voertuigen moesten worden gestald en met zijn broer [medeverdachte 4] , die op zijn beurt de medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 5] heeft ingeschakeld. Dat [slachtoffer 1] in plaats van het beoogde slachtoffer [beoogd doelwit] hiervan de dupe is geworden doet niet af aan de bewezenverklaring van moord.
Uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat de verdachte [verdachte] betrokken was bij het ophalen van de gestolen auto’s in juni 2016 en dat hij in elk geval in de week voorafgaand aan 8 oktober bij een aantal voorbesprekingen is geweest; het hof gaat ervan uit dat hij tijd en gelegenheid heeft gehad om hierover na te denken en acht het redelijk om aan te nemen dat hij daarvan gebruik heeft gemaakt, nu geen sprake is van contra-indicaties.
Het hof is van oordeel dat [verdachte] niet alleen opzet heeft gehad op het medeplegen van de moord maar eveneens voorwaardelijk opzet op de pogingen tot moord op de twee andere inzittenden van de Mini Cooper. De Mini Cooper is gericht, vanaf korte afstand veelvuldig met semi automatische vuurwapens beschoten. De verdachte en zijn mededaders hebben de geenszins als denkbeeldig aan te merken kans, dat één of meer andere inzittenden door de kogelregen geraakt zouden worden, op de koop toegenomen en dit ook aanvaard.
Dit leidt tot de slotsom dat de verweren van de verdediging worden verworpen.
4.4
Opzetheling feit 3
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in het bijzonder de significante rol die de verdachte op cruciale momenten in het moordplan heeft gehad, kan het niet anders zijn dan dat hij wist dat ter uitvoering van dit plan daartoe geschikte, van diefstal afkomstige, en daardoor niet eenvoudig naar de verdachten te herleiden, voertuigen dienden te worden gebruikt. Bij de verdachte moet mitsdien ten tijde van het voorhanden krijgen van die voertuigen op onderscheidenlijk 15 en 29 juni 2016, wetenschap hebben bestaan dat deze van misdrijf afkomstig waren. Het verweer van de verdachte dat hij er van uit ging dat de voertuigen niet verzekerd waren en dat [medeverdachte 4] om die reden niet in de voertuigen wilde rijden en [verdachte] had verzocht te rijden, wordt dan ook als volstrekt onaannemelijk verworpen.
5. Samenvatting handelingen [verdachte]
Uit het voorgaande volgt dat de handelingen van de verdachte als volgt kunnen worden samengevat.
De verdachte heeft samen met medeverdachten in juni 2016 gestolen auto’s, een Seat en een Caddy, voorzien van gestolen of valse kentekenplaten, opgehaald en op onopvallende plaatsen ondergebracht om deze vier maanden later als vluchtauto’s bij de moordaanslag te gebruiken. De verdachte en de mededaders zijn regelmatig bijeen geweest om de plannen te bespreken.
De verdachte heeft in de nacht van 7 oktober 2016 met medeverdachten de Seat klaargezet op een parkeerplaats aan [straat 1] in Amsterdam , op enkele minuten rijden van de parkeergarage.
De verdachte heeft op 8 oktober 2016 met de Caddy de schutters vervoerd van [plaats 2] naar de parkeergarage; hij heeft de Caddy met de schutters de parkeergarage ingereden; heeft hen daar achtergelaten en is lopend naar de gereedstaande Seat gegaan, waar hij volgens de instructie van één van de schutters geruime tijd heeft afgewacht en zich schuilgehouden. De verdachte, de schutters en de organisator communiceerden in de tussentijd met elkaar via drie prepaid toestellen, waarin slechts deze telefoonnummers waren opgeslagen.
De twee schutters hebben met semi automatische vuurwapens in slechts zes seconden van dichtbij een groot aantal kogels op de weerloze slachtoffers in de auto afgevuurd. De schutters zijn daarna met hoge snelheid tegen het verkeer in de parkeergarage uitgereden naar [straat 1] waar zij de Caddy in brand hebben gestoken. De verdachte heeft de schutters, die een grote tas met zich meevoerden, in de Seat vervoerd naar [plaats 4] .
Doordat de Seat in [plaats 4] een lekke band kreeg, moesten de verdachte en de schutters ter plekke improviseren omdat de geplande vluchtroute gedwarsboomd was. Nadat zij twintig minuten hadden gelopen, zijn ze opgehaald door [medeverdachte 3] en met hem naar diens woning gegaan.
In de gestrande Seat is een fles met benzine aangetroffen, hetgeen aanleiding geeft te veronderstellen dat de daders eveneens van plan waren deze auto achter te laten en in brand te steken.
Het voorgaande leidt het hof tot de volgende bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair hij op 8 oktober 2016 te Amsterdam , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met vuurwapens schoten afgevuurd op [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden;
2. primair hij op 8 oktober 2016 te Amsterdam , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 2014, van het leven te beroven, met zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met vuurwapens schoten heeft afgevuurd op [slachtoffer 2] en op [slachtoffer 3] ;
3. hij op tijdstippen in de periode van 15 juni 2016 tot en met 8 oktober 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, voertuigen en kentekenplaten, te weten een Volkswagen Caddy voorzien van gestolen [kentekenplaten 1] en een Seat Leon voorzien van gedupliceerde [kentekenplaten 2] voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen wisten, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van medeplegen van moord
en
medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
Indien het hof tot een strafoplegging komt, heeft de verdediging bij het bepalen van de straf verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn geringe strafblad, het gegeven dat hij jarenlang in diverse beroepen werkzaam is geweest in de maatschappij en als vrijwilliger in het weeshuis van zijn moeder in Suriname. Daarnaast heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de coöperatieve proceshouding van de verdachte, de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen en de daarmee gewijzigde VI-regeling die ertoe zou kunnen leiden dat de verdachte zwaarder wordt gestraft dan de medeverdachten die hun hoger beroep hebben ingetrokken en tot slot met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan moord en twee pogingen tot moord, waarbij een jonge man op zeer gewelddadige wijze om het leven is gekomen en een jonge vrouw levensgevaarlijk gewond is geraakt. Daarmee heeft de verdachte zich met anderen schuldig gemaakt aan één de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich gedurende langere tijd op de moordaanslag voorbereid en semi automatische vuurwapens aangeschaft.
De verdachte en zijn mededaders hebben met deze liquidatie in een openbare ruimte het leven van een vitale, vol in het leven staande man ontnomen en een gelukkig jong gezin kapot gemaakt. De vrouw moet verder leven zonder haar partner en hun dochter zonder haar vader.
De verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen onbeschrijflijk groot leed toegebracht aan de nabestaanden, familie en vrienden van het overleden zeer geliefde slachtoffer. Het abrupte en pijnlijke verlies heeft gevoelens van verslagenheid en diepe gevoelens van onbegrip veroorzaakt bij de nabestaanden, waarbij woorden tekort schieten om daaraan uitdrukking te geven, zoals blijkt uit de indringende slachtofferverklaringen die ter terechtzitting door zijn partner en ouders zijn voorgelezen.
Het hoeft geen betoog dat deze feiten zeer schokkend zijn voor de rechtsorde in het algemeen.
In het bijzonder gaat dit ook op voor alle getuigen van de schietpartij. Aan het einde van een gewone zaterdagmiddag, toen personen na het winkelen terugkeerden naar de parkeergarage om hun auto op te halen en tevens bewoners van het Wilhelminakwartier aanwezig waren, zijn de schutters uit hun auto gestormd om met hun professionele vuurwapens in een mum van tijd vele schoten op de auto van de slachtoffers te lossen. Dit is, blijkens de getuigenverklaringen, voor de betrokkenen die toevallig op dat moment op de plaats delict aanwezig waren, op zichzelf al uitermate confronterend en beangstigend geweest. Een aantal getuigen heeft bovendien van dichtbij de verwondingen van de man en de vrouw gezien en enkelen hebben geprobeerd de slachtoffers te reanimeren. Twee getuigen hebben zich ontfermd over het dochtertje en haar aan de achterkant uit de Mini Cooper laten kruipen om haar in veiligheid te brengen. Andere getuigen hebben het alarmnummer 112 gebeld waardoor een ambulance snel ter plaatse kwam: te laat voor de man en gelukkig op tijd voor de vrouw.
Bij buurtbewoners en getuigen heeft deze gebeurtenis veel beroering, afschuw en gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. De parkeergarage van het Oranjekwartier is ook voor hen blijvend een plaats delict geworden.
Het overleden slachtoffer en zijn gezin hadden niets te maken met criminelen, die het hadden gemunt op een man die zijn zwarte auto in dezelfde parkeergarage placht te parkeren als het slachtoffer. De man die het boogde doelwit was, woonde op de noodlottige dag niet eens meer in het Wilhelminakwartier en kwam nog zelden met zijn auto in die parkeergarage.
Het is niet te bevatten en volstrekt afkeurenswaardig, dat de schutters lukraak deze slachtoffers onder vuur hebben genomen, van wie de auto leek op die van het beoogde doelwit. Uit het dossier blijkt dat aanvankelijk om een foto van het beoogde doelwit is gevraagd maar dat men uiteindelijk zonder foto (en dus zonder kennis van het uiterlijk van het beoogde doelwit) met zeer grof geweld een jong gezin onder vuur heeft genomen, dat kennelijk op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats was.
De organisator van de moordaanslag heeft met de woorden: Was wel lekkerder geweest, een foto, tot uitdrukking gebracht dat hij het risico op de koop toenam dat een of meer willekeurige personen zouden worden vermoord.
Geen van de verdachten heeft blijk gegeven van oprechte gewetenswroeging. De verdachte [verdachte] en een aantal medeverdachten heeft diezelfde avond zelfs nog een verjaardagsfeestje bezocht, alsof er niets was gebeurd.
De verdachte en zijn mededaders hebben een moordopdracht aangenomen en gezamenlijk uitgevoerd. Dit alles getuigt van een niet te bevatten meedogenloosheid en gewetenloosheid. Zij hebben door hun handelwijze blijk gegeven maling te hebben aan één of meer mensenlevens.
Het hof rekent dit alles de verdachte [verdachte] en zijn mededaders ten zeerste aan.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat slechts een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de orde kan zijn. Als daders kennelijk zo lichtvaardig overgaan tot het begaan van dergelijke gruwelijke feiten, wordt daarmee niet alleen vergelding beoogd, maar bovendien een generale en preventieve werking.
De omstandigheid dat [verdachte] uiteindelijk ter terechtzitting in hoger beroep over een aantal belastende omstandigheden met betrekking tot de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] heeft verklaard is voor het hof geen aanleiding om een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen.
Deze volgens de verdediging coöperatieve houding weegt namelijk niet op tegen het feit dat [verdachte] de naam van de tweede schutter om hem moverende redenen niet heeft willen noemen, terwijl hij op 8 oktober 2016 gedurende geruime tijd in diens gezelschap heeft doorgebracht en op de hoogte was van alle belangen die ermee gemoeid waren dat de naam van die schutter bekend zou worden gemaakt.
Het hof passeert ook de overige verweren van de verdediging die strekken tot strafvermindering, aangezien het hof het niet als bijzondere verdienste van [verdachte] ziet als iemand die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van dergelijke ernstige strafbare feiten zoals hier aan de orde zijn, vroeger een aantal beroepen heeft uitgeoefend en zijn moeder met haar weeshuis heeft gesteund.
Blijkens een de verdachte [verdachte] betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 november 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Overschrijding redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert, te gelden dat in eerste aanleg de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadslieden op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In hoger beroep geldt als uitgangspunt dat de zaak moet zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, zodat de zaak in totaal in beginsel niet langer dan 32 maanden hoort te duren.
De redelijke termijn is met de inverzekeringstelling van de verdachte op 29 maart 2017 aangevangen. De rechtbank heeft op 9 mei 2018 vonnis gewezen en de verdachte is op 18 mei 2018 tegen dit vonnis in beroep gekomen. In hoger beroep wordt thans op 4 februari 2022 arrest gewezen. De totale periode beslaat mitsdien ruim 58 maanden, een overschrijding van in totaal 26 maanden.
Het hof is van oordeel dat deze overschrijding verklaarbaar is door de omvang en de complexiteit van deze zaak met (aanvankelijk) vijf verdachten. In hoger beroep is in een laat stadium een nieuwe anonieme getuige naar voren gekomen, waardoor de op 25 juni 2020 geplande getuigenverhoren geen doorgang konden vinden. Dat geldt ook voor de aanvankelijk in september en oktober 2020 voorziene inhoudelijke behandeling. Bovendien heeft het ter terechtzitting van 25 juni 2020 voegen van stukken uit het onderzoek Zwaluw, welke zaak ten tijde van de behandeling van de zaak Mortel in hoger beroep door de rechtbank in eerste aanleg bij vonnis van 13 september 2021 werd afgerond, mede vanwege nadere onderzoekswensen in de zaken van de verdachte en enkele medeverdachten eveneens voor vertraging gezorgd.
Het hof zal mitsdien hieraan geen consequentie verbinden, maar volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
Het hof ziet ten slotte geen aanleiding in de strafoplegging rekening te houden met het gewijzigde VI-regime. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vorderingen van de benadeelde partijen
In deze strafzaak hebben [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] (via haar wettelijke vertegenwoordiger [benadeelde partij 1] ), [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zich in eerste aanleg gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] hebben tevens vergoeding van proceskosten gevorderd.
De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding en proceskosten deels toegewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep hebben de benadeelde partijen zich opnieuw gevoegd voor hun oorspronkelijke vorderingen, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente.
Immateriële schade
Shockschade
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben ieder een bedrag van € 30.000,00 ter zake van shockschade gevorderd en de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] ieder een bedrag van € 25.000,00.
De rechtbank heeft de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] gedeeltelijk toegewezen voor een bedrag van ieder € 15.000,00 en de vorderingen van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk verklaard.
De advocaat van de benadeelde partijen heeft in dit verband zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd. Tussen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en het slachtoffer was sprake van een nauwe affectieve relatie en de directe confrontatie met het misdrijf heeft een hevige emotionele schok teweeg gebracht. Beiden hebben een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) opgelopen ten gevolge van de directe confrontatie met het misdrijf en beiden hebben EMDR-therapie ondergaan. [benadeelde partij 1] en dochter [benadeelde partij 2] zaten ten tijde van de liquidatie bij het slachtoffer in de auto. Zij hebben de liquidatie zien gebeuren en hebben de schoten gehoord. [benadeelde partij 1] heeft de kogels letterlijk met haar lichaam opgevangen. Gelet op deze feiten en omstandigheden en op uitspraken in vergelijkbare zaken is een bedrag van € 30.000,00 per persoon redelijk en billijk, aldus de advocaat.
[benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] stonden als ouders van het slachtoffer in een nauwe affectieve relatie tot hem en zijn direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het misdrijf. Zij hebben het levenloze lichaam van hun zoon moeten identificeren en verzorgen en zijn daarbij geconfronteerd met de vele met verband afgeplakte schotwonden op zijn lichaam. Ook door de zittingen, het dossier en de media zijn zij geconfronteerd met wat er is gebeurd. Beide ouders zijn gediagnosticeerd met PTSS. Ten aanzien van het confrontatievereiste en de hoogte van de schadevergoeding is gewezen op uitspraken in vergelijkbare zaken waarbij het confrontatievereiste zo moet worden uitgelegd dat het gaat om een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf, hetgeen zich in het geval van cliënten heeft voorgedaan, aldus de advocaat.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vorderingen van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren en de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] volledig toe te wijzen.
De verdediging heeft primair verzocht dit onderdeel van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2. Subsidiair is het standpunt ingenomen dat het door [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] gevorderde bedrag van € 30.000,00 onvoldoende is onderbouwd. Verzocht is om, evenals de rechtbank heeft gedaan, aan ieder een bedrag van € 15.000,00 toe te wijzen.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen omdat niet is voldaan aan het door de Hoge Raad gestelde criterium van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf, aldus de verdediging.
Oordeel hof shockschade
Uit rechtspraak van de civiele kamer van de Hoge Raad met name het zogeheten Taxibus-arrest van 22 februari 20021.en het zogeheten Vilt-arrest van 9 oktober 20092.volgt dat voor een zeer beperkte kring van personen onder zeer bijzondere omstandigheden de mogelijkheid tot het verkrijgen van een vergoeding van shockschade bestaat. De grondslag daarvoor is gelegen in artikel 6:106, eerste lid sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat ziet op ‘aantasting in de persoon’. Bij toepassing van deze bepaling van het BW, ook in zaken als de onderhavige waarbij het slachtoffer door een geweldsmisdrijf om het leven is gekomen, heeft de Hoge Raad steeds vastgehouden aan een zeer strikte uitleg van de geldende criteria.
Die criteria komen er in deze zaak op neer dat bij de desbetreffende benadeelde partij door de hevige emotionele schok door waarneming van de moord op het slachtoffer of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen hiervan, geestelijk letsel is ontstaan. Bij die waarneming/confrontatie gaat het blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad om de (onverhoedse) waarneming van het misdrijf zelf en/of de waarneming van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer meteen na het misdrijf (het confrontatievereiste). Bij het geestelijk letsel moet in het algemeen sprake zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit daarvan), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting van de schade te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
Het hof overweegt met betrekking tot dit deel van hun vorderingen het volgende. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zaten direct naast en achter het slachtoffer in de auto toen hij door twee schutters van korte afstand werd beschoten. Zij hebben het slachtoffer doorzeefd zien worden met kogels en hem ter plekke zien sterven. Het bloed van het slachtoffer zat op [benadeelde partij 1] . [benadeelde partij 2] heeft bovendien gezien dat ook haar moeder door kogels werd geraakt en bewusteloos raakte. Het (destijds) tweejarige meisje is, schreeuwend om haar moeder, door getuigen uit de auto gehaald. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn gediagnosticeerd met een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten PTSS en hebben EMDR-therapie gevolgd. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de confrontatie van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] met het misdrijf hen hevig heeft geschokt en shockschade heeft veroorzaakt. Het bij hen geconstateerde psychiatrisch ziektebeeld moet geacht worden daardoor veroorzaakt te zijn. De psychische klachten van [benadeelde partij 1] zijn niet in remissie en zij heeft ook na de behandeling van de strafzaak bij de rechtbank nog EMDR-therapie gevolgd in verband met haar trauma. [benadeelde partij 1] raadpleegt een vaste therapeut wanneer [benadeelde partij 2] kampt met klachten als nachtmerries over hetgeen zij heeft gezien en meegemaakt. Mede gelet op de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt en de aard en de ernst van het geestelijk letsel van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , welk letsel thans nog voortduurt, zal het hof de omvang van deze shockschade, alle omstandigheden in aanmerking genomen, naar billijkheid begroten op ieder € 30.000,00 en te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof heeft bij de begroting meegewogen wat door rechters in Nederland in vergelijkbare gevallen aan vergoeding voor immateriële schade is toegekend.
[benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]
Het hof overweegt met betrekking tot dit deel van hun vorderingen het volgende. Uit de thans voorliggende stukken kan volgen dat [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] enkele dagen na het overlijden van het slachtoffer hem hebben geïdentificeerd en verzorgd. Daarbij hebben zij de schotwonden en sectielittekens op zijn lichaam gezien. Door de beelden en foto’s in het dossier en in de media en de rechtszittingen hebben zij zich een goed beeld kunnen vormen van hetgeen met hun zoon is gebeurd. Het hof erkent zonder meer dat voor de nabestaanden de identificatie van hun zoon een ingrijpende gebeurtenis is geweest en dat zij door de gewelddadige dood van hun zoon diep zijn getroffen. Maar gelet op hetgeen thans ter onderbouwing van de vorderingen is aangevoerd, is bij [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] geen sprake geweest van waarneming van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer meteen na het misdrijf. Ook de omstandigheid dat de benadeelde partijen door de rechtszittingen en de beelden en de foto’s in het dossier en de media zijn geconfronteerd met de omstandigheden en de details omtrent de dood van hun zoon, kan niet worden aangemerkt als de ernstige gevolgen van het misdrijf waarmee de benadeelden direct zijn geconfronteerd zoals bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] voor wat betreft de shockschade niet voor vergoeding in aanmerking komen. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of bij deze benadeelde partijen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het hof wil de mogelijkheid van een gang naar de civiele rechter niet afsluiten voor de benadeelde partijen en zal hen daarom in deze vorderingen strekkende tot vergoeding van shockschade niet-ontvankelijk verklaren.
Affectieschade
De vorderingen van de benadeelde partijen zien voor een deel op affectieschade. De wetswijziging waarmee de vergoeding van affectieschade is geïntroduceerd dateert van 1 januari 2019. Uit de wetsgeschiedenis (MvT, Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 9) blijkt met betrekking tot het overgangsrecht dat vergoeding van affectieschade slechts mogelijk is ten aanzien van schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze wetswijziging. Nu de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2016 is vergoeding op deze grond niet mogelijk. En anders dan de advocaat heeft betoogd, is voor vergoeding van deze schade op de grondslag van aantasting in de persoon anderszins, in dit wettelijk stelsel geen plaats. Het gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om in afwijking van het wettelijk stelsel een dergelijke genoegdoening te bieden. Gelet daarop zal het hof de vorderingen tot vergoeding van de affectieschade afwijzen.
Smartengeld eigen letsel [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 20.200,00 gevorderd aan immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering in haar geheel toegewezen.
De advocaat van de benadeelde partij heeft verzocht het gevorderde bedrag integraal toe te wijzen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2. Voor het overige is geen verweer gevoerd.
Oordeel hof smartengeld eigen letsel [benadeelde partij 1]
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden omdat zij lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding overweegt het hof dat op grond van artikel 6:106, eerste lid onder b, BW de begroting van die schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede de impact daarvan in het concrete geval. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De benadeelde partij heeft concreet en gemotiveerd aangevoerd dat zij meervoudig letsel na schotverwondingen heeft opgelopen, waaronder zenuwletsel in de rechterarm, rechterhand, linkerarm en in het rechterbeen. Zij heeft moeten revalideren, heeft opnieuw haar rijbewijs moeten halen en heeft opnieuw moeten leren schrijven en fietsen. Zij is enige tijd aan een rolstoel gebonden geweest en heeft zichzelf en haar dochter door haar verwondingen niet kunnen verzorgen. In 2018 is nog een achtergebleven kogel uit haar lichaam verwijderd. Sinds 13 november 2018 is zij in behandeling bij de afdeling handchirurgie van het Rode Kruis Ziekenhuis in [plaats 3] . Blijkens de brief van 8 december 2021 van dr. [chirurg] , plastisch chirurg en handchirurg, is op dit moment sprake van een medische eindtoestand. Er valt geen verder neurologisch herstel te verwachten en met de maximale therapie die de benadeelde partij heeft ondergaan is de inzetbaarheid van de restfunctie van de rechterhand zo goed mogelijk geoptimaliseerd. Er blijft altijd een beperking door het verlies aan functie van de hand.
De benadeelde partij moet als jonge vrouw en alleenstaande moeder van een zevenjarige dochter voor wie zij de zorg draagt, leven met een blijvende deformiteit en handicap van de rechterhand. De gebeurtenis heeft naast het resteren van de blijvende beperking aan haar hand en de blijvend ontsierende littekens en hinder daarvan, een grote impact gehad op haar persoonlijk leven. Gelet op die concrete onderbouwing acht het hof een immateriële schadevergoeding zoals gevorderd billijk en zal het bedrag van € 20.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen.
Materiële schade
De vordering van [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.057.709,80 gevorderd aan materiële schade.
De gevorderde schadevergoeding ziet op:
verlies levensonderhoud door verlies echtgenoot (scenario 2) € 1.055.508,81
verlies arbeidsvermogen € 440.710,00
kosten berekening schade NRL verlies levensonderhoud € 2.200,99
kosten berekening schade NRL verlies inkomen € 1.788,30
totaal € 1.500.208,10
De rechtbank heeft de vordering voor wat betreft de onder a) genoemde post tot het bedrag van
€ 300.000,00 toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard en de kosten onder c) volledig toegewezen. Het toegewezen bedrag onder a) heeft de rechtbank toegekend aan [benadeelde partij 1] , maar is tevens bedoeld voor de kosten van levensonderhoud van [benadeelde partij 2] . Ten aanzien van post b) en de kosten onder d) heeft de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De advocaat van de benadeelde partij heeft verzocht het gevorderde bedrag in de onder a) genoemde post integraal en bovendien uitsluitend aan [benadeelde partij 1] toe te wijzen, ten aanzien van post b) de vordering toe te wijzen op basis van scenario 1, te weten het bedrag van € 336.202,84 en de kosten onder c) en d) toe te wijzen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat voor wat betreft de onder a) genoemde post een bedrag van
€ 689.390,00 (uitsluitend aan [benadeelde partij 1] ) wordt toegewezen, ten aanzien van post b) een bedrag van
€ 336.202,84 (scenario 1) toe te wijzen alsmede de kosten onder c) en d).
De verdediging heeft primair verzocht dit onderdeel van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2. Na de toelichting van de advocaat van de benadeelde partij ter terechtzitting van 17 december 2021 heeft de verdediging zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het onder a) gevorderde bedrag. Ten aanzien van de posten b), c) en d) is geen verweer gevoerd.
Oordeel hof materiële schade [benadeelde partij 1]
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan en daarmee onrechtmatig jegens de benadeelde partij heeft gehandeld. Hij is uit dien hoofde dan ook aansprakelijk voor schade die daardoor is teweeg gebracht.
Op grond van artikel 51f Sv jo artikel 6:108, lid 1 sub d BW kan de benadeelde partij een vordering indienen tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. Aan de gevorderde kosten onder a) ligt een schadeberekening ten grondslag van het Nederlands Rekencentrum Letselschade (NRL) van 6 februari 2018. Nadien hebben zich echter omstandigheden voorgedaan die mogelijk van invloed zouden zijn geweest op het gederfde inkomen. Zo is de evenementensector waarin het slachtoffer onder meer werkzaam was, sinds de uitbraak van het coronavirus in maart 2020 ondanks de ondersteunende maatregelen van de overheid zwaar getroffen. Gelet hierop en op de betwisting van de vordering door de verdediging, is de beoordeling van de volledige omvang van de schade een te complexe kwestie om in het kader van dit strafgeding te beslechten en levert aldus een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof maakt echter wel gebruik van zijn schattingsbevoegdheid nu evident is dat de benadeelde partij schade heeft geleden door het overlijden van het slachtoffer. Het hof heeft bij de schatting de leeftijd, de inkomensgegevens en de onderbouwing van de vordering betrokken. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij kan worden geschat op € 500.000,00 en als zodanig kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering wordt ten aanzien van dit onderdeel voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Voor wat betreft de gevorderde kosten onder b) overweegt het hof als volgt. In hoger beroep is komen vast te staan dat voor wat betreft het letsel aan de rechterhand een medische eindtoestand is bereikt; er blijft altijd een beperking door het verlies aan functie van de hand. Het staat niet ter discussie dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde letsel heeft opgelopen waardoor zij arbeidsongeschikt is geraakt.
Het hof is van oordeel dat uit het totaal van de stukken waarover het hof thans beschikt en de ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting echter geen eenduidige conclusie kan worden getrokken over de mate van arbeidsongeschiktheid van de benadeelde partij. Gelet hierop is de beoordeling van de volledige omvang van de schade een te complexe kwestie om in het kader van dit strafgeding te beslechten en levert aldus een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof maakt echter wel gebruik van zijn schattingsbevoegdheid nu afdoende vaststaat dat de benadeelde door het letsel dat zij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde heeft opgelopen in ieder geval deels arbeidsongeschikt is geraakt. Het hof heeft bij de schatting de leeftijd, de inkomensgegevens en de onderbouwing van de vordering betrokken. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij kan worden geschat op € 250.000,00 en als zodanig kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering wordt ten aanzien van dit onderdeel voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof is van oordeel dat de kosten onder c) en d) door de benadeelde partij gemaakt in verband met het opstellen van de rapporten van het NRL over gederfd levensonderhoud en verlies van arbeidsvermogen toewijsbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente, nu dit deel van de vordering door de verdediging niet is betwist en de vordering op deze onderdelen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
De vordering van [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 90.767,01 (scenario 2) gevorderd aan materiële schade. De gevorderde schadevergoeding ziet op ‘het verlies van levensonderhoud door verlies vader’.
De rechtbank heeft de vordering niet-ontvankelijk verklaard omdat de vraag of, en zo ja, welk bedrag aan de benadeelde partij voor gederfd levensonderhoud toekomt een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het in de rede ligt dat de benadeelde partij als minderjarige de komende jaren financieel wordt onderhouden door haar moeder [benadeelde partij 1] en dat het bedrag dat de rechtbank aan [benadeelde partij 1] ter zake de post ‘verlies levensonderhoud door verlies echtgenoot’ heeft toegekend óók is bedoeld voor de kosten van het levensonderhoud van [benadeelde partij 2] .
De advocaat van de benadeelde partij heeft verzocht het gevorderde bedrag toe te wijzen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat uitgaande van scenario 1 een bedrag van € 55.325,00 toewijsbaar is.
De verdediging heeft primair verzocht dit onderdeel van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2. Subsidiair is niet-ontvankelijkverklaring van deze vordering verzocht omdat zij minderjarig is en de komende jaren zal worden verzorgd en financieel zal worden onderhouden door haar moeder [benadeelde partij 1] .
Oordeel hof materiële schade [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte het onder feit 1 bewezenverklaarde heeft begaan en daarmee onrechtmatig jegens de benadeelde partij heeft gehandeld. Hij is uit dien hoofde dan ook aansprakelijk voor schade die daardoor is teweeg gebracht.
Op grond van artikel 51f Sv jo artikel 6:108, lid 1 sub a BW kan de benadeelde partij een vordering indienen tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. Hoewel de minderjarige zich niet als zelfstandige procespartij, maar slechts via een wettelijke vertegenwoordiger, tot de rechter kan wenden, heeft zij wel een zelfstandige vordering. Het hof zal daarom niet, zoals de rechtbank heeft gedaan, haar vordering samen nemen met die van [benadeelde partij 1] .
Aan de gevorderde kosten ligt een schadeberekening ten grondslag van het Nederlands Rekencentrum Letselschade (NRL) van 6 februari 2018. Nadien hebben zich echter omstandigheden voorgedaan die mogelijk van invloed zouden zijn geweest op het gederfde inkomen. Zo is de evenementensector waarin het slachtoffer onder meer werkzaam was, sinds de uitbraak van het coronavirus in maart 2020 ondanks de ondersteunende maatregelen van de overheid zwaar getroffen. Gelet hierop en op de betwisting van de vordering door de verdediging, is de beoordeling van de volledige omvang van de schade een te complexe kwestie om in het kader van dit strafgeding te beslechten en levert aldus een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof maakt echter wel gebruik van zijn schattingsbevoegdheid nu evident is dat de benadeelde partij schade heeft geleden door het overlijden van het slachtoffer. Het hof heeft bij de schatting de leeftijd, de inkomensgegevens en de onderbouwing van de vordering betrokken. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij kan worden geschat op € 50.000,00 en als zodanig kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering wordt ten aanzien van dit onderdeel voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering van [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 22.559,26 gevorderd aan materiële schade.
De gevorderde schadevergoeding ziet op:
kosten uitvaart: € 9.367,06 + € 1.138,25 = € 10.505,31
kosten rouwadvertentie: € 357,52
kosten grafsteen en begraafplaats € 4.000,00 + € 2.415,00 = € 6.415,00
kosten ‘veertigste dag’: € 711,00 + € 868,90 = € 1.579,90
kosten bezoek [slachtoffer 2] in ziekenhuis € 3.701,51
totaal: € 22.559,24
De rechtbank heeft de vordering tot een bedrag van € 22.125,10 toegewezen.
De advocaat van de benadeelde partij heeft verzocht de gevorderde kosten toe te wijzen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering met betrekking tot de kosten onder a), b), c), d) en e) kunnen worden toegewezen.
De verdediging heeft primair verzocht dit onderdeel van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2. Subsidiair is de vordering niet betwist.
Oordeel hof materiële schade [benadeelde partij 3]
Op grond van artikel 6:108, tweede lid BW komen de onder a), b) en c) gevorderde kosten als “kosten van lijkbezorging” voor vergoeding in aanmerking zodat de (toereikend onderbouwde) vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de factuurdatum, zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de onder d) genoemde kosten overweegt het hof dat ook deze kunnen worden aangemerkt als “kosten van lijkbezorging” omdat zij in rechtstreeks verband staan met het geven van een eindbestemming aan het lichaam van het slachtoffer. Blijkens de onderbouwing van de kosten zien deze op het gebruik in de Molukse cultuur dat inhoudt dat op de veertigste dag na het overlijden van een familielid een Selamatan (maaltijd waarbij men om de begeleiding van de overledene vraagt) wordt gehouden. Nu deze kosten niet zijn betwist en het hof de vordering op dit punt redelijk en in overeenstemming met de leefomstandigheden van het slachtoffer voorkomt, zullen ook deze kosten in zoverre, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de factuurdatum, worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten onder e) constateert het hof dat deze zien op kosten, gemaakt door de vader van [slachtoffer 1] , in verband met de ziekenhuisopname van [benadeelde partij 1] . Het hof overweegt dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat zij niet in een rechtstreeks verband staan met het overlijden van het slachtoffer. Het hof zal de vordering op dit onderdeel afwijzen.
Proceskosten
Oordeel hof proceskosten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft kosten gevorderd bestaande uit:
reiskosten 2x naar advocaat in Utrecht i.v.m. rechtszitting eerste aanleg € 34,69
reiskosten 4x naar IJdok i.v.m. rechtszitting hoger beroep € 18,84
reiskosten 2x naar advocaat in Utrecht i.v.m. rechtszitting hoger beroep € 34,69
totaal: € 88,22
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft kosten gevorderd bestaande uit:
reis-en parkeerkosten i.v.m. rechtszitting eerste aanleg € 831,10
reis-en parkeerkosten i.v.m. rechtszitting hoger beroep € 605,76
totaal: € 1.436,86
Het hof constateert dat de door de benadeelde partijen gevorderde reiskosten en reis-en parkeerkosten proceskosten betreffen en geen rechtstreekse schade. Gelet op het bepaalde in artikel 238, eerste en tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bezien in samenhang met artikel 239 Rv zijn de door [benadeelde partij 1] onder b) en de door [benadeelde partij 3] onder a) en b) gevorderde kosten niet toewijsbaar, aangezien de benadeelde partijen op de rechtszittingen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn bijgestaan door een gemachtigde.
De door [benadeelde partij 1] gevorderde kosten onder a) en c) zijn van de zijde van de verdachte niet betwist. Het hof acht de (hoogte van de) gevorderde kosten redelijk en wijst de proceskosten toe.
Schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Het hof zal ter zake van de schadevergoeding de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering opleggen op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, en bepalen dat de door de verdachte te betalen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente. Als daarnaast een ander wordt of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft de verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van [benadeelde partij 4]
Verklaart [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 18.857,73 (achttienduizend achthonderdzevenenvijftig euro en drieënzeventig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 3.701,51 (drieduizend zevenhonderdéén euro en eenenvijftig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 18.857,73 (achttienduizend achthonderdzevenenvijftig euro en drieënzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade kosten uitvaart van
€ 9.367,06 op 18 november 2016.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade kosten uitvaart van
€ 1.138,25 op 19 december 2016.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade kosten rouwadvertentie van € 357,52 op 17 oktober 2016.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade kosten grafsteen van
€ 4.000,00 op 2 oktober 2017.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade kosten begraafplaats van
€ 2.415,00 op 20 oktober 2016.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade kosten veertigste dag van
€ 1.579,90 op 30 november 2016.
Vordering van [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 80.000,00 (tachtigduizend euro) bestaande uit € 50.000,00 (vijftigduizend euro) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 80.000,00 (tachtigduizend euro) bestaande uit € 50.000,00 (vijftigduizend euro) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 34 (vierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
8 oktober 2016.
Vordering van [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 804.189,29 (achthonderdvierduizend honderdnegenentachtig euro en negenentwintig cent) bestaande uit
€ 753.989,29 (zevenhonderddrieënvijftigduizend negenhonderdnegenentachtig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 50.200,00 (vijftigduizend tweehonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 69,38 (negenenzestig euro en achtendertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 804.189,29 (achthonderdvierduizend honderdnegenentachtig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 753.989,29 (zevenhonderddrieënvijftigduizend negenhonderdnegenentachtig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 50.200,00 (vijftigduizend tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 323 (driehonderddrieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
8 oktober 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam , waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 februari 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑02‑2022