NJB 2022/117:Beslag aangaande beslag ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (EOB), art. 5.4.10.1 jo. 552a Sv: de Hoge Raad zet het geldende kader uiteen. Onder meer telt dat het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Aldus is de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB beperkt. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten (art. 14 lid 2 Richtlijn 2014/41/EU). De betrokkene bij wie ter uitvoering van een EOB voorwerpen in beslag zijn genomen, kan op grond van art. 5.4.10 lid 1 jo art. 552a Sv een klaagschrift indienen. De Hoge Raad gaat uitgebreid in op de daarbij geldende procedure en toepasselijke wetsartikelen. Verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak: in casu getuigt het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat voor het aanhouden van de behandeling van het klaagschrift, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daartoe telt mede dat in een geval als het onderhavige, waarin ter uitvoering van een EOB beslag is gelegd op gegevensdragers, in de klaagschriftprocedure ter beoordeling staat of de inbeslaggenomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende staat met dat bevel beoogt te verkrijgen, en dat het aan de uitvaardigende autoriteit is om na overdracht van de voorwerpen onderzoek te verrichten aan de beslagen voorwerpen