Uitgewerkte tapgesprekken op p. 105, 108, 118, 122, 160 en 162, als bijlage gevoegd bij het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van relaas in zaaksdossier zaak Cent van 25 februari 2015.
Hof Amsterdam, 14-09-2018, nr. 23-004820-16
ECLI:NL:GHAMS:2018:3429
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-09-2018
- Zaaknummer
23-004820-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:3429, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑09‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:242, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 14‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Witwassen. Bevestiging, behalve ten aanzien van de straf en met dien verstande dat het hof de bewezenverklaring verbeterd leest en overwegingen vervangt en aanvult. Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen is afgewezen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004820-16
Datum uitspraak: 14 september 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-710154-15 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
- -
de bewezenverklaring verbeterd leest, te weten zonder het woord “althans”, en verder “en” in plaats van “en/of”, en “2.000.175,00” in plaats van “2.000.195,00”;
- -
de tweede alinea op pagina 4 van het vonnis, met behoud van voetnoot 14, vervangt door de volgende overweging:
De Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken] waarin de verdachte rijdt is op 24 januari 2015 vanaf 7.20 uur onder observatie. Het voertuig rijdt over de A16 en passeert om 14.13 uur de Nederlandse grens. Om 15.41 uur passeert het voertuig de Belgisch-Nederlandse grens bij Hazeldonk.
- -
de laatste alinea op pagina 4 van het vonnis (die begint met “De Renault Megane”) en die doorloopt op pagina 5 van het vonnis (en eindigt met “en vertrekt weer”), met inbegrip van voetnoot 18, niet overneemt;
- -
de overweging op pagina 5 van het vonnis, met inbegrip van voetnoot 25, luidende: “Verdachte heeft verklaard dat [naam 1] een bekende van hem is”, niet overneemt;
- -
paginanummer 121 in voetnoot 3 vervangt door paginanummers 120 en 122;
- -
paginanummer 180 in voetnoot 5 vervangt door paginanummer 181;
- -
in voetnoot 14 leest H134 in plaats van (de tweemaal genoemde) H124 en daaraan toevoegt H153;
- -
paginanummer 60 in voetnoot 16 vervangt door paginanummer 61;
- -
aan voetnoot 20, achter ‘25 februari 2015’ toevoegt ‘paginanummer 22’; dit geldt eveneens voor voetnoot 22;
- -
paginanummer 85 in voetnoot 22 vervangt door paginanummer 86;
- -
paginanummer 249 in voetnoot 24 aanvult met paginanummer 250;
- -
overweegt dat de in de voetnoten 5 tot en met 12 en 23 genoemde ‘uitgewerkte tapgesprekken’ alsmede het in voetnoot 13 genoemde ‘uitgewerkte sms-bericht’, zijn gevoegd als bijlagen bij het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van relaas in zaaksdossier zaak Cent van 25 februari 2015, paginanummers 14 tot en met 19;
- -
de overwegingen onder het kopje ‘3.5. Bewijsoverwegingen’ vervangt door de navolgende bewijsoverweging en de daarin genoemde bewijsmiddelen ook gebruikt voor het bewijs.
Bewijsoverweging
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aan de hand van het door hem overgelegde schriftelijke requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, vanwege onvoldoende bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de door de rechtbank aangenomen feiten en omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de inhoud van de door hem in België opgehaalde tassen. Daarnaast zijn de vastgestelde feiten en omstandigheden niet van dien aard dat zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. De raadsman heeft betoogd dat voldoende is aangetoond dat het aangetroffen geld een legale herkomst heeft en dat het bestemd was voor de aanschaf van een flink aantal vrachtwagens bij [bedrijf].
Oordeel van het hof
Inleiding
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in een Mercedes Sprinter een contant geldbedrag van € 2.000.175,- (en een vals biljet van € 20,-), verder aan te duiden als, afgerond, twee miljoen euro, van België naar Nederland heeft vervoerd. Het buiten het kader van normaal bedrijfsmatig waardetransport vervoeren van een zodanig groot contant geldbedrag rechtvaardigt, behoudens bijzondere omstandigheden, op zichzelf reeds het vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig is. De verdachte ontkent echter ten eerste dat hij wist dat hij geld vervoerde. Dat desondanks uit de bewijsmiddelen wel kan blijken van die wetenschap wordt hieronder nader uiteengezet. De feiten en omstandigheden die tot deze conclusie leiden versterken bovendien het vermoeden dat sprake is van geld met een criminele herkomst. Pas in een later stadium heeft de verdachte getracht dit vermoeden te weerleggen. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg en later in hoger beroep heeft de verdachte gesteld dat hem bekend is geworden van wie het geld afkomstig is en waarvoor het was bestemd. Dit tweede verweer wordt aansluitend besproken en in verband daarmee is ook na te noemen beoordelingskader weergegeven.
Wetenschap van de verdachte van het aangetroffen geld
Bij de beoordeling van dit punt stelt het hof voorop dat het op zichzelf reeds onaannemelijk is dat de eigenaar van twee miljoen euro in contanten dit laat vervoeren door iemand met een bestelbus die zich niet bewust is van de exorbitante waarde van zijn lading. Dit brengt immers risico’s mee (zoals het risico van verlies), waarvan uiterst onwaarschijnlijk is dat deze door de eigenaar van het geld zullen worden genomen. In de onderhavige zaak heeft het onderzoek echter ook stevige concrete aanknopingspunten opgeleverd voor de wetenschap van de verdachte van hetgeen hij vervoerde.
Na de melding door de Amerikaanse Drugs Enforcement Agency (DEA) bij het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum over een vermoedelijke witwastransactie van twee miljoen euro in Nederland, zijn vanaf 12 december 2014 telefoonnummers van de verdachte getapt. Hieruit is gebleken dat in de periode van 13 tot en met 15 december 2014 door de verdachte diverse gesprekken zijn gevoerd en sms-berichten zijn verzonden, waaruit blijkt dat ‘[naam 2]’, een vriend van de verdachte met wie hij ‘werkt’, in Honduras is vermoord. Onder meer is in die gesprekken gezegd: “Nu [naam 2] dood is wil niet zeggen dat het werk tot stilte komt, het werk gaat gewoon door het is alleen een beetje vertraagd”. Voorts blijkt uit de gesprekken dat de verdachte heeft gezegd dat hij “twee miljoen” kan komen halen en dat hij op 15 december 2014 “voor niets” naar Brussel is geweest.1.
Op 12 januari 2015 is de verdachte met het vliegtuig vanaf Schiphol naar Panama City gereisd, waarna hij vanaf Panama City is doorgevlogen naar Bogota in Colombia. Op 18 januari 2015 is hij vanaf Bogota via Panama City weer teruggekomen op Schiphol.2.Op 18 januari 2015 heeft de verdachte blijkens de van hem onderschepte telecommunicatie gezegd dat “alles goed is gegaan, dat ze niets gaan veranderen, dat hij de volgende dag een nieuwe telefoon moet kopen en dat ze vanaf die week weer gaan werken”.3.
Op 24 januari 2015 heeft de verdachte contact gehad met een man die een Belgisch telefoonnummer gebruikte en heeft hij vanaf dat nummer een sms ontvangen met de tekst: “Hendrik consciencelaan mortsel thats near Antwerp. Is that good for you?”. Diezelfde dag is de verdachte, geobserveerd door de politie, in een bestelbus van Purmerend via Amsterdam naar België gereden. Bij terugkeer in Amsterdam is de verdachte aangehouden. In zijn bestelbus zijn twee reis-/sporttassen aangetroffen die waren gevuld met bundels bankbiljetten van in totaal twee miljoen euro.
Het hof acht deze telecommunicatie, die duidt op het ophalen van twee miljoen euro in België, en daarmee kennelijk samenhangende reisbewegingen naar Colombia in hoge mate redengevend voor het bewijs dat de verdachte precies wist (namelijk bijna tot op de cent nauwkeurig) wat hij op 24 januari 2015 vervoerde.
De verdachte heeft die wetenschap ontkend. Hij heeft daartoe aanvankelijk verklaard dat hij de tassen van een Belgische man had gekregen die niet had verteld wat de inhoud daarvan was. De verdachte zou worden gebeld door iemand die deze zou komen ophalen of zou doorgeven waar hij de tassen moest afleveren. De verdachte zou er 100 tot 200 euro voor krijgen. Hij had niet in de tassen gekeken. In zijn derde verhoor heeft de verdachte verklaard dat er kleding in de tassen zou zitten en dat de verdachte die informatie tezamen met gegevens van ontvanger en afzender had ingevuld op een formulier dat hij in zijn (verdachtes) auto had gelegd. Overigens is dat formulier door de politie kennelijk niet aangetroffen. Over het telefoongesprek van 14 december 2014 waarin wordt gesproken van twee miljoen heeft de verdachte verklaard dat het niet over twee miljoen euro ging, maar over twee miljoen Ghanese cedi. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij in januari 2015 naar Colombia is gegaan in verband met de jaarlijkse kerkelijke conventie van Avivamiento in Bogota.
Met deze stellingname en verklaringen heeft de verdachte geenszins een aannemelijke, de voormelde redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. Het hof acht daarom de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat hij twee miljoen euro vervoerde ongeloofwaardig. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor zijn reis naar Colombia in januari 2015 en het noemen van “twee miljoen” in het telefoongesprek van 14 december 2014.
Het hof stelt de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte dat hij naar Colombia is gegaan in verband met de jaarlijkse kerkelijke conventie van Avivamiento in Bogota als onaannemelijk terzijde. De verdachte heeft deze verklaring, die overigens geen steun vindt in de afgeluisterde telefoongesprekken, op geen enkele wijze onderbouwd en bovendien is uit raadpleging door het hof ter terechtzitting in hoger beroep van een openbare bron, te weten de website [website], gebleken dat de jaarlijkse conventie van [website] te Bogota in 2015 heeft plaatsgevonden van 18 tot en met 21 juni.
De verklaring van de verdachte dat hij in het telefoongesprek van 14 december 2014 niet heeft gesproken over twee miljoen euro, maar over twee miljoen Ghanese cedi – welk bedrag hij nog vanwege een zakelijke transactie tegoed had en voor hem door een derde in Afrika zou worden opgehaald – ontbeert context en vindt geen steun in de overige in het dossier opgenomen telefoongesprekken. Het hof acht daarom deze verklaring niet aannemelijk.
Voorts kan erop worden gewezen dat aan het tot stand komen van de afspraak in België waar de verdachte de tassen in ontvangst heeft genomen een korte reis naar Colombia is voorafgegaan alsmede diverse telefonische contacten met Engels en Spaans sprekende personen, waarin is gesproken over twee miljoen en over het uitwisselen van nummers en een formule. In de Blackberry telefoon van de verdachte zijn vier foto’s van hetzelfde serienummer op een dollarbiljet aangetroffen. In de portemonnee van de verdachte is een fysiek dollarbiljet met een ander serienummer aangetroffen. Volgens de politie wordt bij ondergronds bankieren veelvuldig gebruik gemaakt van een bankbiljet of ander token dat in het bezit is van de ontvanger, waardoor de leverancier weet dat hij het geld in ontvangst kan geven. De verdachte heeft ook over deze foto’s en het bankbiljet geen aannemelijke verklaring afgelegd. De Blackberry is enkele dagen voor de afspraak in België in gebruik genomen, bevatte de nummers van slechts twee personen en de gevoerde pinggesprekken waren ten tijde van de aanhouding gewist. De verdachte heeft ook hierover geen aannemelijke verklaring afgelegd.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, tezamen en in onderling verband beschouwd is het hof van oordeel dat de verdachte wetenschap had van het geld dat hij vervoerde vanuit België.
Beoordelingskader witwassen
Het hof stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het geldbedrag van twee miljoen euro dat door de verdachte is vervoerd en een concreet aan te duiden misdrijf. Niettemin kan bewezen worden geacht dat dit geldbedrag ’uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het betreffende geldbedrag een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Zoals hiervoor is overwogen rechtvaardigt het vervoeren van twee miljoen euro, behoudens bijzondere omstandigheden, reeds het vermoeden van witwassen. Het is immers hoogst ongebruikelijk om een dergelijk bedrag in contanten te vervoeren, gelet op de risico’s die daarmee gepaard gaan en gelet op de fysieke omvang vanwege de in dit geval vele biljetten in diverse kleinere coupures.
Verklaring van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag en onderzoek openbaar ministerie
De verdediging heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte na zijn vrijlating werd benaderd door een persoon genaamd [naam 3], die de tussenpersoon zou zijn van de eigenaar van het geld, [naam 4]. [naam 4] zou trucks ter waarde van ruim drie miljoen euro hebben besteld bij [bedrijf].
Het hof heeft op de terechtzitting van 1 augustus 2017 het openbaar ministerie opgedragen nader onderzoek te verrichten naar de gestelde herkomst van het geldbedrag. Uit dit aanvullend onderzoek blijkt dat geen sprake is geweest van een geldige koopovereenkomst tussen [naam 4] en [bedrijf]. Het hof acht daarom niet aannemelijk dat het aangetroffen geldbedrag bestemd was voor de financiering van de auto’s bij [bedrijf], nog daargelaten of de gestelde bestemming van het geld de conclusie zou rechtvaardigen dat het geld een legale herkomst zou hebben. Het hof acht het in dit verband opvallend dat ruim drie en een half jaar na de inbeslagname van het geld niemand, dus ook niet [naam 4], zich bij justitie heeft gemeld als rechthebbende.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht het hof geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan zijn dat het in de tenlastelegging bedoelde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Voorwaardelijk verzoek
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht [naam 4] en [naam 3] als getuigen te horen, omdat zij iets zouden kunnen verklaren over de herkomst en bestemming van het geld. Daarnaast is verzocht [getuige 1] van [bedrijf] BV als getuige te horen over de financiering van de door [naam 4] bestelde trucks. Voorts is verzocht [naam 1] als getuige te horen, gelet op het feit dat hij kennelijk wordt aangemerkt als een beveiliger van de verdachte en hij hierover niet eerder een verklaring heeft afgelegd.
Het hof wijst het verzoek om [naam 4], [naam 3], [getuige 1] en [naam 1] als getuigen te horen af. Mede op grond van het onderzoek dat is verricht naar aanleiding van de eerdere getuigenverzoeken van de verdediging, in het kader van welk onderzoek de getuige [getuige 1] reeds een aantal vragen heeft beantwoord, is onaannemelijk geworden dat het aangetroffen geldbedrag bestemd was voor de financiering van trucks bij [bedrijf]. Het hof acht zich in dit opzicht voldoende voorgelicht en oordeelt, ook in het licht van hetgeen aan de verzoeken ten grondslag is gelegd, nader onderzoek hiernaar door middel van getuigenverhoren niet noodzakelijk. Ook overigens acht het hof het horen van de verzochte getuigen, gelet op de onderbouwing van het verzoek, niet noodzakelijk. Ten aanzien van [naam 1] acht het hof nadere opheldering over zijn mogelijke rol niet nodig, gelet op de verklaring van de verdachte dat [naam 1] weliswaar achter hem aan was gereden naar België maar – zo begrijpt het hof – verder niet betrokken was bij het tenlastegelegde feit.
Oplegging van straffen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank opgelegde straf excessief is gelet op de vermeende rol van de verdachte, het tijdsverloop in de zaak, het feit dat de verdachte de zorg heeft voor zijn minderjarige kinderen en de enige kostwinner is en tenslotte het gegeven dat hij first offender is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een contant geldbedrag van twee miljoen euro dat van misdrijf afkomstig is. Dat geld heeft hij van België naar Nederland vervoerd. De achtergronden hiervan zijn tot op heden onduidelijk gebleven, maar dit handelen kan worden gekwalificeerd als witwassen. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, terwijl andere strafbare feiten erdoor worden vergemakkelijkt. Dit geldt zeker in het geval sprake is van zulke grote geldbedragen. De verdachte was hierbij niet simpelweg de onwetende vervoerder, maar speelde ook in de aanloop naar het geldtransport een actieve rol. Door omstandigheden, een moord in Honduras, kwam “het werk” (zoals dat in de afgeluisterde telefoongesprekken werd genoemd), waarvan aannemelijk is geworden dat het verband houdt met het aangetroffen geldbedrag, even stil te liggen. De verdachte is vervolgens naar Colombia afgereisd, waarna “het werk” weer door kon gaan. Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van dit feit, waaronder de hoogte van het getransporteerde geldbedrag en de actief betrokken rol van de verdachte, hierop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden. Daarvan wordt 6 maanden voorwaardelijk opgelegd om de verdachte er in het bijzonder gedurende de hieraan te verbinden proeftijd van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. M.L.M. van der Voet en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 september 2018.
Mr. R. Kuiper is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑09‑2018
Het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van relaas in zaaksdossier zaak Cent van 25 februari 2015, p. 13.
Uitgewerkt tapgesprek op p. 175, als bijlage gevoegd bij het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van relaas in zaaksdossier zaak Cent van 25 februari 2015.