Bij de stukken van het geding heb ik de appelschriftuur niet aangetroffen. De steller van het middel heeft echter in de schriftuur (een deel van) de inhoud van deze appelschriftuur weergegeven, welk citaat ik in deze conclusie heb overgenomen.
HR, 11-02-2020, nr. 18/05349
ECLI:NL:HR:2020:242
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-2020
- Zaaknummer
18/05349
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:242, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑02‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1447
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2018:3429, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2019:1447, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑12‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:242
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Witwassen, art. 420bis Sr. Voorhanden hebben van een contant geldbedrag van ruim twee miljoen euro. Middelen over 1. motivering afwijzingen getuigenverzoeken en 2. verzuim te beslissen op herhaald getuigenverzoek. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05349
Datum 11 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 september 2018, nummer 23/004820-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020.
Conclusie 17‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Witwassen, art. 420bis Sr. Voorhanden hebben van een contant geldbedrag van ruim twee miljoen euro. Middelen over 1. motivering afwijzingen getuigenverzoeken en 2. verzuim te beslissen op herhaald getuigenverzoek. HR: art. 81.1 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05349
Zitting 17 december 2019
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 14 september 2018 het jegens de verdachte gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 16 december 2016 bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf en met aanvulling en verbetering van gronden. Bij dat vonnis is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en wegens 1. “witwassen”, veroordeeld. Het hof heeft de verdachte vervolgens veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest.
2. Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het gaat in deze zaak om het volgende. Het hof heeft net als de rechtbank bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een contant geldbedrag van ruim twee miljoen euro dat van misdrijf afkomstig is. Volgens het hof heeft de verdachte dit geld niet alleen van België naar Nederland vervoerd, maar speelde hij ook in de aanloop naar het geldtransport een actieve rol. Door omstandigheden, een moord in Honduras op een persoon die [slachtoffer] wordt genoemd, kwam “het werk”, waarvan het hof aannemelijk acht dat het verband houdt met het aangetroffen geldbedrag, even stil te liggen. De verdachte is vervolgens naar Colombia afgereisd waarna het werk weer door kon gaan.
4. In het door het hof bevestigde vonnis is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 24 januari 2015, te Amsterdam, althans in Nederland en/of België, een voorwerp, te weten 2.000.195,00 euro heeft voorhanden gehad, terwijl verdachte wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.”
5. Het eerste middel klaagt dat het hof het verzoek tot het horen van getuige [betrokkene 1] heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kan dragen dan wel in het licht van hetgeen ter onderbouwing van de verzoeken is aangevoerd onbegrijpelijk zijn. Het tweede middel valt uiteen in twee deelklachten. De eerste deelklacht luidt dat het hof heeft verzuimd een beslissing te nemen op het ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2018 gedane (herhaalde) verzoek tot het horen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen. De tweede deelklacht luidt dat het hof het verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] heeft afgewezen op gronden die deze afwijzingen niet kunnen dragen dan wel in het licht van hetgeen ter onderbouwing van de verzoeken is aangevoerd onbegrijpelijk zijn dan wel door dit verzoek af te wijzen op ontoelaatbare wijze is vooruitgelopen op hetgeen de getuigen zouden kunnen verklaren. Ik zie aanleiding beide middelen gezamenlijk te bespreken.
6. Namens de verdachte is op 28 december 2016 hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ingesteld. De raadsman van de verdachte heeft bij tijdig ingediende appelschriftuur van 10 januari 2017 (onder meer) verzocht getuige [betrokkene 1] te horen. Dit verzoek is in de appelschriftuur, voor zover voor de bespreking van het middel relevant, als volgt onderbouwd:1.
“De verdediging verzoekt in de appelprocedure de navolgende getuige te kunnen horen:
[betrokkene 1]
(…)
Toelichting:
Op zich wordt [betrokkene 1] niet in het vonnis genoemd. De relatie tussen cliënt en [betrokkene 1] wordt niet in de bewijsoverwegingen betrokken. In het dossier wordt [betrokkene 1] echter wel herhaaldelijk genoemd. Zo wordt o.a. vermeld: [verdachte] zou nu contacten onderhouden met de broer van [slachtoffer] , genaamd [betrokkene 1] . Uit deze gesprekken blijkt dat [slachtoffer] mogelijk een rol speelt bij de geldtransactie / het witwassen van [verdachte] . En bij de behandeling van de vordering IBS heeft de OvJ middels een pleitnota bij de RC aangevoerd dat: Gebleken is dat de verdachte een aantal weken bezig is geweest de ontvangst en het transport van het geldbedrag voor te bereiden. (...) Dit wordt o.a. bevestigd door diverse tapgesprekken. Vervolgens worden door de OvJ een aantal gesprekken opgesomd, waarin onder meer aan [betrokkene 1] wordt gerefereerd (sessies 158, 205 en 2625). Ook in het requisitoir van 2 december jl. refereert de OvJ diverse keren aan "het werk" dat na de dood van [slachtoffer] (de broer van [betrokkene 1] ) "wel door zal gaan" (aanhalingstekens van de OvJ). Nogmaals, de rechtbank heeft de relatie tussen [betrokkene 1] en cliënt niet voor het bewijs gebruikt. Echter, indien het openbaar ministerie voornemens is deze relatie bij uw hof wederom belastend presenteren, is het voor de verdediging van belang [betrokkene 1] te confronteren met de stelling van politie/justitie dat zijn broer [slachtoffer] en vervolgens hijzelf mogelijk een rol zouden hebben gespeeld bij het witwassen van geld. Verder wenst de verdediging de getuige vragen te stellen over de verklaring die cliënt heeft gegeven m.b.t. de gevoerde telefoongesprekken."
Op 1 augustus 2017 heeft in hoger beroep een zogeheten regiezitting plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat de raadsman van de verdachte het volgende heeft aangevoerd:
“Getuige [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn door de rechtbank niet expliciet genoemd in het vonnis, maar er is wel een link gelegd tussen mijn cliënt en getuige [betrokkene 1] . De rechtbank heeft verwezen naar hun contacten. (…) Getuige [betrokkene 1] moet worden gehoord omdat de suggestie wordt gewekt dat de werkzaamheden door de broer van [betrokkene 1] zijn voortgezet. De verdediging wenst vragen te stellen om die link en de werkzaamheden te verduidelijken.
(…)
Ik kan leven met de afwijzing van de eerste twee getuigenverzoeken, maar getuige [betrokkene 6] moet gehoord worden.
Ik heb nog een aantal andere onderzoekswensen. Hierop is het noodzakelijkheidscriterium van toepassing. De rechtbank heeft in het vonnis overwogen dat “tot op heden nog niemand het geld geclaimd heeft”. Het gaat om een aanzienlijk geldbedrag en dat geld werd vervoerd door het bedrijf van mijn cliënt. Mijn cliënt behoefde niet te weten wat de inhoud van de tassen was. Bij de rechtbank heeft mijn cliënt verklaard dat hij na zijn vrijlating is benaderd door ene ‘ [betrokkene 4] ’. De daadwerkelijke eigenaar van het geld zou in Ghana wonen. Ik verzoek daarom om het horen van deze persoon. Het is mij gelukt om met hem in contact te komen. Ik overhandig u de gegevens van deze persoon. Hij heeft een geldbedrag van 1,3 miljoen euro geleend. Voorts heeft hij auto’s gekocht en het geld gewisseld. Hiervan heb ik kopieën gevoegd in het zojuist overhandigde stuk. Hij heeft eerst geld gekregen van een investeringsbedrijf en daarna heeft hij auto’s aangekocht bij [A] . Deze getuige, genaamd [betrokkene 3] , kan verklaren waar het geld zou moeten worden afgegeven zoals mijn cliënt in zijn verklaring heeft aangegeven. De strafzaak valt of staat met deze getuige.
Ik verzoek voorts de directeur van [A] BV te horen als getuige. Deze persoon kan verklaren waarom de verkoop van de trucks niet is doorgegaan en hoe dat met het geldbedrag in verband staat.
(…)
De voorzitter vraagt de raadsman of de link tussen getuige [betrokkene 1] en de verdachte en de link tussen de getuige [betrokkene 2] en de verdachte de reden is voor het horen van deze getuigen.
De raadsman antwoordt als volgt:
In het dossier wordt steeds verwezen naar de link tussen deze personen. De broer van getuige [betrokkene 1] , [slachtoffer] , zou mogelijk een rol hebben gespeeld bij het geldtransport. De officier van justitie heeft in zijn requisitoir gezegd dat mijn cliënt bezig was met de ontvangst van het geldtransport. De officier van justitie heeft verder betoogd dat de zaken na de dood van [slachtoffer] door zijn gegaan. Dit zijn allemaal dingen die hebben bijgedragen aan de verdenking tegen mijn cliënt.”
8. Het hof heeft na beraad besloten de getuigenverzoeken af te wijzen. Het heeft die beslissing als volgt gemotiveerd:
“- Het verzoek tot het horen van getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] moet worden beoordeeld aan de hand van het verdedigingsbelang. Het verzoek wordt afgewezen omdat onvoldoende onderbouwd is op welke punten de getuigen kunnen verklaren dat van belang kan zijn voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing. Naar het oordeel van het hof valt redelijkerwijs aan te nemen dat de verdachte door deze beslissing niet in zijn verdediging wordt geschaad.
(…)
- Het verzoek tot hef horen van getuige [betrokkene 3] moet worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium. Het verzoek wordt afgewezen omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het hof overweegt hiertoe het volgende. De door de verdediging ter terechtzitting overgelegde stukken roepen bij het hof vragen op. Het hof draagt de advocaat-generaal op een aanvullend proces-verbaal op te laten stellen waarin onder meer de vragen beantwoord kunnen worden of de transactie van trucks ter waarde van drie miljoen euro door [A] is doorgegaan, hoe en door wie dit bedrag is betaald dan wel of, en zo ja wanneer, duidelijk is geworden dat deze transactie niet door zou gaan. Het hof merkt hierbij op dat het verzoek tot het horen van de getuige herhaald kan worden als het aanvullend proces-verbaal hiertoe aanleiding geeft.
- Het verzoek tot het horen van de directeur van [A] BV moet worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium. Het verzoek wordt afgewezen omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken.”
9. Bij de stukken van het geding bevindt zich het aanvullend proces-verbaal d.d. 23 november 2017. Dit proces-verbaal houdt, voor zover relevant, het volgende in:
“Door Advocaat Generaal W.H.J. Freijsen van het Ressortsparket Amsterdam is op 14 september 2017 in de zaak tegen de verdachte [verdachte] (…) een vordering ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering tot het verstrekken van gegevens opgesteld gericht aan [A] B.V., gevestigd te Nieuwerkerk aan den IJssel. De gevorderde gegevens zien op een zogenaamde "Pro Forma Invoice" gedateerd 15 oktober 2014 op naam van [B] Limited, gevestigd te Tema Ghana en afkomstig van [A] B.V.
(…)
Diezelfde dinsdagmiddag 21 november 2017 zijn wij, verbalisanten, op het bedrijfsadres van [A] B.V. in Nieuwerkerk aan den IJssel, ontvangen door [betrokkene 5] . [betrokkene 5] overhandigde ons zijn visitekaartje en daaruit bleek dat hij Sales Advisor is bij [A] B.V. is. [betrokkene 5] vertelde ons dat hij betrokken is geweest bij de bedoelde "Pro Forma Invoice".
[betrokkene 5] deelde ons mee dat de onderneming [A] B.V. één van de grootste exporteurs is van vrachtwagens naar de Afrikaanse markt. In het Afrikaanse zakenleven wordt, volgens hem, altijd gewerkt met zogenaamde "Pro Forma Invoice" bescheiden. Dit kan beschouwd worden als een offerte. Er is nog geen sprake van een geldige koopovereenkomst. Met deze invoice gaat de Afrikaanse ondernemer vervolgens proberen zijn financiering rond te krijgen. Pas als de financiering rond is wordt er onderhandeld over aantallen, uitvoering, prijs etc. van de te leveren vrachtwagens en is er een koopovereenkomst tot stand gekomen. [A] B.V. levert de vrachtwagens in Afrika af nadat vooraf de gehele koopsom is ontvangen.
(…)
1. Gevraagd is naar stukken/documenten waaruit blijkt dat de voorgenomen transactie zoals opgenomen in de Invoice van 15 oktober 2014 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
[betrokkene 5] deelde ons, verbalisanten, mee dat deze 'Pro Forma Invoice' niet heeft geleid tot een daadwerkelijk aankoop van de geoffreerde trucks omdat de financiering niet rond is gekomen. De "Pro Forma Invoice" herkende hij als afkomstig van [A] B.V. en hij wees ons, verbalisanten, rechts onderaan zijn handtekening aan.
2. Gevraagd is naar stukken/documenten waaruit blijkt wanneer de eerste contacten met de afnemers hebben plaatsgevonden.
[betrokkene 5] wist zich te herinneren dat op of rond de datum van de 'Pro Forma Invoice" in oktober 2014 hij contact gehad heeft met een man die zich voorstelde als [betrokkene 3] , chief executive officer. (…) [betrokkene 3] had hij daarvoor nooit ontmoet en ook het bedrijf [B] Limited was geen vaste relatie van [A] B.V.
[betrokkene 5] is in 2015 op zakenreis in Ghana geweest en in deze week heeft hij twee keer gesproken met [betrokkene 3] . [betrokkene 3] vertelde dat hij nog steeds werkte aan het doorgaan van de transactie. Daarna is er geen contact meer geweest tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 3] .
(…)
6. Gevraagd is naar stukken/documenten waaruit blijkt dat wanneer de levering van de goederen heeft plaatsgevonden.
Tot op heden heeft er geen levering plaatsgevonden.
Wij, verbalisanten, vroegen of het wel meer voorkomt dat een “Pro Forma Invoice” niet tot een daadwerkelijk koop en levering leidt. [betrokkene 5] deelde ons mee dat het zeer normaal is dat dit gebeurt. Van de 100 pro forma invoices die uitgaan door [A] B.V., leiden er ongeveer 5 tot een daadwerkelijke koop en levering.
Wij, verbalisanten, vroegen of het weleens voorkomt dat een transactie contant wordt betaald. [betrokkene 5] deelde ons mee dat het voorkomt dat er bedragen contant worden afgeleverd bij het bedrijf. Het maximale bedrag dat hij zelf ooit contant heeft ontvangen was 600.000 euro.”
10. Bij brief van 5 maart 2018 heeft de raadsman van de verdachte het verzoek om [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] als getuigen te horen herhaald. De raadsman heeft dit verzoek als volgt toegelicht:
“(…) Naar aanleiding van de inhoud van dit aanvullende proces-verbaal meent de verdediging dat het noodzakelijk is en in het belang van de verdediging van cliënt om de volgende getuigen te worden gehoord.
1. [betrokkene 3]
(…)
TOELICHTING
Op zich is [betrokkene 3] niet in het vonnis genoemd maar uit de verklaring van cliënt ter zitting van het Gerechtshof d.d. 1 augustus 2017 blijkt dat cliënt in het kader van zijn werkzaamheden (koerier) werd verzocht om spullen in België op te halen waarvan hij de inhoud niet wist om vervolgens in Amsterdam af te geven. Ter zitting van 1 augustus 2017 heeft de verdediging uw Hof verzocht om [betrokkene 3] de eigenaar van het geld als getuige te horen. Ter onderbouwing van een en ander heeft de verdediging stukken overgelegd waaruit blijkt dat [betrokkene 3] trucks ter waarde van € 3.293.750,- bij [A] BV heeft besteld met als factuurdatum 15 november 2015. [betrokkene 5] van [A] BV bevestigt in het aanvullende proces-verbaal de relatering. Hij kent [betrokkene 3] en deze heeft trucks bij zijn bedrijf besteld. Verder werd in het aanvullende proces-verbaal uitleg gegeven van de werkwijze van [A] BV en de wijze waarop het bedrijf [A] BV in contact is gekomen met [betrokkene 3] in 2015. Ook blijkt dat het in ontvangst nemen van contant geldbedrag bedragen niet ongebruikelijk is bij [A] BV. Uit het aanvullende proces-verbaal blijkt voorts dat [betrokkene 3] een grote rol speelt in deze zaak en mogelijk vragen kan beantwoorden die de inhoud van het aanvullende proces-verbaal en de overige stukken oproepen. De verdediging wenst in ieder geval [betrokkene 3] vragen te stellen over de toedracht rond de datum van de aanhouding van cliënt, de reden waarom het geld niet rechtstreeks naar [A] BV werd
gebracht maar via omweg België. Ook wenst de verdediging vragen te stellen over het verschil tussen de door hem verkregen kredietfaciliteiten van [C] van ter waarde van € 1.3 miljoen en het bij cliënt inbeslaggenomen geld. [betrokkene 3] kan de onduidelijkheden en de vragen die de overgelegde stukken oproepen verduidelijken.
[betrokkene 4]
(…)
TOELICHTING
Uit het proces-verbaal van de zitting van 1 augustus 2017 blijkt dat cliënt de tassen heeft opgehaald in Belgie en moest ze afgeven aan een iemand in Amsterdam genaamd [betrokkene 4] . (…) Inmiddels is het cliënt gelukt om de identiteit van deze “ [betrokkene 4] ” te achterhalen en betreft het de bovengenoemde [betrokkene 4] die een tussenpersoon blijkt te zijn van [A] en [betrokkene 3] . De verdediging wenst vragen te stellen aangaande zijn rol als tussenpersoon in deze zaak. [betrokkene 4] kan vragen beantwoorden over wie zijn opdrachtgever is en welk bedrag hij verwachtte te ontvangen en van wie en voor wie het geld bestemd was en voor welk doel.
[betrokkene 5]
(…)
TOELICHTING
In het aanvullende proces-verbaal heeft [betrokkene 5] een verklaring afgelegde over hoe hij in contact is gekomen met [betrokkene 3] in 2015. Voorts heeft hij uitleg gegeven over zijn Afrikaanse cliënten en de wijze van factureren en betalingen. Naar aanleiding hiervan wenst de verdediging nadere vragen te stellen aan [betrokkene 5] aangaande deze specifieke transactie. Uit het aanvullende proces-verbaal blijkt dat hij een pro-forma factuur heeft opgemaakt ten behoeve van het bedrijf van [betrokkene 3] . Echter blijkt niet hoe in deze specifieke zaak de betaling zou gescheiden. De verdediging wenst nadere vragen te stellen aan [betrokkene 5] omtrent de wijze van de overdracht van het aankoopbedrag, m.a.w of hij [betrokkene 4] kent en zo ja of hij kan bevestigen dat hij de tussenpersoon is van wie hij het aankoopbedrag verwachtte.”
11. Op de terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2018 heeft de raadsman van de verdachte zijn verzoek om [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] als getuigen te horen nader toegelicht:
“Het klopt dat ik in mijn brief een verkeerde factuurdatum heb opgenomen. Dat is een verschrijving. Er is maar één factuur geweest. Bedoeld is 15 oktober 2014.
De getuige [betrokkene 3] is bij [A] geweest en naar aanleiding daarvan is een pro forma factuur opgesteld. Er is een overeenkomst tot stand gekomen. Uit de factuur blijkt hoeveel trucks er besteld zijn. Deze informatie haal ik uit het aanvullende proces-verbaal. De levering heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.
De oudste raadsheer merkt op dat in het aanvullende proces-verbaal van 23 november 2017 is opgenomen dat [betrokkene 5] heeft verklaard dat slechts sprake is geweest van een offerte en dat geen koopovereenkomst is gesloten.
De raadsman reageert hierop als volgt.
Het kan zijn dat ik het aanvullende proces-verbaal anders heb geïnterpreteerd. Ik heb mij door cliënt laten vertellen hoe het allemaal is gegaan. Afrikanen hebben die factuur nodig om de financiering rond te krijgen in Afrika. Er is een afspraak gemaakt over de levering van zoveel trucks.
Cliënt heeft ook verteld dat dit de werkwijze is. Eerst een bestelling, dan een overeenkomst en daarna naar Afrika om de financiering rond te krijgen.
Ten aanzien van de getuige [betrokkene 4] het volgende. Cliënt heeft deze naam ook ter terechtzitting in eerste aanleg genoemd. Aan [betrokkene 5] zijn geen vragen gesteld over een tussenpersoon.
Het noodzaakscriterium kruipt steeds dichter tegen de maatstaf van het verdedigingsbelang aan. Ik acht het noodzakelijk, in het kader van de waarheidsvinding, dat de verzochte getuigen worden gehoord.
[betrokkene 3] is eigenaar van het geld en heeft ook aangegeven dat hij bereid is om naar Nederland te komen om een verklaring af te leggen.”
12. Het hof heeft na beraad besloten het getuigenverzoek af te wijzen. Het heeft die beslissing als volgt gemotiveerd:
“Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de verzoeken tot het horen van de getuigen [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] moeten worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakscriterium. De verzoeken worden afgewezen, nu de noodzaak daartoe niet gebleken. Het hof overweegt daartoe dat het dossier, waaronder in het bijzonder het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2017, geen aanknopingspunten bevat voor de stelling van de verdediging dat een overeenkomst is gesloten tussen [betrokkene 3] en [A] B.V., terwijl de verzoeken van de raadsman juist als uitgangspunt hebben dat een dergelijke overeenkomst wel zou zijn gesloten.”
Op de terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2018 is het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen. Blijkens het proces-verbaal van deze terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte bij die gelegenheid het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van een pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in:
“Bij schriftuur van 10 januari 2017 heeft de verdediging wegens verdedigingsbelang verzocht om [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 6] als getuigen te horen. Ter zitting van uw Hof van 1 augustus 2017 heeft de verdediging het verzoek beperkt tot alleen het horen van [betrokkene 6] . Daarnaast verzocht de verdediging wegens het noodzakelijkheidscriteruim om [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] van [A] als getuigen te horen. Voor de onderbouwing van beide verzoeken verwijs ik naar appelmemorie en mijn schrijven d.d. 5 maart 2018 welk onderdeel uitmaken van mijn pleitaantekeningen.
De verdediging is op de hoogte van de beslissing van uw Hof daaromtrent. Desondanks blijft de verdediging bij alle verzoeken om de getuigen te horen en herhaalt zij mitsdien nu alle verzoeken. Als gemeld persisteert de verdediging bij alle door haar verzochte getuigen en verzoek ik uw Hof deze zaak aan te houden om deze getuigen te horen.”
14. Daarnaast heeft de raadsman ter terechtzitting nog het volgende aangevoerd:
“In het geval uw hof tot een veroordeling denkt te komen, verzoekt de verdediging [betrokkene 3] en [betrokkene 4] als getuigen te horen, omdat zij iets zouden kunnen verklaren over de herkomst en bestemming van het geld. Daarnaast wenst de verdediging [betrokkene 5] van [A] BV als getuige te horen over de financiering van de door [betrokkene 3] bestelde trucks. (…)”.
15. In het bestreden arrest heeft het hof met betrekking tot het verzoek om de getuigen [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] te horen als volgt beslist:
“Voorwaardelijk verzoek
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht [betrokkene 3] en [betrokkene 4] als getuigen te horen, omdat zij iets zouden kunnen verklaren over de herkomst en bestemming van het geld. Daarnaast is verzocht [betrokkene 5] van [A] BV als getuige te horen over de financiering van de door [betrokkene 3] bestelde trucks. (…).
Het hof wijst het verzoek om [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] als getuigen te horen af. Mede op grond van het onderzoek dat is verricht naar aanleiding van de eerdere getuigenverzoeken van de verdediging, in het kader van welk onderzoek de getuige [betrokkene 5] reeds een aantal vragen heeft beantwoord, is onaannemelijk geworden dat het aangetroffen geldbedrag bestemd was voor de financiering van trucks bij [A] . Het hof acht zich in dit opzicht voldoende voorgelicht en oordeelt, ook in het licht van hetgeen aan de verzoeken ten grondslag is gelegd, nader onderzoek hiernaar door middel van getuigenverhoren niet noodzakelijk. Ook overigens acht het hof het horen van de verzochte getuigen, gelet op de onderbouwing van het verzoek, niet noodzakelijk. (…)”
16. Daarnaast heeft het hof in het bestreden arrest nog het volgende overwogen:
“Verklaring van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag en onderzoek openbaar ministerie
De verdediging heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte na zijn vrijlating werd benaderd door een persoon genaamd [betrokkene 4] , die de tussenpersoon zou zijn van de eigenaar van het geld, [betrokkene 3] . [betrokkene 3] zou trucks ter waarde van ruim drie miljoen euro hebben besteld bij [A] .
Het hof heeft op de terechtzitting van 1 augustus 2017 het openbaar ministerie opgedragen nader onderzoek te verrichten naar de gestelde herkomst van het geldbedrag. Uit dit aanvullend onderzoek blijkt dat geen sprake is geweest van een geldige koopovereenkomst tussen [betrokkene 3] en [A] . Het hof acht daarom niet aannemelijk dat het aangetroffen geldbedrag bestemd was voor de financiering van de auto’s bij [A] , nog daargelaten of de gestelde bestemming van het geld de conclusie zou rechtvaardigen dat het geld een legale herkomst zou hebben. Het hof acht het in dit verband opvallend dat ruim drie en een halfjaar na de inbeslagname van het geld niemand, dus ook niet [betrokkene 3] , zich bij justitie heeft gemeld als rechthebbende.”
17. Niet in geschil is dat het hof bij de beoordeling van de verzoeken de juiste maatstaven heeft aangelegd, te weten - ten aanzien van het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen – de vraag of de verdachte door het afzien van de oproeping van deze getuige in zijn verdediging wordt geschaad (het verdedigingsbelang) en ten aanzien van het verzoek om [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] als getuigen te horen of de noodzaak daartoe is gebleken (het noodzakelijkheidscriterium).
18. In dat verband kan het volgende voorop worden gesteld De maatstaf van het verdedigingsbelang noopt de rechter ertoe een verzoek tot oproeping van getuigen te beoordelen vanuit de gezichtshoek van de verdediging en met het oog op het belang van de verdediging bij de inwilliging van het verzoek. Dat brengt mee dat alleen dan kan worden gezegd dat de verdachte door afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad, indien de punten waarover de getuigen kunnen verklaren, redelijkerwijs niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijs moet worden uitgesloten dat de getuigen iets over de bedoelde punten zouden kunnen verklaren.
19. Een dergelijk verzoek dient door de verdediging naar behoren te worden gemotiveerd. Zo is afwijzing van het verzoek goed denkbaar als het verzoek niet dan wel zo summier is onderbouwd dat de rechter buiten staat is het verzoek te toetsen aan de maatstaf van het verdedigingsbelang. De aan het verzoek te geven motivering dient ten aanzien van iedere van de door de verdediging opgegeven getuige een toelichting te omvatten waarom het horen van de getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing.
20. Het noodzakelijkheidscriterium houdt verband met de taak en de verantwoordelijkheid van de strafrechter voor de volledigheid van het onderzoek van de zaak. Met het oog daarop is hem de bevoegdheid toegekend om ambtshalve onder meer de oproeping van getuigen te bevelen voor het geval hem de noodzakelijkheid blijkt van dat verhoor, ongeacht wat de procespartijen daarvan vinden. Tegen deze achtergrond is bij de beoordeling van een gemotiveerd, duidelijk en stellig verzoek van de verdediging aan de rechter om ambtshalve gebruik te maken van zijn bevoegdheid om zelf getuigen op te roepen, slechts van belang of hij het horen van die getuigen noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Dit betekent dat zo een verzoek in voorkomende gevallen kan worden afgewezen op de grond dat de rechter zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht en hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken. Van een aldus gemotiveerde afwijzing kan niet worden gezegd dat die ervan blijk geeft dat de rechter op ontoelaatbare wijze is vooruitgelopen op hetgeen de getuige zou kunnen verklaren.2.
21. Een verzoek tot het oproepen en het horen van getuigen dient door de verdediging te worden gemotiveerd teneinde de rechter in staat te stellen de relevantie van de verzoek in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te beoordelen. Art. 6 EVRM verzet zich er niet tegen dat deze eis aan de onderbouwing van zo’n verzoek wordt gesteld. Deze motiveringsplicht draagt er voorts aan bij dat de rechter zo vroegtijdig mogelijk het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM kan betrekken bij de beoordeling van een verzoek.3.
22. In cassatie kan ten aanzien van het oproepen of horen van getuigen worden geklaagd over de maatstaf die het hof heeft toegepast en over de begrijpelijkheid van zijn beslissing. Bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen of horen van getuigen gaat het in cassatie in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van — als waren het communicerende vaten — enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Daarbij verdient opmerking dat die begrijpelijkheid in verband met de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst.4.
23. Ik keer terug naar de voorliggende zaak.
De afwijzing van het verzoek tot het horen van getuige [betrokkene 1] (eerste middel)
24. Aan het verzoek tot het horen van getuige [betrokkene 1] heeft de verdediging naar de kern bezien slechts ten grondslag gelegd dat in het dossier wordt verwezen naar contacten tussen de verdachte en de getuige, zijnde de broer van ‘ [slachtoffer] ’, alsmede dat de suggestie is gewekt dat de getuige de werkzaamheden na de dood van [slachtoffer] heeft voortgezet. Vervolgens heeft de verdediging in algemene en vage bewoordingen het belang van het horen van deze getuige uiteengezet, namelijk dat zij de getuige vragen wenst te stellen “om die link en werkzaamheden te verduidelijken”.
25. Het hof heeft het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen afgewezen op de grond dat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. In het licht van hetgeen de verdediging aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd, acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De getuige komt in het vonnis van de rechtbank niet voor. De enkele omstandigheid dat deze getuige in de processtukken wordt genoemd, betekent niet zonder meer dat het horen van deze getuige ook van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Het had op de weg van de verdediging gelegen nader te onderbouwen welk verdedigingsbelang bij het horen van deze getuige desalniettemin is gemoeid.
26. Het eerste middel faalt.
Het herhaalde verzoek tot het horen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ter terechtzitting van 31 augustus 2018 (eerste deelklacht van het tweede middel)
27. De eerste deelklacht van het tweede middel klaagt zoals gezegd dat het hof heeft verzuimd een beslissing te nemen op het namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2018 gedaan (herhaald) verzoek tot het horen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Deze deelklacht faalt eveneens. Hetgeen de raadsman ter terechtzitting van 31 augustus 2018 ten aanzien van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft opgemerkt, kan bezwaarlijk als een herhaald verzoek tot het horen van deze getuigen worden aangemerkt, zodat het hof daarop geen beslissing behoefde te nemen. De enkele omstandigheid dat het hof op de regiezitting van 1 augustus 2017 wel op de verzoeken van de raadsman om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te horen heeft beslist, doet daaraan niet af.
28. De eerste deelklacht van het tweede middel faalt.
De afwijzing van het (voorwaardelijke) verzoek tot het horen van getuigen [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] (tweede deelklacht van het tweede middel)
29. Aan het verzoek tot het horen van getuigen [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] heeft de verdediging ten grondslag gelegd dat het onder de verdachte inbeslaggenomen geld bestemd was voor de financiering van de aankoop van vrachtwagens. De klacht in cassatie is dat de betrokkene juist met het verzoek tot het horen van deze getuigen die stelling wilde onderbouwen.
30. Uit de nadere bewijsoverweging van het hof kan worden opgemaakt dat het hof, gelet op de inhoud van het aanvullende proces-verbaal d.d. 23 november 2017, heeft vastgesteld dat geen sprake is geweest van een geldige koopovereenkomst tussen [betrokkene 3] en [A] B.V. (hierna: [A] ). Het hof heeft daarom niet aannemelijk geacht dat het aangetroffen geldbedrag bestemd was voor financiering van de auto’s bij [A] . Tegen die achtergrond heeft het hof zich voldoende voorgelicht geacht en het niet noodzakelijk geoordeeld deze personen als getuigen te horen. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. In het oordeel van het hof ligt immers besloten dat het hof voorbijgaat aan het door de verdachte aangevoerde scenario, ook al zouden de getuigen dit scenario met hun verklaringen ondersteunen, en dit mede gelet op hetgeen [betrokkene 5] reeds heeft verklaard en in aanmerking genomen dat [betrokkene 3] zich tot op heden niet heeft gemeld als rechthebbende eigenaar van het geld. Dat oordeel acht ik evenmin onbegrijpelijk.
31. De tweede deelklacht van het tweede middel faalt eveneens.
32. Beide middelen falen en kunnen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
33. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
34. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑12‑2019
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. M.J. Borgers. De hoofdpunten uit deze uitspraak zijn herhaald in de arresten van de Hoge Raad van 4 juli 2017, NJ 2017/440 en 441 m.nt. Kooijmans.
HR 4 juli 2017, NJ 2017/440 en NJ 2017/441 m.nt. Kooijmans.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. M.J. Borgers