Rb. Amsterdam, 06-12-2017, nr. 6345748 EA VERZ 17-869
ECLI:NL:RBAMS:2017:9875
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
06-12-2017
- Zaaknummer
6345748 EA VERZ 17-869
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2017:9875, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 06‑12‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2018/88
AR-Updates.nl 2018-0044
GZR-Updates.nl 2018-0006
VAAN-AR-Updates.nl 2018-0044
Uitspraak 06‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Jeugdbeschermer deelt vertrouwelijke gegevens met mensen buiten de organisatie en overschrijdt professionele normen door contact te (blijven) zoeken met cliënten en pupillen na schorsing. Geen geldig ontslag op staande voet, wel reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst in verband met verwijtbaar handelen of nalaten.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 6345748 EA VERZ 17-869
beschikking van: 6 december 2017
func.: 34906
beschikking van de kantonrechter
I n z a k e
de stichting Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam
gevestigd te Amsterdam
verzoekster
nader te noemen: Jeugdbescherming
gemachtigde: mr. M. Stiebner Bergman
t e g e n
[verweerder]
wonende te [plaats]
verweerder
nader te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. Y.M. van Vliet
1. Het procesverloop
1.1.
Jeugdbescherming heeft een verzoek ingediend strekkende tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst en een aantal nevenverzoeken gedaan. [verweerder] heeft hiertegen een verweerschrift ingediend en tegenverzoeken gedaan.
1.2.
[verweerder] heeft een verzoek gedaan om het door Jeugdbescherming gegeven ontslag op staande voet te vernietigen, haar loon door te betalen en haar op straffe van een dwangsom toe te laten tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten. [verweerder] heeft subsidiair een verzoek gedaan tot betaling van een billijke vergoeding, betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en betaling van een transitievergoeding. [verweerder] heeft verder gevorderd dat Jeugdbescherming een bericht over haar ontslag zal rectificeren.
1.3.
[verweerder] heeft ook een verzoek gedaan om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft, kort samengevat, betrekking op doorbetaling van loon c.a. vanaf 8 september 2017 en toelating tot de werkzaamheden.
1.4.
Op 8 november 2017 zijn de verzoeken van Jeugdbescherming en [verweerder] ter zitting behandeld. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken. Voorafgaand aan de zitting zijn door beide partijen nog producties in het geding gebracht.
2. De feiten
2.1
[verweerder] , geboren op [datum] , is op 1 januari 2013 als gezinsmanager in dienst getreden bij Jeugdbescherming. Haar salaris bedroeg € 3.566,24 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld en overige emolumenten, bij een werkweek van 32 uur.
2.2.
In haar functie als gezinsmanager begeleidde [verweerder] gezinnen en droeg zij zorg voor een veilige opgroei omgeving voor (kwetsbare) kinderen. De gezinnen hebben vaak te maken met zogenaamde multi problematiek. Op 11 januari 2016 is [verweerder] voor 50% wegens arbeidsongeschiktheid uitgevallen. Per 24 maart 2016 wordt [verweerder] voor 70% arbeidsongeschikt geacht. Mede in verband met het onverwachte overlijden van haar partner is [verweerder] vanaf 13 april 2016 100% arbeidsongeschikt. Begin 2017 is bij [verweerder] borstkanker geconstateerd en daarvoor is zij behandeld. Vanaf eind 2016 zijn re-integratie-activiteiten gestart en deze resulteerden erin dat [verweerder] haar werkzaamheden per 30 juni 2017 voor 60% heeft hervat. Vanaf 7 augustus 2017 is [verweerder] , na terugkomst van een vakantie, weer voor 100% (=32 uur per week) gaan werken maar had zij nog geen volledige case-load.
2.3.
[verweerder] is op 28 augustus 2017 met onmiddellijke ingang door Jeugdbescherming geschorst. De reden hiervan is dat [verweerder] een compleet, niet geanonimiseerd en vertrouwelijk, NIFP rapport niet alleen per e-mail aan enkele collega’s maar ook aan een aantal mensen buiten de eigen organisatie heeft gestuurd, onder wie haar kinderen, hulpverleners, vrienden en familieleden. Zij heeft volgens Jeugdbescherming daardoor haar geheimhoudingsverplichting ernstig geschonden. Enkele uren na het verzenden van de e-mail door [verweerder] heeft Jeugdbescherming de geadresseerden ervan op de hoogte gesteld dat het om privacygevoelige informatie gaat, dat er geen toestemming is dit met hen te delen en dat hen wordt gevraagd de bijlagen uit de e-mail te verwijden, ook uit de prullenbak.
2.4.
Op 6 september 2017 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden en bij brief van 8 september 2017 heeft Jeugdbescherming [verweerder] op staande voet ontslagen.
2.5.
In de betreffende brief staat onder meer het volgende:
“(…)
Hierbij delen wij je mee dat wij jou met onmiddellijke ingang op staande voet ontslaan.
De redenen voor dit ontslag zijn als volgt.
Op 28 augustus jl. om 11:20 uur heb jij een email met bijlage verzonden aan een groot aantal(16!) mensen buiten de organisatie van Jeugdbescherming, waarin in zeer uitgebreide mate vertrouwelijke en privacygevoelige (medische) informatie was opgenomen (een zogeheten vertrouwelijk NIFP rapport) ten aanzien van een gezin dat in jouw caseload bij
Jeugdbescherming valt. Dit wordt kwalificeert als een datalek, welke derhalve ook gemeld is bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Dit kan zeer schadelijke gevolgen hebben voor
Jeugdbescherming.
(…)
Uit de Privacywijzer, het stroomschema dat als leidraad dient voor wanneer je wel/geen
informatie mag verstrekken aan een ander dan de cliënt van Jeugdbescherming zelf,
onafhankelijk of deze ander al dan niet werkzaam is bij Jeugdbescherming, blijkt dat in dit geval verstrekking aan alle geadresseerden op de wijze zoals jij hebt gedaan, niet is toegestaan.
Uit voorgaande blijkt onomstotelijk en zonder twijfel dat in dit geval verstrekking aan alle
geadresseerden op de wijze zoals jij hebt gedaan, niet is toegestaan en dat jij op meerdere
punten de toepasselijke privacywet- en regelgeving grovelijk hebt overtreden.
Daarbij komt nog dat het betreffende rapport niet in het bezit van Jeugdbescherming was (maar bij de Reclassering) en dat dit op jouw uitdrukkelijke verzoek van de Reclassering is verkregen, waarna het is doorgezonden op 28 augustus jl.
Tijdens het gesprek op 6 september jl. hebben wij de bevindingen van het intern onderzoek met jou besproken en jou in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.
Daarbij heb jij aangegeven dat je je er op het moment van verzenden van bewust was dat dit
niet was toegestaan, maar dat je jouw collega [naam 1] wilde dwarsbomen en dat je (omdat je ook met andere dingen bezig was) geen tijd had om de bijlage te verwijderen. Daarnaast heb je aangegeven van mening te zijn dat de veiligheid van de informatie voldoende door jou was gewaarborgd omdat je in de betreffende email hebt aangegeven dat alle mensen die in het CCveld stonden opgenomen, werd verzocht de bijlage niet te openen. Op de vraag waarom je in strijd hebt gehandeld met het privacyreglement en de toepasselijke overige regelgeving binnen Jeugdbescherming op dit gebied, heb jij geen nadere toevoeging willen geven, ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe van onze zijde. Jij bleef bij voorgaande verklaring.
Hierbij merken wij nog uitdrukkelijk op dat jij door voornoemd gedrag meerdere malen in strijd hebt gehandeld met de verplichtingen uit hoofde van goed werknemerschap en op grovelijke wijze de verplichtingen uit hoofde van jouw arbeidsovereenkomst met Jeugdbescherming veronachtzaamt en de van toepassing zijnde reglementen met voeten treedt.
Door jouw gedrag hebben wij het vertrouwen in jou onherstelbaar verloren. Derhalve acht
Jeugdbescherming zich genoodzaakt om het dienstverband met onmiddellijke ingang (dus met ingang van heden) te beëindigen vanwege een dringende reden, gelegen in een grovelijke veronachtzaming van jouw plichten zoals hierboven uitvoerig uiteengezet. Jouw persoonlijke omstandigheden, zoals onder meer de gevolgen die het ontslag voor jou zal hebben, hebben wij afgewogen tegen de aard en de ernst van de dringende redenen. Die afweging heeft tot de slotsom geleid dat een onmiddellijke beëindiging van het dienstverband gerechtvaardigd is. De genoemde redenen vormen ieder op zich en/of in onderlinge samenhang beschouwd een voldoende grondslag om jouw ontslag op staande voet in de zin van artikel 7:677 Burgerlijk Wetboek te rechtvaardigen.(…)”
2.6.
Op 1 september 2017, [verweerder] was toen geschorst, heeft zij een zorgmelding gedaan aan Veilig Thuis over een gezin uit haar voormalige caseload.
2.7.
Op 4 september 2017 heeft [verweerder] een e-mail gezonden aan haar leidinggevenden, met een kopie naar het e-mailadres van de FNV. Daarin deelt zij onder meer haar zorgen over een aantal gezinnen en kinderen uit haar caseload en merkt op dat zij ondanks dat ze weet dat zij in verband met haar schorsing geen werkzaamheden mag uitvoeren, dat toch in het belang van de kinderen en cliënten heeft gedaan.
2.8.
Op 5 september 2017 heeft [verweerder] een e-mail gestuurd aan drie medewerkers van Jeugdbescherming en vier personen buiten Jeugdbescherming, met onder meer de volgende tekst:
“Als ik jullie (…) goed begrijp (…) is het doel van ons gesprek morgen om mij de kans te geven mijn verhaal te doen over het waarom van mijn bommetje en het risico dat ik daarmee willens en wetens nam om een vertrouwelijk onderzoeksrapport en twee andere vertrouwelijke documenten (…) heb gedeeld (…) met een reeks mensen binnen en buiten onze organisatie die deze rapporten niet onder ogen en niet in handen hadden mogen krijgen.”
2.9.
Jeugdbescherming heeft bescheiden overgelegd waaruit is op te maken dat [verweerder] ook na de aanzegging van het ontslag op staande voet op eigen initiatief contact heeft opgenomen met gezinnen en kinderen uit haar voormalige caseload. Zij heeft sommige van deze gezinnen ook bezocht, al dan niet met cadeautjes, en is naar de school van één of meerdere kinderen gegaan (waaronder het kind waarvan sprake was in voormeld NIFP rapport) en had daarbij ook cadeautjes bij zich. Zij is verder op 26 september 2017 binnengelopen bij een training die ouders van een gezin uit haar voormalige caseload volgden. Zij heeft verder op haar Facebook pagina berichten gezet en gedeeld met betrekking tot allerlei onderwerpen die het werk van Jeugdbescherming aangaan. Jeugdbescherming heeft een verklaring van de teammanager [naam 2] in het geding gebracht. Hij maakt melding van het feit dat een vader uit de voormalige caseload van [verweerder] hem op 14 september 2017 heeft gebeld en verteld dat [verweerder] op het werk van de vader – in een café – een inhoudelijk gesprek met hem is aangegaan over de problematiek van zijn gezin en dat hij in verband hiermee een klacht tegen Jeugdbescherming wilde indienen.
In de verklaring van [naam 2] staat ook een voorval vermeld dat zich op 9 oktober 2017 heeft voorgedaan. Hij was gebeld door een moeder waar [verweerder] aan de deur is geweest. De kinderen deden open en [verweerder] heeft cadeautjes gegeven. [verweerder] vertelde meerdere keren luid dat ze was ontslagen. De moeder vertelt [naam 2] verder dat [verweerder] een tas met kleine cadeautjes aan de kinderen heeft gegeven. In dat tasje zaten ook kleine briefjes met onder andere het adres van een ander gezin. De betreffende moeder was bang dat haar eigen gegevens ook bij onbevoegden terecht zouden kunnen komen. De moeder heeft het tasjes met cadeautjes en briefjes weggegooid en vertelde dat ze erg geschrokken en ontevreden was over wat er was gebeurd.
2.10.
Jeugdbescherming heeft naar aanleiding van hetgeen zich na het ontslag op staande voet heeft voorgedaan de rechter in kort geding gevraagd om [verweerder] onder meer op straffe van een dwangsom te gebieden zich aan haar geheimhoudingsverplichting te houden, te verbieden informatie te verspreiden, een contactverbod op te leggen met betrekking tot gezinnen uit haar voormalige caseload en een verbod zich negatief over Jeugdbescherming uit te laten. Bij vonnis van 8 november 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:8188) zijn deze vorderingen grotendeels toegewezen.
2.11
In artikel 15 van de arbeidsovereenkomst zoals deze laatstelijk tussen partijen gold is bepaald:
“De werknemer verklaart dat hij/zij slechts kennis neemt van de bij Jeugdbescherming beschikbare informatie, voor zover hij/zij deze informatie nodig heeft om zijn/haar werkzaamheden bij Jeugdbescherming uit te voeren en dat wat hij/zij bij Jeugdbescherming bij de uitvoering van zijn/haar werkzaamheden te weten zal komen, tegenover derden strikt geheim zal houden. Deze verplichting geldt ook na beëindiging van het dienstverband.”
3. De verzoeken van [verweerder]
3.1.
verzoekt de kantonrechter primair het ontslag op staande voet te vernietigen en te bepalen dat het loon vanaf 8 september 2017 dient te worden doorbetaald en te bepalen dat [verweerder] dient te worden toegelaten tot haar werkzaamheden. Aan dit verzoek legt zij ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, dat dit ontslag niet onverwijld is gegeven en dat zij door het ontslag op staande voet te zeer in haar belangen wordt geschaad.
3.2.
[verweerder] heeft subsidiair een verzoek gedaan om ten laste van Jeugdbescherming een billijke vergoeding toe te kennen van € 45.000,00 althans een in goede justitie te bepalen vergoeding en om Jeugdbescherming te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 7.703,08 en een transitievergoeding van € 6.914,54 althans een in goede justitie te bepalen transitievergoeding.
[verweerder] verzoekt ten slotte om Jeugdbescherming in alle gevallen te veroordelen intern een rectificatie te sturen aan alle eigen werknemers, de gezinnen waarbij [verweerder] betrokken was en de ketenpartners, en deze tevens te plaatsen op Intranet, inhoudende dat [verweerder] niet uit dienst is getreden althans dat [verweerder] met vermelding van de juiste datum van 8 september 2017 om een neutrale reden niet langer werkzaam is bij Jeugdbescherming, een en ander op straffe van een dwangsom.
3.3.
Aan het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inhoudende betaling van loon vanaf 8 september 2017 heeft [verweerder] ten grondslag gelegd dat het gegeven ontslag op staande voet ernstige gevolgen voor haar heeft omdat zij geen salaris meer ontvangt en niet in aanmerking komt voor een WW- uitkering. Aan het verzoek tot wedertewerkstelling legt zij ten grondslag dat zij daar recht op en belang bij heeft.
4. Het verweer en het verzoek van Jeugdbescherming en de tegenverzoeken van [verweerder]
4.1.
Jeugdbescherming verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – dat [verweerder] door het naar buiten brengen van zeer vertrouwelijke informatie haar plichten grovelijk heeft verzaakt, een onveilige situatie voor personen uit haar voormalige caseload heeft veroorzaakt en (reputatie-)schade aan Jeugdbescherming heeft berokkend. Gelet hierop is sprake van een rechtsgeldig ontslag op staande voet.
4.2.
In de zaak van het verzoek wordt door Jeugdbescherming verzocht de arbeidsovereenkomst met de werknemer voorwaardelijk, te weten indien de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig zou zijn geëindigd door het ontslag op staande voet, te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, subsidiair onderdeel g BW. Jeugdbescherming heeft verzocht om een ontbinding op zo kort mogelijke termijn en te bepalen dat [verweerder] geen aanspraak heeft op een transitievergoeding. Jeugdbescherming verzoekt voorts dat [verweerder] alle bij haar nog in bezit zijnde informatie uit haar caseload op straffe van een dwangsom schriftelijk dient af te geven bij Jeugdbescherming; een en ander voor zover dat al niet is gebeurd. Ten slotte verzoekt Jeugdbescherming een verklaring voor recht dat [verweerder] zich aan haar geheimhoudingsverplichting zal houden.
[verweerder] heeft tegen deze verzoeken verweer gevoerd. Zij voert primair aan dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen en verzoekt subsidiair om een bedrag aan transitievergoeding als voormeld en een billijke vergoeding van € 25.000,00. Zij refereert zich aan de gevraagde verklaring voor recht inzake de geheimhouding, vraagt om afwijzing en subsidiair om een andere wijze van overdracht van informatie en verzoekt tenslotte rectificatie als voormeld.
4.3.
Beide partijen vragen om de ander in de kosten van dit geding te veroordelen.
5. De beoordeling
5.1.
De kantonrechter zal allereerst de vraag of er sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet bespreken.
5.2.
[verweerder] heeft het verzoek tot vernietiging tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop het ontslag op staande voet is gegeven.
5.3.
Het met name ter zitting gevoerde verweer van [verweerder] dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven wordt verworpen. Het naar buiten brengen van vertrouwelijke informatie vond plaats op 28 augustus 2017. Jeugdbescherming heeft in lijn met hetgeen hierover in de cao is bepaald op dezelfde datum met [verweerder] gesproken en haar geschorst. Het aangekondigde nader onderzoek heeft vervolgens plaatsgevonden en in een gesprek – dat door toedoen van [verweerder] eerst enkele dagen later kon plaatsvinden – is [verweerder] met de resultaten hiervan geconfronteerd. [verweerder] heeft dit gesprek voortijdig verlaten. Vervolgens heeft Jeugdbescherming haar bij brief van 8 september 2017 ontslag op staande voet aangezegd. Jeugdbescherming heeft voldoende voortvarend gehandeld, gegeven het feit dat enig onderzoek noodzakelijk was voordat definitief tot conclusies kon worden gekomen. Daarnaast is [verweerder] voorafgaand aan het ontslag in een gesprek in de gelegenheid gesteld haar reactie te geven en daarmee was ook enige tijd gemoeid.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
Het ontslag op staande voet is een ultimum remedium, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts bij uitzondering mag worden gegeven. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende reden en in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
5.5.
De directe aanleiding voor het ontslag op staande voet is dat [verweerder] met haar e-mailbericht plus bijlage van 28 augustus 2017 uiterst vertrouwelijke informatie naar buiten heeft gebracht. De kantonrechter overweegt dat dit zonder meer een ernstig te nemen misstap van [verweerder] is. Zij was werkzaam in een werkgebied van kwetsbare gezinnen en personen waarbij gevoelige informatie en privacy van deze cliënten aan de orde van de dag is. Jeugdbescherming heeft erop gewezen dat zij mede om die reden uitgebreide protocollen en regelingen op het gebied van privacy kent en dat iedere werknemer en dus ook [verweerder] hierin een speciale training krijgt. Wat hiervan zij, reeds op basis van de hierboven geciteerde verplichting tot geheimhouding uit artikel 15 van de laatstelijk geldende arbeidsovereenkomst kan worden vastgesteld dat [verweerder] met het verspreiden van het NIFP rapport aan anderen dan directe collega’s flagrant in strijd met haar verplichting tot geheimhouding handelde. Daarnaast moet het [verweerder] als professional in het werkgebied van de kinderbescherming ook duidelijk zijn geweest dat het naar buiten brengen van niet geanonimiseerde en vertrouwelijk informatie over cliënten tevens in strijd is met de ter zake geldende beroepscodes. Dat [verweerder] door ziekte, werkdruk en vanwege andere persoonlijke omstandigheden een op dat moment mogelijk beperkt inschattingsvermogen had, maakt het voorgaande niet anders, alleen al omdat verwijtbaarheid voor het aannemen van een dringende reden als zodanig niet is vereist. Overigens is uit de uitingen van [verweerder] op te maken dat het om een handeling ging die zij willens en wetens heeft uitgevoerd.
Niettemin acht de kantonrechter het handelen van [verweerder] gezien alle omstandigheden niet ernstig genoeg voor een ontslag op staande voet. De kantonrechter heeft met name zwaar laten wegen dat het om een tot dan toe eenmalige misstap van [verweerder] ging en de schade beperkt is gebleven nu [verweerder] de betreffende e-mail in beperkte kring van vertrouwelingen heeft verspreid en – voor zover bekend - verdere verspreiding, mede door snel optreden van Jeugdbescherming, niet heeft plaatsgevonden. Verder heeft de kantonrechter acht geslagen op het feit dat [verweerder] nog in een (laatste) fase van re-integratie verkeerde, na een langere periode van uitval wegens psychische klachten, de tragedie van het plotseling overlijden van een partner en de behandeling wegens borstkanker. Jeugdbescherming had de gewraakte gedraging niet hoeven laten passeren en een sanctie was gezien de ernst van de gedraging op zijn plaats geweest, maar naar het oordeel van de kantonrechter was het doorpakken naar het meest vergaande middel, te weten de onmiddellijke beëindiging van de dienstbetrekking, op dat moment (nog) niet gerechtvaardigd gelet op alle voornoemde omstandigheden. Het verzoek van [verweerder] om vernietiging van het ontslag zal daarom worden toegewezen.
5.6.
Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [verweerder] recht op loon. De vordering van [verweerder] tot loonbetaling zal daarom eveneens als na te melden worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW zal worden gematigd tot nihil nu Jeugdbescherming gezien de omstandigheden kon menen een geldige reden voor het ontslag op staande voet te hebben. De wettelijke rente zal als na te melden worden toegewezen, omdat Jeugdbescherming te laat heeft betaald.
5.6.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van [verweerder] is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening ten aanzien van de loonbetaling te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
De vordering tot wedertewerkstelling zal worden afgewezen, nu de kantonrechter, met verwijzing naar hetgeen hierna wordt overwogen, van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden.
5.7.
Nu de opzegging wordt vernietigd zijn de verzoeken met betrekking tot de verzochte billijke vergoeding, de vergoeding wegens onregelmatig ontslag en transitievergoeding niet toewijsbaar en deze zullen hier verder onbesproken blijven.
5.8.
De verzochte toelating tot de werkzaamheden – die los van de voorlopige voorziening is gevraagd - wordt afgewezen, omdat uit wat hierna wordt overwogen volgt dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn zal worden ontbonden.
5.9.
Jeugdbescherming heeft voorwaardelijk, voor zover wordt geoordeeld dat er geen dringende reden bestaat voor een ontslag op staande voet en de opzegging wordt vernietigd, verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet moet worden vernietigd, is de voorwaarde waaronder het verzoek is ingediend, vervuld. Dat betekent dat beoordeeld moet worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW. In geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden heeft [verweerder] om toekenning van de transitievergoeding, een billijke vergoeding en een aantal andere voorzieningen gevraagd.
5.10.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.11.
Jeugdbescherming voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding primair is gelegen in een verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , zodanig dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Jeugdbescherming heeft daarbij gewezen op wat reeds ten aanzien van het ontslag op staande is aangevoerd en daarnaast gewezen op diverse gedragingen van [verweerder] en incidenten nadien, zoals het ongevraagd benaderen en bezoeken van gezinnen en kinderen uit haar voormalige caseload, het plaatsen van werk gerelateerde berichten op haar Facebook pagina en het opnieuw naar buiten brengen van vertrouwelijke informatie door in e-mailberichten aan derden namen en bijzonderheden van gezinnen die aan haar zorgen waren toevertrouwd te noemen. In dit verband heeft Jeugdbescherming ook verwezen naar wat de teammanager [naam 2] heeft verklaard.
5.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren deze door de werkgever naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op. [verweerder] was naar aanleiding van het voorval met de e-mail op 28 augustus 2017 waarbij zij vertrouwelijke informatie naar buiten bracht en de gesprekken die nadien met Jeugdbescherming hebben plaatsgevonden een gewaarschuwd mens. Niettemin ging zij haar eigen weg en is niet alleen doorgegaan met het delen van vertrouwelijke informatie met mensen van buiten Jeugdbescherming, maar schond ook professionele codes door ongevraagd gezinnen en kinderen te bezoeken en sommigen van hen van cadeautjes te voorzien. [verweerder] heeft dit gedrag proberen te verklaren door uit te leggen dat zij een grote betrokkenheid bij haar cliënten heeft en hen niet in de steek wilde laten. Als professionele hulpverlener had [verweerder] echter moeten beseffen dat zij hierbij overduidelijke grenzen van professionaliteit overschreed en dat is haar, zeker nu er sprake is van een bestendig gedrag, zeer te verwijten. [verweerder] heeft verder een beroep gedaan op het feit dat mede een doelstelling was om vermeende misstanden op de werkvloer bij Jeugdbescherming aan de kaak te stellen. [verweerder] heeft haar stellingen op dit punt echter niet of volstrekt onvoldoende onderbouwd zodat de kantonrechter hier aan voorbijgaat.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de omstandigheden die aanleiding vormden voor het ontslag op staande voet in combinatie met de gedragingen van [verweerder] nadien een (ernstig) verwijtbaar handelen op, zodanig dat van Jeugdbescherming in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.13.
Nu sprake is van verwijtbaar handelen, komt eventuele herplaatsing van [verweerder] gelet op het bepaalde in artikel 7:669 lid 1 laatste volzin BW niet meer aan de orde.
5.14.
Bij deze uitkomst kan bespreking en beoordeling van de subsidiaire opzeggingsgrond, de verstoorde arbeidsverhouding, achterwege blijven.
5.15.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Jeugdbescherming zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst, nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel b, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 januari 2018.
5.16.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor, nu weliswaar zoals hiervoor overwogen er geen dringende reden voor een ontslag op staande voet is, maar wel van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden.
5.17.
De werknemer heeft voorts verzocht om de werkgever te veroordelen een transitievergoeding te betalen. Hoofdregel is dat een transitievergoeding is verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Daarvan kan worden afgeweken indien de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten. Daarvan is hier naar het oordeel van de kantonrechter sprake, zoals hiervoor al is overwogen. Het verzoek om toekenning van een transitievergoeding zal daarom worden afgewezen.
5.18.
Nu aan de ontbinding geen vergoedingen worden verbonden, hoeft de werkgever geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
5.19.
Het verzoek van Jeugdbescherming inhoudende dat [verweerder] alle bij haar in bezit zijnde informatie met betrekking tot gezinnen uit haar caseload voor zover niet aanwezig in de digitale systemen van Jeugdbescherming schriftelijk dient af te geven op straffe van een dwangsom zal als na te melden worden toegewezen. [verweerder] heeft aangevoerd dat Jeugdbescherming eerder niet is ingegaan op een door haar gewenste wijze van overdracht. Een overdracht als gevorderd staat ten dienste van de belangen van de vroegere cliënten van [verweerder] en niet valt in te zien waarom [verweerder] niet zou kunnen meewerken aan een schriftelijke overdracht. Haar naar voren gebrachte bezwaren dat daarmee niet alle gegevens worden overgedragen heeft zij in eigen hand. Ook bij een schriftelijke overdracht kan zij zich inspannen zo volledig mogelijk te zijn.
5.20.
Jeugdbescherming verzoekt verder om voor recht te verklaren dat [verweerder] gehouden blijft aan het van toepassing zijnde geheimhoudingsbeding. [verweerder] heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. De kantonrechter overweegt dat, zoals al ter zitting besproken, niet goed kan worden ingezien welk belang Jeugdbescherming bij een verklaring voor recht als verzocht heeft, nu de arbeidsovereenkomst reeds een geheimhoudingsbeding kent waaraan [verweerder] is gehouden. Bij gebrek aan belang zal dit onderdeel daarom worden afgewezen.
5.21.
[verweerder] heeft in haar verzoek en tegenverzoek verzocht om rectificatie voor wat betreft binnen en buiten Jeugdbescherming verspreide informatie over haar ontslag. Jeugdbescherming heeft niet weersproken gesteld dat er alleen via een intern communicatiekanaal bekend is gemaakt dat [verweerder] in september 2017 uit dienst is gegaan. Die informatie was destijds, gegeven het ontslag op staande voet, juist en niet valt in te zien dat Jeugdbescherming hiermee informatie heeft verspreid die in aanmerking komt voor rectificatie. Het verzoek van [verweerder] zal daarom worden afgewezen.
5.22.
Nu partijen in de verzoeken over en weer gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld, zal worden bepaald dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
6. De beslissing
De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek van [verweerder]
- vernietigt het ontslag op staande voet;
- veroordeelt Jeugdbescherming tot betaling aan [verweerder] van het overeengekomen loon vanaf 8 september 2017 tot 1 januari 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente over hetgeen is verschuldigd vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele voldoening;
- wijst af het meer of anders is verzocht;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak van het verzoek van Jeugdbescherming
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2018;
- bepaalt dat [verweerder] alle bij haar in het bezit zijnde informatie met betrekking tot de gezinnen uit haar caseload voor zover deze informatie niet door haar in de digitale systemen van Jeugdbescherming is opgenomen, schriftelijk dient af te geven bij Jeugdbescherming binnen 14 dagen na dagtekening van deze beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 ineens alsmede € 250,00 voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 15.000,00;
- verklaart hetgeen bij het voorgaande gedachtestreepje is bepaald uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen over en weer meer of anders is verzocht;
in de zaak van beide verzoeken
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. E.J. van der Molen en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.