Einde inhoudsopgave
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003
Officiële Toelichting
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
21-09-2021, Stcrt. 2021, 42010 (uitgifte: 30-09-2021, regelingnummer: WBN 2021/8)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-09-2021, Stcrt. 2021, 42010 (uitgifte: 30-09-2021, regelingnummer: WBN 2021/8)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht (V)
Vreemdelingenrecht (V)
5-alg. Toelichting algemeen
Per 1 april 2003 zijn in het toenmalige artikel 5 RWN de woorden ‘de adoptief-vader of adoptief-moeder’ gewijzigd in: ‘ten minste één der adoptiefouders’, zulks in verband met de mogelijkheid van adoptie door personen van hetzelfde geslacht.
Verder zijn op die datum de termijnen in het toenmalige eerste en derde lid van artikel 5 RWN aangepast aan de per 1 januari 2002 gewijzigde termijnen voor beroep en cassatie in verzoekschriftprocedures (zie artikel 358 respectievelijk artikel 426 WBRv).
Op 1 januari 2004 is artikel 5 RWN vervangen door de artikelen 5, 5a, 5b en 5c RWN (zie Stb. 2003, 284). Vernummering van artikel 5 RWN, zoals dat artikel gold vanaf 1 oktober 1998 (Stb. 1998, 303), werd nodig geacht in verband met de inwerkingtreding op 1 januari 2004 van de Wet conflictenrecht adoptie (Stb. 2003, 283).
Definitie familierechtelijke betrekking(en)
Voor de betekenis van het begrip familierechtelijke betrekkingen in deze paragraaf wordt verwezen naar de definitie, zoals die is opgenomen in de toelichting op artikel 1, eerste lid, onder c en d RWN en in paragraaf ‘5a-alg Toelichting algemeen’ bij de toelichting op artikel 5a RWN.
Verklaring voor recht afgegeven voor 1 oktober 1998
Omstreeks 1997 is geoordeeld dat ook sprake is van verwerving van het Nederlanderschap door de minderjarige, indien door een Nederlandse rechter een verklaring voor recht werd afgegeven, inhoudende dat een buiten het Koninkrijk totstandgekomen adoptie rechtswerking binnen het Nederlandse recht heeft, én ten minste één van de adoptiefouders Nederlander was op het moment van de verklaring voor recht. Dit standpunt is met ingang van 1 oktober 1998 verlaten1.).
Voor buitenlandse adopties van vóór 1 oktober 1998 geldt het volgende.
Op grond van artikel 5 RWN, zoals dit artikel luidde tot 1 oktober 1998, heeft ook het Nederlanderschap verkregen de minderjarige vreemdeling ten aanzien van wie (cumulatief):
- –
vóór 1 oktober 1998; én
- –
een verklaring voor recht door een Nederlandse rechter is gegeven
- –
inhoudende dat de buiten het Koninkrijk totstandgekomen adoptie rechtswerking binnen het Nederlandse recht heeft; én
- –
waarbij op het moment van de afgifte van de verklaring voor recht ten minste één van de adoptiefouders Nederlander was.
Toelichting artikel 5 RWN 2004
Per 1 april 2003 is de wijze van vaststelling van de dag, waarop het Nederlanderschap door adoptie verkregen wordt, anders geformuleerd. Vóór 1 april 2003 was bepaald, dat het Nederlanderschap verkregen werd op de dag dat de rechterlijke uitspraak kracht van gewijsde had gekregen. De huidige, daarvan afwijkende, formulering houdt verband met het feit dat, sinds het procesrecht in zaken van personen- en familierecht op 1 april 1995 gewijzigd is, een adoptiebeschikking strikt genomen niet meer in kracht van gewijsde gaat, aangezien er altijd een kleine kans bestaat dat een onbekende belanghebbende alsnog hoger beroep instelt.
Het in Nederland, Curaçao en Sint Maarten bij rechterlijke uitspraak geadopteerde kind van vreemde nationaliteit verkrijgt het Nederlanderschap indien het op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig is en ten minste één van de adoptiefouders Nederlander is:
- –
op de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in eerste aanleg, of
- –
indien hoger beroep is ingesteld: op de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep, of
- –
indien beroep in cassatie is ingesteld: op de dag van de uitspraak in cassatie.
Afhankelijk van de omstandigheden verkrijgt het kind het Nederlanderschap op één van de dagen, genoemd achter de bovenstaande aandachtstekens. Dit is de datum waarop de rechterlijke uitspraak in het algemeen niet meer open staat voor beroep.
Zou na het tijdstip van verkrijging van het Nederlanderschap alsnog tegen de adoptiebeschikking met succes beroep of beroep in cassatie worden ingesteld (door een destijds onbekende belanghebbende), dan gaat, mits het kind dan nog minderjarig is, in principe het verkregen Nederlanderschap verloren op grond van artikel 14, zesde (tot 1 maart 2017 het tweede) lid, RWN (zie voor verlies van het Nederlanderschap door het vervallen van de familierechtelijke betrekking waaraan het wordt ontleend, de toelichting bij artikel 14, zesde lid).
Voorbeeld
Bij beschikking van de rechtbank Dordrecht van 9 januari 2004 is A (geboren 15 maart 1986), van vreemde nationaliteit, geadopteerd door twee Nederlanders. Tegen de uitspraak wordt hoger beroep ingesteld, echter zonder succes. De uitspraak in hoger beroep is van 12 juli 2004. Tegen die uitspraak wordt geen beroep in cassatie ingesteld.
Ingevolge artikel 5 RWN, verkrijgt A het Nederlanderschap op 13 oktober 2004 (dat is de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep). Aan alle voorwaarden van artikel 5 is voldaan; dat zijn in casu de volgende:
- –
A is in het Koninkrijk bij rechterlijke uitspraak geadopteerd;
- –
op 9 januari 2004 (de dag van de uitspraak in eerste aanleg) is A minderjarig;
- –
op 13 oktober 2004 (de eerste dag na een periode van drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep) is ten minste één van de adoptiefouders Nederlander (overigens zijn in casu beide adoptiefouders Nederlander).
Laatstbedoelde datum moet worden aangehouden, omdat van de uitspraak in hoger beroep geen beroep in cassatie is ingesteld.
Dat A reeds meerderjarig is op 13 oktober 2004 speelt geen rol. Wat dat betreft is uitsluitend de dag van de uitspraak in eerste aanleg bepalend en op die dag was A nog minderjarig.
Zou A zelf een kind gehad hebben, dan zou dat kind eveneens op 13 oktober 2004 Nederlander geworden zijn, en wel op grond van artikel 5c RWN.
In het hierboven besproken geval gaat het om een zogenaamde ‘sterke adoptie’, namelijk waarbij de familierechtelijke betrekkingen met de ouders door de adoptie zijn verbroken, waardoor het kind van rechtswege de Nederlandse nationaliteit verkrijgt.
Voetnoten
) Zie in dit verband Handleiding RWN 1999, TBN 2000/4, van 22 september 2000, Stc. 2000, 200 van 16 oktober 2000.