Vgl. Kamerstukken II 1994/95, 23 989, nr. 3, p. 7 en 13.
HR, 13-10-2020, nr. 19/00385
ECLI:NL:HR:2020:1611
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-10-2020
- Zaaknummer
19/00385
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1611, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑10‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:948
ECLI:NL:PHR:2020:948, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑09‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1611
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen (poging) zware mishandeling (meermalen gepleegd), art. 302.1 Sr. 1. Heeft hof in strijd met art. 365a Sv vervangende bewijsoverweging opgenomen in aanvulling op verkort arrest? 2. Betrouwbaarheid en consistentie van verklaringen van aangevers. 3. Bewijsklacht medeplegen. 4. Strafmotivering. 4. Overschrijding redelijke termijn in h.b. 5. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1., 2., 3. en 4. HR: art. 81.1 RO. Ad 5. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichtingen opgelegd om aan Staat ten behoeve van in arrest genoemde slachtoffers in arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis. HR zal ’s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Samenhang met 18/05579 en 18/05595.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/00385
Datum 13 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 december 2018, nummer 23/000646-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, respectievelijk tot zodanige vermindering van de opgelegde straf naar de gebruikelijke maatstaf en tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de slachtoffers met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel is in zoverre gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twintig maanden.
3. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.1
Het hof heeft de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis.
4.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast;
- vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze negentien maanden beloopt;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2020.
Conclusie 01‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen (poging) zware mishandeling (meermalen gepleegd), art. 302.1 Sr. 1. Heeft hof in strijd met art. 365a Sv vervangende bewijsoverweging opgenomen in aanvulling op verkort arrest? 2. Betrouwbaarheid en consistentie van verklaringen van aangevers. 3. Bewijsklacht medeplegen. 4. Strafmotivering. 4. Overschrijding redelijke termijn in h.b. 5. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1., 2., 3. en 4. HR: art. 81.1 RO. Ad 5. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichtingen opgelegd om aan Staat ten behoeve van in arrest genoemde slachtoffers in arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis. HR zal ’s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Samenhang met 18/05579 en 18/05595.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/00385
Zitting 1 september 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1.
De verdachte is bij arrest van 20 december 2018 door het gerechtshof Amsterdam wegens 2. “medeplegen van zware mishandeling, meermalen gepleegd, en medeplegen van poging tot zware mishandeling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest nader is omschreven.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/05579 ( [medeverdachte 1] ) en 18/05595 ( [medeverdachte 3] ). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
Volgens de bewijsconstructie van het hof heeft zich in deze zaak en in de samenhangende zaken het volgende afgespeeld. In de avond van 10 december 2010 omstreeks 22.30 zijn de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] gezamenlijk naar de woning aan de [a-straat 1] in De Kwakel gegaan. Dit gebeurde op initiatief van [medeverdachte 1] , die geld van [aangever 1] , die in deze woning samen met andere huisgenoten [aangever 2] en [aangever 3] verbleef, wilde innen. Toen zij in de woning werden binnengelaten, is [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 3] naar [aangever 1] gegaan, die zich op dat moment in zijn slaapkamer bevond waar ook [aangever 2] lag te slapen. De verdachte en [betrokkene 1] zijn naar de woonkamer gelopen. In de slaapkamer werd [aangever 1] geslagen en van hem werd geld geëist. Ook [aangever 2] kreeg klappen. [aangever 1] gaf vervolgens aan dat hij zich wilde aankleden om geld te kunnen halen. Daarop heeft [aangever 1] in de hal van de woning [medeverdachte 1] met een voorwerp op zijn hoofd geslagen. Hierdoor raakte [medeverdachte 1] buiten zinnen en is hij op [aangever 1] gesprongen. De verdachte en [betrokkene 1] zijn op het kabaal afgekomen en troffen in de hal een bloedende [medeverdachte 1] aan. Daarna is de grove mishandeling begonnen. Alle vier de verdachten hebben [aangever 1] zijn slaapkamer uit gesleurd en met stoelpoten mishandeld. Ook tegen [aangever 2] en [aangever 3] , die hun huisgenoot te hulp wilden schieten, werd hevig tekeer gegaan. [aangever 1] en [aangever 3] hebben hierbij zwaar letsel opgelopen.
1.4.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel bevat een klacht over een vervangende bewijsoverweging in de aanvulling op het arrest. Het tweede middel richt zich tegen de onder 2 bewezen verklaarde mishandelingen. Het derde middel komt op tegen het onder 2 bewezen verklaarde medeplegen. Het vierde middel keert zich tegen de strafoplegging. Het vijfde middel klaagt over schending van de redelijke termijn.
1.5.
Alvorens ik toekom aan de bespreking van de middelen, geef ik eerst de bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van het hof weer.
2. De bewezenverklaring, bewijsmiddelen en -overwegingen
2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 10 december 2010 omstreeks 22.30 uur tot en met 11 december 2010 omstreeks 00.30 uur in De Kwakel, gemeente Uithoorn, tezamen en in vereniging met anderen, aan personen te weten [aangever 1] en [aangever 3] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten:- bij die [aangever 1] schade aan de prostaat een steekwond (links) naast de anus en- bij die [aangever 3] een gebroken jukbeen en een gebroken oogkas (met blijvend oogletsel)heeft toegebracht, door opzettelijk:- slaan met een stoelpoot in het gezicht van die [aangever 3] en- prikken van een stok naast de anus van die [aangever 1] en schoppen en slaan met een stok tegen het lichaam van die [aangever 1]en
“ hij in de periode van 10 december 2010 omstreeks 22.30 uur tot en met 11 december 2010 omstreeks 00.30 uur in De Kwakel, gemeente Uithoorn, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet tegen het lichaam van die [aangever 2] heeft geslagen met een stoelpoot en tegen het lichaam heeft geschopt.”
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in een bijlage bij het verkorte arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL133J 2010302690-8 van 11 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , met doorgenummerde pagina’s 33 t/m 34.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 december 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van aangever [aangever 1] :Ik wil graag aangifte doen van mishandeling, die vannacht (het hof begrijpt: in de nacht van 10 op 11 december 2010) te 00:14 uur op de [a-straat 1] , De Kwakel, binnen de gemeente Uithoorn heeft plaatsgevonden. Vannacht zijn vier personen ongevraagd bij ons thuis binnengekomen. Een van hen ken ik als [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ). Twee van de mannen, waaronder [medeverdachte 1] , begonnen mij te slaan. [medeverdachte 1] begon mij op mijn hoofd te slaan met zijn vuisten. Later ben ik met een stok op mijn armen en benen geslagen. Toen ik op de grond lag ben ik ook nog geschopt en geslagen.
Hier heb ik nu allemaal blauwe plekken van overgehouden. Ik ben met de stok ook tegen mijn mannelijke geslachtsdeel geslagen. Hier heb ik ook veel pijn aan.
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL133J 2010302690-15 van 15 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , met doorgenummerde pagina’s 42 t/m 44.
“1. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 december 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van aangever [aangever 1] :
Er kwamen twee personen mijn kamer binnen. Mijn collega was ook op de slaapkamer, deze heet [aangever 2] (het hof begrijpt: [aangever 2] ). Toen [aangever 2] wakker werd liep [medeverdachte 1] meteen naar hem toe en sloeg hem. Toen ze klaar waren met [aangever 2] kwamen ze naar mij toe. Terwijl ik op bed zat sloeg [medeverdachte 1] mij eenmaal in mijn gezicht.
Ze bedreigden mij, maar ik weet niet meer wat ze hebben gezegd. Ik moest mee naar een pinautomaat om geld te halen. [aangever 2] bleef op bed omdat hij in zijn gezicht was geslagen. Ze moesten mij hebben voor het geld. Ik deed een spijkerbroek aan, sokken, t-shirt en een blouse en jas.
In de hal was mijn andere collega [aangever 3] (het hof begrijpt: [aangever 3] ). Toen ik iets tegen [aangever 3] zei werd ik aangevallen. Ik weet niet meer wat er daarna is gebeurd, maar ik ben op de grond gevallen. Hij heeft mij geslagen en ook met een stok in mijn kont. Ik viel door de klap.
Waarschijnlijk ben ik met een houten stoelpoot geslagen. Deze was namelijk kapot gemaakt, de stoel, aan het begin van de vechtpartij. Er was een stoel en deze werd gebruikt om te slaan, daarom is [aangever 3] zijn oog gebroken. Ik lag op de grond en was helemaal gebogen. Ik werd toen op mijn benen geslagen. Bij iedere klap voelde ik pijn. Ik werd aan de binnenkant van mijn bil geslagen, vlakbij mijn anus. Ik had heel veel pijn. Toen ik in de hal lag ben ik denk ik een (1) keer geslagen, want ik heb een (1) snee tussen mijn billen bij mijn anus. Ik bloedde uit mijn achterhoofd en anus, dat voelde ik. Tijdens de vechtpartij vocht iedereen met elkaar.
3. Een proces-verbaal aanvullend met nummer 2010302690-23 van 10 januari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , met doorgenummerde pagina’s 61 t/m 64.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 december 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van aangever [aangever 1] :
Gedurende twee weken had ik een katheter omdat mijn blaas was beschadigd. De artsen hebben gezegd dat ik schade heb aan mijn prostaat.
[medeverdachte 1] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ) sloeg mij in mijn gezicht in de slaapkamer. Daarna begon het gevecht in de hal. Er waren vier daders. Aan het eind van het gevecht sloeg [medeverdachte 1] mij met een stok op mijn linkerarm en benen. Tijdens het slaan prikte [medeverdachte 1] met de stok tussen mijn billen. Dat weet ik zeker.
4. Een letselverklaring van 14 december 2010, opgemaakt door [betrokkene 2] , zaalarts AMC Urologie, betreffende [aangever 1] .
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Omschrijving van het letsel: Insteek wond Li naast de anusIs er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? JaIs er vermoeden van inwendig bloedverlies? JaDatum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 11-12-2010Overige van belang zijn informatie (operaties, blijvend letsel ed): Letsel aan urethra, verder onderzoek en evt. behandeling volgt.
5. Een Schade-onderbouwingsformulier van Slachtofferhulp van 31 mei 2011, opgemaakt door [betrokkene 3] , betreffende [aangever 1] .
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Voor zijn wonden van/in/rond de anus werd benadeelde naar het ziekenhuis vervoerd waar hij een week verbleef. Er is (inwendig) blaasletsel geconstateerd waardoor twee weken een katheter is geplaatst. Ook had benadeelde vier weken veel pijn en last bij het poepen. Bij elkaar heeft de benadeelde zes maanden niet kunnen werken. Benadeelde kon die maanden moeilijk staan en lopen.
6. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL133M 2010302690-5 van 11 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , met doorgenummerde pagina’s 66 t/m 69.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 december 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van aangever [aangever 2] :
Ik lag rond 00:15 uur te slapen in ons huis op de [a-straat 1] te in De Kwakel. Vervolgens werd ik wakker door gestommel in mijn slaapkamer. Ik zag dat er 4 mannen in mijn slaapkamer stonden.
Vervolgens zag ik dat die 4 mannen mijn collega aan het slaan waren. Deze collega heet [aangever 1] (het hof begrijpt: [aangever 1] ). Ik zag dat ze [aangever 1] over het hele lichaam sloegen met hun vuisten. [aangever 1] lag op dat moment nog in bed. Ik zag dat ze met z’n drieën op [aangever 1] insloegen. De vierde stond toe te kijken.
Vervolgens begon een van die drie mannen op mij in te slaan. Ik lag op dat moment ook nog in bed. Ook de vierde man die even daarvoor stond toe te kijken begon op mij in te slaan.
Ik zag en voelde dat deze twee mannen mij vuistslagen gaven in het gezicht. Ik voelde op het moment dat ik met een vuist werd geraakt een hevige pijn op de plek waar ik werd geraakt.
In de gang stond op dat moment nog een andere collega van mij welke wakker was geworden. Deze collega heet [aangever 3] (het hof begrijpt: [aangever 3] ). Ik zag dat een van de vier mannen een houten stoel, welke in de gang stond, kapot had gemaakt.
Ik zag dat alle vier de mannen een stuk van deze stoel in hun handen hadden. Ik kon niet zien welk onderdeel dit van de stoel was. Vervolgens werd ik geslagen met een stuk hout welke afkomstig was van de stoel. Ik werd hard in mijn nek geslagen. Ik kwam hierdoor ten val. Ik heb hierdoor een grote wond in mijn nek.
Toen ik op de grond lag bleef de man die mij eerst met het stuk hout in mijn nek had geslagen op mij inslaan en schoppen. Dit slaan en schoppen deed mij erg veel pijn op de plaatsen waar ik werd geraakt. Toen ik op de grond lag zag ik ook dat [aangever 3] werd geslagen met een stuk hout. Ik zag dat ook [aangever 3] op de grond viel. Ik zag dat [aangever 3] gewond was aan zijn voorhoofd en zijn oog.
Ook [aangever 1] lag op een gegeven moment ook op de grond. De andere twee mannen waren op dat moment op [aangever 1] aan het inslaan met hun vuisten en het stuk hout.
7. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL133J 2010302690-85 van 12 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , met doorgenummerde pagina’s 503 t/m 505.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 december 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangever [aangever 3] :
Ik wens aangifte te doen van zware mishandeling. Alles speelde zich af in de woning aan de [a-straat 1] te de Kwakel. Afgelopen zaterdag (het hof begrijpt: 11 december 2010) rond 00.15 uur zat ik in de woonkamer. Ik ben in de gang gaan kijken en ik zag dat [aangever 2] , voluit [aangever 2] (het hof begrijpt: [aangever 2] ) uit zijn kamer kwam en dat er bloed uit zijn mond stroomde.
Meteen zag ik achter [aangever 2] vier mannen uit diezelfde kamer komen. Ik zag dat zij [aangever 1] uit die kamer de gang op sleurden. Alle vier de mannen hielden hem vast, dan aan zijn armen, dan aan zijn benen. Tijdens het sleuren schopten ze alle vier hem constant tegen het lichaam. Ik zag dat ze [aangever 1] echt heel hard schopten. Eigenlijk waren er op een gegeven moment maar drie mannen die [aangever 1] vasthielden. De vierde man stond toe te kijken. Ik ben op de drie mannen afgelopen en probeerde ze van [aangever 1] af te trekken. Op dat moment, heel onverwachts, sloeg de vierde man die had staan kijken, mij heel hard, met kracht en opzettelijk in mijn gezicht. Ik zag dat hij mij sloeg met een houten voorwerp. Ik voelde veel pijn en zag sterretjes. De man sloeg mij midden op mijn gezicht en de eerste klap was zo hard dat ik niet bewusteloos raakte maar wel machteloos was. Ik weet zeker dat hij mij meer klappen heeft gegeven aan de hand van mijn letsel. Aan deze klappen heb ik een kapotte schedel overgehouden ter hoogte van mijn voorhoofd. Ik heb een scheur in mijn oogkas en mijn oog is helemaal gezwollen.
8. Een geneeskundige verklaring van 29 december 2010, opgemaakt door [betrokkene 4] , geneeskundige, betreffende [aangever 3] , met doorgenummerde pagina 95.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Uitwendig waargenomen letsel:
- Gebroken oogkas (re)
- Gebroken jukbeen (re)
- Mogelijk letsel oogzenuw (re)
- Letsel aangezicht
Mogelijk indicatie voor opnieuw een operatie over enkele maanden.
9. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL 133J 2010302690-25 van 10 januari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , met doorgenummerde pagina 97.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 januari 2011 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van aangever [aangever 3] :
V: Krijgt u uw zicht terug van uw rechteroog?
A: Ik zie nu nog vaag met dat oog. Het is mij nu nog niet bekend of ik mijn zicht volledig terugkrijg.
V: Heeft u de afgelopen tijd gewerkt?
A: Ik heb helemaal niet gewerkt, hoogstwaarschijnlijk kan ik nog twee maanden niet werken. Dit komt door de fysieke klachten aan mijn oog ten gevolge van het incident. Ik kan niet goed zien aan 1 oog.
10. Een e-mailbericht van 15 juni 2011, opgemaakt door [betrokkene 5] , werkzaam in het Academisch Medisch Centrum.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Patiënt heeft fracturen van de botten die de oogkas vormen ten gevolge van een stomp trauma op de rechteroogbol. Door dit trauma is de iris deels losgekomen van de basis en dit kan oogdrukproblemen opleveren. Het kan dus zijn dat de patiënt voor de rest van zijn leven druk verlagende medicatie moet gebruiken. Tevens is de lens aangedaan, deze begint eerder dan normaal te vertroebelen en zal eerder vervangen moeten worden.
Patiënt heeft momenteel een gezichtsscherpte van 0,1 (dat is 10% van wat de gemiddelde Nederlander normaal zou moeten kunnen zien). Het is niet bekend hoe goed patiënt zal gaan zien na het vervangen van de troebele lens. Er bestaat een kans dat hij nooit meer zo goed zal kijken als voorheen.
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010302690-37 van 19 januari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 10] , met doorgenummerde pagina 221 t/m 226.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 januari 2011 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 6] :
Ik woon in Hoofddorp met [medeverdachte 1] en [verdachte] . Op vrijdagavond 10 december 2010 kwam ik ‘s avonds thuis. [medeverdachte 1] en [verdachte] hadden een feestje en dronken wodka, ik ging op bed liggen. De jongens hebben mij midden in de nacht wakker gemaakt. [verdachte] heeft mij wakker gemaakt, omdat ik in de woonkamer lag te slapen. Ik ben naar beneden gelopen en zag [medeverdachte 1] met een verband om zijn hoofd. Er zaten nog twee jongens. Dit waren [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] .
De mensen waren bang dat de politie zou komen, ze waren paniekerig. [medeverdachte 1] zou geld afpersen van iemand met [medeverdachte 3] . Ik weet dat de jongen zich heeft verdedigd en dat hij [medeverdachte 1] heeft geslagen. Vervolgens hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hem zwaar mishandeld. Ik heb gehoord dat iemand een bot voorwerp in iemand zijn kont heeft gestoken. [medeverdachte 1] heeft die jongen eerst met [medeverdachte 3] mishandeld en [verdachte] heeft het werk afgemaakt.
12. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL133J 2010302690-78 van 26 oktober 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 11] , met doorgenummerde pagina 371 t/m 381.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 oktober 2011 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte 3] :
Ik was in de nacht van 10 op 11 december 2010 met [medeverdachte 1] op de [a-straat 1] in De Kwakel. [medeverdachte 1] had gezegd dat het ging om een bezoekje van 5 minuten. Iemand was hem namelijk geld schuldig. [medeverdachte 1] had ons opgebeld en ik heb samen met [betrokkene 1] hem opgehaald.
[medeverdachte 1] was met [verdachte] .
We begonnen het gesprek in de gang en we gingen naar zijn kamer. In de kamer was die man die geroepen was en er was nog een jongen in die kamer. [medeverdachte 1] wilde geld en de jongen zei dat hij het geld ging halen. [medeverdachte 1] en ik gingen weer naar de gang. En toen heeft de jongen [medeverdachte 1] en mij geslagen en [betrokkene 1] sprong op die jongen. [betrokkene 1] en [verdachte] waren de hele tijd in de woonkamer.
[medeverdachte 1] heeft die jongen geslagen met de vlakke hand om het geld te vragen.
Ik heb die jongen geslagen. [medeverdachte 1] zou een jongen slaan en ik die andere en zo moesten we hen bang maken.
Tijdens het gesprek dat ik met [medeverdachte 1] , [verdachte] en [betrokkene 1] had, heeft een van hun verteld dat hij een stok of een buis in de kont had geprikt.
13. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010302690-62 van 23 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 12] en [verbalisant 4] , met doorgenummerde pagina’s 346 t/m 351.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 maart 2011 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op vrijdag 10 december 2010 was ik met [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) en [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). Ineens zei iemand, ik denk dat het [medeverdachte 1] was, dat we naar kennissen konden gaan.
We zijn alle vier naar de woonkamer gegaan. Na 5 minuten gingen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] weg en zij zeiden dat ze met iemand gingen praten.
Opeens hoorde iedereen een dof geluid. Dat hoorden wij drie keer. En toen zagen we [medeverdachte 1] uit de kamer komen met zijn hoofd onder het bloed. Toen de jongens hem met die hoofdwond zagen, is iedereen naar de gang gegaan. Uit de kamer waar [medeverdachte 3] en [verdachte] naar toe gingen, kwam een Poolse jongen, die een ijzeren staaf in zijn hand had. Hij sloeg [medeverdachte 1] twee keer met die staaf op zijn hoofd. Uit de groep die in de gang stond, is [verdachte] naar voren gekomen en is op de jongen gesprongen. Uit de kamer waar die jongen met de staaf uit kwam, kwam nog een jongen. [medeverdachte 1] was woedend en hij is op die jongen gesprongen. En toen begon de slachtpartij.
De 2 mannen van de kamer hebben gevochten met [verdachte] en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] vocht met een ander.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen 4, 5, 8 en 10, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.”
2.3.
In het bestreden arrest is de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“BewijsoverwegingDe raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, overeenkomstig haar pleitnotities. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers, de medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en de (toenmalige) medeverdachte [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6] ) op essentiële punten tegenstrijdigheden vertonen en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Gelet op het voorgaande kan volgens de raadsvrouw niet worden vastgesteld welke (gewelds)handelingen de verdachte zou hebben verricht. Voorts kan uit het dossier niet worden opgemaakt dat er sprake is geweest van medeplegen nu er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting neemt het hof het volgende als vaststaand aan. Uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 3] en die van [betrokkene 6] , die in eerste instantie ook als verdachte was aangemerkt, leidt het hof af dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [betrokkene 1] naar de woning aan de [a-straat 1] in De Kwakel zijn gegaan. Dit was op initiatief van de verdachte nu hij geld van [aangever 1] wilde. Het geheel zou niet langer dan vijf minuten duren. Op het moment dat de verdachten de woning werden binnengelaten hadden zij al de afspraak gemaakt dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 3] naar [aangever 1] zou gaan, die zich op dat moment in zijn slaapkamer bevond. Medeverdachten P. [verdachte] en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) zijn naar de woonkamer gegaan. De verdachte is naar [aangever 1] gegaan en medeverdachte [medeverdachte 3] ging naar aangever [aangever 2] , die zich in dezelfde kamer bevond als [aangever 1] . De verdachte heeft [aangever 1] geslagen en eiste geld. Medeverdachte [medeverdachte 3] hield [aangever 2] in bedwang door hem te slaan. [aangever 1] gaf vervolgens aan dat hij zich wilde aankleden om geld te kunnen halen. [aangever 1] heeft zichzelf echter willen verdedigen tegen de verdachte en heeft de verdachte in de hal met een voorwerp op zijn hoofd geslagen. Blijkens de verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] raakte de verdachte hierdoor buiten zinnen, waarna hij op [aangever 1] is gesprongen. De andere twee medeverdachten, [verdachte] en [betrokkene 1] , zijn op het kabaal afgekomen en troffen in de hal een bloedende verdachte aan. Daarna is de grove mishandeling begonnen. Alle vier de verdachten hebben [aangever 1] zijn slaapkamer uitgesleurd en met stoelpoten zwaar mishandeld. Ook tegen aangevers [aangever 2] en [aangever 3] , die hun huisgenoot te hulp wilden schieten, werd hevig tekeer gegaan.Anders dan de raadsvrouw acht het hof de verklaringen van de aangevers voldoende consistent en betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. Het hof komt tot dit oordeel nu de aangevers vanaf het begin af aan op essentiële punten consequent hebben verklaard over de gebeurtenissen in de nacht van 10 op 11 december 2010 en het toegepaste geweld. Daarnaast komen deze verklaringen in grote lijnen met elkaar overeen. Voor zover sprake is van onderlinge verschillen of tegenstrijdigheden in de verklaringen, zijn deze niet van wezenlijk belang en kan dit worden verklaard door de hectische situatie tijdens de overval en de mishandelingen door het tijdsverloop. Het hof heeft voorts noch in het dossier noch in het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep aanknopingspunten gevonden op grond waarvan aan de verklaringen van aangevers zou moeten worden getwijfeld.
De stelling van de raadsvrouw dat niet kan worden vastgesteld welke (gewelds)handelingen de verdachte zou hebben verricht wordt weersproken door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.Ook het verweer van de raadsvrouw dat geen sprake is van medeplegen vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. In dat kader wijst het hof in het bijzonder op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] waarin hij erover spreekt dat [medeverdachte 1] één jongen zou slaan en [medeverdachte 3] de andere, om hem op die manier bang te maken, en op de verklaringen van de aangevers waaruit blijkt dat door alle vier de verdachten gezamenlijk geweld is toegepast. In tegenstelling tot de raadsvrouw kwalificeert het hof de bijdrage van de verdachte aan het plan van de medeverdachte en de wijze waarop hij en zijn medeverdachten daar gezamenlijk uitvoering aan hebben gegeven als medeplegen.Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte zich, samen met de medeverdachten, schuldig heeft gemaakt aan de zware mishandeling van aangevers [aangever 1] en [aangever 3] en de poging daartoe van aangever [aangever 2] . De tot vrijspraak strekkende verweren van de raadsvrouw worden dan ook verworpen.”
2.4.
De aanvulling op het verkorte arrest bevat de volgende vervangende bewijsoverweging:
“Vervangende bewiisoverweging:
Het hof vervangt de derde alinea van de op pagina 3 van het arrest weergegeven bewijsoverweging met de hierna weergegeven overweging:
Op grond, van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting neemt het hof het volgende als vaststaand aan. Uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 3] en die van [betrokkene 6] , die in eerste instantie ook als verdachte was aangemerkt, leidt het hof af dat medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en de verdachte naar de woning aan de [a-straat 1] in De Kwakel zijn gegaan. Dit was op initiatief van de [medeverdachte 1] nu hij geld van [aangever 1] wilde. Het geheel zou niet langer dan vijf minuten duren. Op het moment dat de verdachten de woning werden binnengelaten hadden zij al de afspraak gemaakt dat [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 3] naar [aangever 1] zou gaan, die zich op dat moment in zijn slaapkamer bevond. De verdachte en [betrokkene 1] zijn naar de woonkamer gegaan. [medeverdachte 1] is naar [aangever 1] gegaan en medeverdachte [medeverdachte 3] ging naar aangever [aangever 2] , die zich in dezelfde kamer bevond als [aangever 1] . [medeverdachte 1] heeft [aangever 1] geslagen en eiste geld. Medeverdachte [medeverdachte 3] hield [aangever 2] in bedwang door hem te slaan. [aangever 1] gaf vervolgens aan dat hij zich wilde aankleden om geld te kunnen halen. [aangever 1] heeft zichzelf echter willen verdedigen tegen [medeverdachte 1] en heeft hem in de hal met een voorwerp op zijn hoofd geslagen. Blijkens de verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] raakte [medeverdachte 1] hierdoor buiten zinnen, waarna hij op [aangever 1] is gesprongen. De verdachte en [betrokkene 1] zijn op het kabaal afgekomen en troffen in de hal een bloedende [medeverdachte 1] aan. Daarna is de grove mishandeling begonnen. Alle vier de verdachten hebben [aangever 1] zijn slaapkamer uitgesleurd en met stoelpoten zwaar mishandeld. Ook tegen aangevers [aangever 2] en [aangever 3] , die hun huisgenoot te hulp wilden schieten, werd hevig tekeer gegaan.”
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt in de kern dat het hof in strijd met art. 365a Sv een vervangende bewijsoverweging in de aanvulling op het verkorte arrest heeft opgenomen.
3.2.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Op grond van art. 138b Sv, in verbinding met art. 415 Sv, wordt onder een verkort arrest verstaan een arrest waarin geen (opgave van) bewijsmiddelen zijn (is) opgenomen. Indien tegen een verkort arrest een gewoon rechtsmiddel is aangewend, wordt het arrest ingevolge art. 365a lid 2 Sv – afgezien van twee zich hier niet voordoende uitzonderingen – aangevuld met de (opgave van) bewijsmiddelen bedoeld in art. 359 lid 3 Sv. Met de term 'aanvullen' heeft de wetgever tot uitdrukking willen brengen dat de verkorte uitspraak op alle overige punten aan de wettelijke eisen moet voldoen en niet op andere onderdelen dan de bewijsmiddelen en de redengevende omstandigheden kan worden aangevuld of gewijzigd.1.Naar het oordeel van de Hoge Raad brengt een redelijke wetsuitleg mee dat, nu een nadere bewijsoverweging voor het eerst in de aanvulling op een verkort arrest mag worden opgenomen, de bewijsoverweging uit een verkort arrest in de aanvulling zowel verbeterd als aangevuld mag worden.2.Dit geldt alleen voor de bewijsmotivering en dus niet voor andere onderdelen van het arrest. Het is dus niet toegestaan om pas in de aanvulling op een verkort arrest een wijziging tenlastelegging te vermelden of de bewezenverklaring, de kwalificatie, de strafmotivering of de ontnemingsbeslissing te wijzigen.3.
3.3.
Gelet op het voorgaande kan ik over de gegrondheid van het middel ik kort zijn. In de onderhavige zaak lijkt het erop dat het hof de bewijsoverweging uit de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] abusievelijk heeft opgenomen in het arrest in de zaak van de verdachte. Kennelijk heeft het hof deze fout willen herstellen door een – op de verdachte toegesneden maar overigens vrijwel gelijkluidende – vervangende bewijsoverweging te plaatsen in de aanvulling op het verkorte arrest. Dit is naar mijn oordeel een toegestane verbetering van de bewijsmotivering.
3.4.
Het middel faalt.
4. Het tweede middel
4.1.
Het middel richt zich in de kern tegen het oordeel van het hof dat de verklaringen van de aangevers voldoende consistent en betrouwbaar zijn. Dat oordeel is volgens de steller van het middel onbegrijpelijk. Daartoe wijst de steller van het middel op enkele tegenstrijdigheden die uit de in de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen blijken.
4.2.
Uitgangspunt in cassatie is dat het is voorbehouden aan de feitenrechter om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. De invoering van de motiveringsplicht van art. 359 lid 2 Sv heeft hierin geen wijziging gebracht. Wel brengt die bepaling mee dat de rechter in een aantal gevallen zijn beslissing nader zal dienen te motiveren. Dat is onder meer het geval indien door of namens de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal.4.
4.3.
Er wordt niet geklaagd dat het hof is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de verklaringen van de aangevers tegenstrijdigheden bevatten en daarom onbetrouwbaar zijn. In cassatie gaat het slechts om de begrijpelijkheid van het bewijsoordeel van het hof.
4.4.
Dat feitelijk oordeel, zoals hiervoor onder 2.3. is weergegeven, acht ik, mede gelet op de inhoud van de voor het bewijs gebezigde verklaringen, geenszins onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
4.5.
Het middel faalt.
5. Het derde middel
5.1.
Het middel komt op tegen de motivering van het medeplegen van de onder 2 bewezen verklaarde (poging tot) zware mishandelingen.
5.2.
Voor de beoordeling van dit middel is van belang dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de voorwaarden van medeplegen inhouden dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen.5.Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat is het geval wanneer bijvoorbeeld in de kern sprake is van een gezamenlijke uitvoering.6.Wanneer dat niet het geval is, bijvoorbeeld omdat de bijdrage van de verdachte bestaat uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht of gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit, rust op de rechter de taak in de bewijsvoering het medeplegen nauwkeurig te motiveren indien hij toch tot een bewezenverklaring van dat medeplegen komt.7.Daarbij komt volgens recente jurisprudentie van de Hoge Raad met name betekenis toe aan de totaalindruk van de vastgestelde gedragingen.8.
5.3.
Uit de hiervoor onder 2.2. tot en met 2.4. weergegeven bewijsvoering kunnen met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de mishandelingen de volgende relevante omstandigheden worden vastgesteld:
(i) De verdachte is in de nacht van 10 op 11 december 2010 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] naar de woning aan de [a-straat 1] in de Kwakel gegaan.
(ii) Dit was op initiatief van de medeverdachte [medeverdachte 1] , omdat hij geld van aangever [aangever 1] wilde innen.
(iii) Op het moment dat de verdachten de woning werden binnengelaten hadden zij al de afspraak gemaakt dat medeverdachte [medeverdachte 1] samen met medeverdachte [medeverdachte 3] naar [aangever 1] zou gaan, die zich op dat moment in zijn slaapkamer bevond. De verdachte en [betrokkene 1] zijn naar de woonkamer gegaan.
(iv) Op een gegeven moment is er tumult ontstaan nadat [aangever 1] [medeverdachte 1] uit verdediging in de hal met een voorwerp op zijn hoofd heeft geslagen. Daardoor raakte [medeverdachte 1] buiten zinnen en is hij op [aangever 1] gesprongen.
(v) De verdachte en [betrokkene 1] zijn op het kabaal afgekomen en troffen in de hal een bloedende [medeverdachte 1] aan.
(vi) Daarna is de grove mishandeling begonnen. Alle vier de verdachten hebben aangever [aangever 1] zijn slaapkamer uitgesleurd en met stoelpoten zwaar mishandeld. Ook tegen aangevers [aangever 2] en [aangever 3] , die hun huisgenoot te hulp wilden schieten, werd hevig tekeer gegaan.
(vii) De aangevers hebben hier (zeer fors en pijnlijk) letsel aan over gehouden.
5.4.
Voorts overweegt het hof dat uit de verklaring [medeverdachte 3] volgt dat [medeverdachte 1] één jongen zou slaan en [medeverdachte 3] de andere, om hem op die manier bang te maken. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat uit de verklaringen van de aangevers dat door alle vier de verdachten gezamenlijk geweld is toegepast. Op grond van deze vaststellingen en overwegingen is het hof van oordeel dat het de bijdrage van de verdachte aan het plan van de medeverdachte en de wijze waarop hij en zijn medeverdachten daar gezamenlijk uitvoering aan hebben gegeven, kwalificeert als medeplegen. Anders dan de steller van het middel betoogt, acht ik dat oordeel – mede bezien tegen de achtergrond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen – niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
5.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
6. Het vierde middel
6.1.
Het vierde middel klaagt dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, een verdubbeling van de gevangenisstraf ten opzichte van de straf die de rechtbank heeft opgelegd, ontoereikend is gemotiveerd.
6.2.
De raadsvrouw heeft volgens haar pleitnotities op de terechtzitting in hoger beroep van 6 december 2018, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd:
“Indien u het vonnis van de rechtbank in stand laat / cliënt schuldig acht:
Verzoek tot het aanpassen strafmaat;
1. Zeer ruime overschrijding redelijke termijn in een betrekkelijk eenvoudige zaak. De rechtbank beaamt dit.
- Eerste aanleg al aanzienlijk gerekend vanaf 19 januari 2011, meer dan 4 jaar heeft de zaak geduurd. Overschrijding van 2 jaar
- Hoger beroep wederom overschrijding van 21 maanden, bijna 2 jaar.
2. Betreffende het nut van het opleggen van onvoorwaardelijke gevangenisstraf bijna 8 jaar na datum delict.
- (…) Cliënt is inmiddels 33 jaar oud waarbij hij geheel anders in het leven staat dan op zijn 25e toen hij via een Pools uitzendbureau in Nederland werkte.
- Risico baanverlies zal ook de mogelijkheden op betaling schadevergoeding beïnvloeden.”
6.3.
Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
“Oplegging van strafDe rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.De verdachte heeft zich tezamen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van twee mannen en de poging daartoe van een ander. Daartoe zijn zij in de nachtelijke uren de woning van de slachtoffers binnen gegaan, die op dat moment lagen te slapen of aanstonds van plan waren om te gaan slapen. Naast de slachtoffers waren er verschillende andere personen in de woning aanwezig, die van de zware mishandeling getuige zijn geweest. Eenmaal binnen hebben de verdachte en zijn medeverdachten de slachtoffers op vreselijke wijze toegetakeld, onder meer door samen op hen in te schoppen en hen met afgebroken stoelpoten te slaan. Bovendien hebben zij geprobeerd een bezemsteel in de anus van een van de slachtoffers te duwen. De slachtoffers hebben hier (zeer fors en pijnlijk) letsel aan overgehouden. Dat de slachtoffers er niet nog erger aan toe zijn en het voorval hebben kunnen navertellen is geenszins aan het handelen van de verdachte noch dat van zijn medeverdachten toe te schrijven.
De toedracht van het toegepaste geweld moet in de financiële sfeer gezocht worden. Daarmee hebben de verdachten hun gestelde financiële belangen ver boven het fysieke welzijn van de slachtoffers geplaatst. Het voorgaande acht het hof des te kwalijker nu de mishandeling gedurende de nachtelijke uren in de woning van de slachtoffers heeft plaatsgevonden, een plek waar de slachtoffers zich, evenals de overige bewoners, veilig en onbezorgd moeten kunnen voelen. Het voorgaande rekent het hof de verdachte aan.Het hof heeft gelet op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen voor zware mishandeling plegen te worden opgelegd, welke hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden als passend geacht. Die straf neemt het hof als uitgangspunt; een andere strafmodaliteit dan onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is voor dergelijk geweld niet aan de orde. In dit geval hebben de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van twee slachtoffers en de poging daartoe van een derde slachtoffer Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, zoals door de advocaat-generaal is geëist.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, ook niet indien dit gecombineerd wordt met een taakstraf. De omstandigheid dat de feiten geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders, te meer nu met die omstandigheid, in het kader van de overschrijding van de redelijke termijn, rekening zal worden gehouden.Het hof stelt met de raadsvrouw en de advocaat-generaal vast dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden. Deze overschrijding zal in strafverminderende zin worden verdisconteerd in de strafmaat. Waar het hof in beginsel voor deze feiten en voor deze verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden zou vinden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van 20 maanden, gezien de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn.Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.”
6.4.
Vooropgesteld moet worden dat de feitenrechter vrij is in de keuze van de straf en in de waardering van factoren die hij voor de strafoplegging van belang acht.9.Deze keuze behoeft in beginsel geen motivering.10.Alleen als de straftoemeting op zichzelf onbegrijpelijk is of verbazing wekt en als gevolg daarvan onbegrijpelijk is, kan in cassatie worden ingegrepen.11.Daarnaast is van belang dat de feitenrechter niet is gebonden aan de LOVS-oriëntatiepunten en dat de uitleg hiervan aan hem is voorbehouden. In gevallen waarin hij die oriëntatiepunten uitlegt en/of toepast, kan in cassatie wel worden getoetst of die uitleg en toepassing begrijpelijk is. Gelet op de rechterlijke straftoemetingsvrijheid en de aard van die oriëntatiepunten, heeft die toetsing echter een beperkt karakter.12.
6.5.
In het voorliggende geval heeft het hof de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Voorts heeft het hof doen blijken onder ogen te hebben gezien dat de opgelegde straf een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, welke straf volgens het hof passend en geboden is tegen de achtergrond van de in de strafmotivering opgegeven factoren. Gelet op het bewezen verklaarde geweld is volgens het hof een andere strafmodaliteit dan onvoorwaardelijke vrijheidsstraf niet aan de orde. Daarmee heeft het hof voldaan aan de eisen die het zesde lid van art. 359 Sv stelt.13.Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het dus.
6.6.
Verder heeft het hof bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) waarvoor volgens het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar kan worden opgelegd.14.In het middel wordt niet onderkend dat het hof naar aanleiding van dit oriëntatiepunt komt tot een door het hof in beginsel passend geachte gevangenisstraf van 24 maanden, kennelijk omdat de verdachte en zijn medeverdachten zich hebben schuldig gemaakt aan zware mishandeling van twee slachtoffers en het dus gaat om twee feiten waarbij zeer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Daarvan uitgaande heeft het hof, met toepassing van een korting wegens het overschrijden van de redelijke termijn een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden opgelegd. Dat acht ik, gelet op hetgeen hiervoor onder 6.4. is vooropgesteld en mede in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Voor een verdere toetsing is in cassatie geen plaats. Ook in zoverre is het middel dus tevergeefs voorgesteld.
6.7.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
7. Het vijfde middel
7.1.
Het middel bevat twee klachten over de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep én in cassatiefase.
Eerste klacht
7.2.
Allereerst wordt geklaagd dat het hof de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep onvoldoende heeft gemotiveerd.
7.3.
Bij deze klacht stel ik voorop dat het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst, in die zin dat de Hoge Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Van onbegrijpelijkheid zal niet snel sprake zijn, omdat dit oordeel sterk verweven is met waarderingen van feitelijke aard. Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.15.
7.4.
Volgens de steller van het middel is de redelijke termijn in feitelijke aanleg zeer ruim overschreden, waardoor strafvermindering van 25% op haar plaats was geweest. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 december 2018 en de daaraan gehechte pleitnota van de raadsvrouw van de verdachte, volgt echter niet dat een dergelijk verweer in hoger beroep is gevoerd. Daaruit blijkt wel dat de verdediging in algemene zin vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft verzocht tot het aanpassen van de strafmaat.
7.5.
Het hof heeft in de onderhavige zaak vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in art. 6 EVRM zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden. Vervolgens heeft het hof aanleiding gezien om tot strafvermindering over te gaan. Waar het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden zou vinden, is het van oordeel dat zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van 20 maanden, gezien de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn. Deze oordelen getuigen niet van een onjuiste rechtsopvatting en acht ik – mede in het licht van het gevoerde verweer – geenszins onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.16.Voor een verdere toetsing is in cassatie geen plaats. Het middel faalt in zoverre.
Tweede klacht
7.6.
Daarnaast bevat het middel de klacht dat de redelijke termijn in cassatiefase is overschreden. Namens de verdachte is op 21 december 2018 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 26 november 2019 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De klacht houdt in dat de stukken niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad zijn gezonden, zodat de redelijke termijn is geschonden. De inzendtermijn is met afgerond vier maanden overschreden. Daarbij merk ik op dat ook de termijn van zestien maanden sinds het instellen van het cassatieberoep is overschreden, zodat dit verzuim niet meer valt te repareren met een voortvarende afdoening door de Hoge Raad. Dit betekent dat de schending dient te leiden tot strafvermindering zoals de Hoge Raad gepast zal voorkomen.17.
7.7.
Het middel is, wat betreft de tweede klacht, terecht voorgesteld.
8. Ambtshalve overweging
8.1.
Ambtshalve wijs ik op het volgende. De op 1 januari 2020 gedeeltelijk in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017/82) heeft onder meer tot gevolg dat met ingang van die datum de rechter niet langer de mogelijkheid heeft om vervangende hechtenis te verbinden aan de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, voor het geval geen volledige betaling of volledig verhaal volgt. In plaats daarvan kan de rechter het dwangmiddel van de gijzeling opleggen, die net als de vervangende hechtenis ten hoogste één jaar kan duren.
8.2.
In HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat daarmee sprake is van een verandering in de regels van sanctierecht die ten gunste van de verdachte werkt en die met onmiddellijke ingang moet worden toegepast. Gelet hierop zal de Hoge Raad in zaken waarin de cassatieschriftuur is binnengekomen voor of op 26 juni 2020 de uitspraak van het hof waarbij aan de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is verbonden in zoverre ambtshalve vernietigen. In de onderhavige zaak doet zich dit voor.
9. Conclusie
9.1.
Het eerste, tweede, derde en vierde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende verkorte motivering. Het vijfde middel is gegrond wat de klacht betreft van de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.
9.2.
Ambtshalve heb ik, afgezien van hetgeen ik onder 8 heb vermeld, geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
9.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, respectievelijk tot zodanige vermindering van de opgelegde straf naar de gebruikelijke maatstaf en tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de slachtoffers met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑09‑2020
HR 16 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1153, NJ 1999/387, rov. 3.4; HR 18 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5531, NJ 2001/352, m.nt. Knigge, rov. 4.4; en HR 24 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4162, NJ 2002/629, rov. 3.4. Zie hierover kritisch Melai/Groenhuijsen, Het Wetboek van Strafvordering, art. 365a Sv, aant. 25 (bewerkt door P.A.M. Mevis; bijgewerkt t/m 1 augustus 2001).
Vgl. de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge van 15 juni 2010 bij HR 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9771, ECLI:NL:PHR:2010:BM9771, par. 8. tot en met 13., waarin hij onder meer opmerkt dat klachten over ontoelaatbare aanvullingen of verbeteringen in beginsel niet zonder meer tot cassatie hoeven te leiden. De Hoge Raad laat een niet toelaatbare wijziging of aanvulling van het verkorte arrest van het hof buiten beschouwing en doet in sommige gevallen de zaak zelf af met verbetering van de gronden of laat het verkorte arrest in stand omdat het geen gebrek vertoont dat tot cassatie moet leiden.
Zie HR 21 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:780, NJ 2019/338, m.nt. Reijntjes.
Zie onder meer HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716; en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, m.nt. Rozemond.
Zie J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 462-464. Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee van 19 april 2016 bij HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412, m.nt. Rozemond, ECLI:NL:PHR:2016:583, onder 4.2. tot en met 4.9.
Vgl. mijn conclusie van 1 oktober 2019 bij HR 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1922, ECLI:NL:PHR:2019:1352, onder 2.7.6.
Vgl. bijvoorbeeld HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187, NJ 2020/140, m.nt. W.H. Vellinga, rov. 2.4.
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 264-265.
HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7805.
Vgl. HR 3 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5479, NJ 2006/549. Zie ook G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 922.
HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:320 en HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:114, NJ 2017/199, m.nt. F. Vellinga-Schootstra.
HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191, NJ 2016/437; HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2852. Vgl. ook de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Machielse van 27 juni 2017 bij HR 26 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2480, ECLI:NL:PHR:2017:954, onder 3.3.
Zie ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken’, p. 8 en 9 (raadpleegbaar via: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Orientatiepunten-en-afspraken-LOVS.pdf).
Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis, rov. 3.7.
Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2433.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis.