Einde inhoudsopgave
Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen, 1966
Artikel 6 Vrijstellingen
Geldend
Geldend vanaf 21-07-1968
- Bronpublicatie:
05-04-1966, Trb. 1966, 275 (uitgifte: 23-12-1966, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-07-1968
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-10-1967, Trb. 1967, 140 (uitgifte: 02-10-1967, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Schepen die internationale reizen maken tussen naburige havens van twee of meer Staten kunnen door de Administratie worden vrijgesteld van de bepalingen van dit Verdrag zolang zij deze reizen blijven maken, indien de Regeringen van de Staten waarin deze havens zijn gelegen ervan overtuigd zijn dat de beschutte aard van de route of de omstandigheden waaronder reizen tussen zodanige havens plaatshebben, de toepassing van de bepalingen van dit Verdrag het onredelijk of praktisch niet wel uitvoerbaar maken de bepalingen van dit Verdrag toe te passen op schepen die zodanige reizen ondernemen.
2.
De Administratie kan elk schip waarin nieuwe voorzieningen zijn opgenomen, vrijstellen van die bepalingen van dit Verdrag waarvan de toepassing het onderzoek inzake de verbetering van deze nieuwe voorzieningen en de invoering ervan op schepen die internationale reizen maken ernstig zou kunnen belemmeren. Ieder zodanig schip dient evenwel te voldoen aan veiligheidseisen die naar het oordeel van de Administratie voldoende zijn met het oog op de dienst waarvoor het schip is bestemd en die zodanig zijn dat zij de algemene veiligheid van het schip verzekeren en aanvaardbaar zijn voor de Regeringen van de Staten die door het schip worden bezocht.
3.
De Administratie die krachtens de leden 1 en 2 van dit artikel een vrijstelling toestaat, deelt aan de Intergouvernementele Maritieme Consultatieve Organisatie (hierna te noemen de Organisatie) bijzonderheden omtrent deze vrijstelling en de beweegredenen daarvoor mede, welke inlichtingen door de Organisatie aan de Verdragsluitende Regeringen ter kennis worden gebracht.
4.
Een schip dat onder normale omstandigheden geen internationale reizen maakt, doch dat in bijzondere omstandigheden een enkele internationale reis dient te maken, kan door de Administratie van een of meer bepalingen van dit Verdrag worden vrijgesteld, mits het voldoet aan veiligheidseisen die naar het oordeel van die Administratie voldoende zijn voor de reis die door dat schip wordt ondernomen.