Rb. Midden-Nederland, 28-04-2021, nr. 516537
ECLI:NL:RBMNE:2021:4549
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
28-04-2021
- Zaaknummer
516537
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2021:4549, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 28‑04‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
Uitspraak 28‑04‑2021
Inhoudsindicatie
De rechtbank wijst het verzoek toe waarbij de geboorteakte van de verzoekende partij wordt verbeterd, in die zin dat waar staat 'dochter' gelezen dient te worden 'het geslacht is niet kunnen worden vastgesteld'.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/516537 / FO RK 21-101
Beschikking van 28 april 2021
in de zaak van
[verzoekende partij] ,
hierna te noemen: [verzoekende partij] ,
advocaat mr. K. Smienk,
met als belanghebbende:
DE AMBTENAAR VAN DE BURGERLIJKE STAND,
van de gemeente [naam gemeente] ,
hierna te noemen: de ABS.
1. De procedure
1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- -
het verzoekschrift van [verzoekende partij] , met bijlagen 1 tot en met 3, binnengekomen op de griffie op 28 januari 2021;
- -
de e-mail van de ABS met daarbij een schriftelijke reactie van 26 maart 2021.
1.2.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 31 maart 2021. Hierbij waren aanwezig:
- [verzoekende partij] en diens partner [A] , met mr. K. Smienk;
1.3.
De ABS is door de rechtbank eveneens uitgenodigd om bij de zitting aanwezig te zijn, maar hij heeft de rechtbank op 26 maart 2021 per e-mail geïnformeerd niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.
2. Waar gaat het over?
2.1.
[verzoekende partij] is geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] .
2.2.
Op 1 februari 1994 is door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente] ten behoeve van [verzoekende partij] een geboorteakte opgemaakt met nummer [.] . Op de geboorteakte staat [verzoekende partij] vermeld als ‘ [B (achternaam)] , [verzoekende partij (voornaam)] , dochter van (…)’.
2.3.
[verzoekende partij] verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- -
primair: op grond van artikel 1:24 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te bepalen dat diens geboorteakte doorgehaald wordt en de ABS wordt gelast een nieuwe geboorteakte op te maken en daarbij, bij de vermelding van het geslacht, op te nemen: ‘het geslacht is niet kunnen worden vastgesteld’;
- -
subsidiair: te bepalen dat diens geboorteakte verbeterd wordt en bij de vermelding van het geslacht ‘het geslacht is niet kunnen worden vastgesteld’ vermeld wordt, en de ABS wordt gelast laatstgenoemde als latere vermelding in diens geboorteakte op te nemen;
- -
voorts: de ABS te gelasten over te gaan tot inschrijving van alle voornoemde voor inschrijving vatbare beslissingen in de daartoe bestemde registers.
2.4.
De ABS heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek van [verzoekende partij] . De ABS kan instemmen met het subsidiaire verzoek van [verzoekende partij] .
3. De beoordeling
3.1.
De rechtbank wijst het subsidiaire verzoek van [verzoekende partij] toe en zal de ABS van de gemeente [naam gemeente] gelasten een latere vermelding aan de geboorteakte van [verzoekende partij] toe te voegen, inhoudende dat waar staat ‘dochter’ gelezen dient te worden ‘het geslacht is niet kunnen worden vastgesteld’. De rechtbank zal hierna toelichten hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en de verklaringen van [verzoekende partij] ter zitting voldoende is gebleken dat de vermelding van het geslacht van [verzoekende partij] in de geboorteakte, in die zin dat daar staat ‘dochter van’, niet in overeenstemming is met de bij [verzoekende partij] bestaande overtuiging niet tot het vrouwelijke maar evenmin tot het mannelijke geslacht te horen. [verzoekende partij] is al sinds jong af aan bezig met diens genderidentiteit. [verzoekende partij] voelde zich anders dan andere kinderen en voelde zich geen meisje, maar ook geen jongen. Van diens 21e tot diens 23e heeft [verzoekende partij] gesprekken gevoerd met een psycholoog over diens genderidentiteit. Vervolgens is [verzoekende partij] door de psycholoog doorverwezen naar het [naam ziekenhuis] dat een expertisecentrum heeft voor genderdysforie. Het [naam ziekenhuis] heeft de diagnose genderdysforie vastgesteld. Daarnaast is [verzoekende partij] in behandeling gegaan bij het genderteam van [naam instelling] , waarbij er aandacht is besteed aan de sociale transitie van [verzoekende partij] . In september 2020 heeft een mastectomie plaatsgevonden, wat inhoudt dat de borsten van [verzoekende partij] zijn verwijderd. Ook heeft [verzoekende partij] een microdosering testosteron gekregen. Hierdoor is het op basis van de uiterlijke kenmerken van [verzoekende partij] niet meer duidelijk of [verzoekende partij] een vrouw of een man is. Volgens [verzoekende partij] wordt [verzoekende partij] door diens familie en vrienden als non-binair gezien. Het is een lange weg geweest voor [verzoekende partij] , maar [verzoekende partij] vindt het belangrijk dat de geboorteakte en de identiteitspapieren aansluiten bij de werkelijkheid, namelijk dat [verzoekende partij] niet meer geïdentificeerd wordt als vrouw of man. [verzoekende partij] heeft er veel last van dat op officiële documenten ‘vrouw’ vermeld staat, waardoor [verzoekende partij] ook met ‘mevrouw’ wordt aangesproken. Dit levert gevoelens van verdriet, woede en frustratie op. Dit heeft tot depressieve klachten geleid.
Het juridische kader
3.3.
De huidige tekst van de wettelijke regeling geeft [verzoekende partij] niet rechtstreeks de mogelijkheid in de geboorteakte de vermelding van het vrouwelijke geslacht achterwege te laten en deze in overeenstemming te brengen met de genderbeleving van [verzoekende partij] , namelijk niet vrouwelijk maar ook niet mannelijk. Tot dezelfde conclusie in vergelijkbare zaken kwam de Hoge Raad in zijn uitspraak van 30 maart 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ5686), de rechtbank Limburg op 28 mei 2018 (ECLI:NL:RBLIM:2018:4931), de rechtbank Noord-Nederland op 24 juli 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:3437) en de rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:550). De regeling zoals opgenomen in artikel 1:19d van het Burgerlijk Wetboek (BW) ziet op het geval dat het geslacht van een net geboren kind twijfelachtig is. In dat geval wordt een geboorteakte opgemaakt waarin wordt vermeld dat het geslacht van het kind niet is kunnen worden vastgesteld. De wet biedt een dergelijke mogelijkheid dus niet voor volwassenen.
3.4.
Zoals [verzoekende partij] eveneens in het verzoekschrift heeft vermeld, is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) de positieve verplichting voor de Nederlandse staat voortvloeit om de geslachtsaanduiding in de geboorteakte van [verzoekende partij] aan te passen. In de uitspraak van de Hoge Raad van 30 maart 2007 overwoog de Hoge Raad dat de nationale staten de beoordelingsvrijheid hebben om te beslissen of en zo ja, op welke wijze de wettelijke regeling inzake de geslachtsaanduiding in de geboorteakte moet voorzien in de mogelijkheid de geslachtsaanduiding geheel achterwege te laten in gevallen van “niet geseksueerdheid”. De Hoge Raad overwoog ook dat bij de beantwoording van de vraag of uit artikel 8 EVRM een positieve verplichting voortvloeit tot het treffen van zo’n regeling of tot het toewijzen van het toen aan de Hoge Raad voorliggende verzoek, rekening moet worden gehouden met een juist evenwicht tussen het algemeen belang en de belangen van het individu. Er moet sprake zijn van een zogenoemde “fair balance”. De Hoge Raad overwoog dat – in het hem op dat moment voorliggende geval – het algemeen belang bij het handhaven van de door de Hoge Raad beschreven wettelijke regeling over de geslachtsaanduiding in de geboorteakte zwaarder woog. De Hoge Raad wees erop dat die regeling gebaseerd is op de ook in de andere bij de Raad van Europa aangesloten staten algemeen aanvaarde opvatting dat personen hetzij tot het mannelijke hetzij tot het vrouwelijke geslacht behoren. Dat algemene belang woog toen zwaarder dan het belang van de verzoeker in die zaak bij juridische erkenning van de overtuiging noch tot het ene noch tot het andere geslacht te behoren door het achterwege laten van een geslachtsaanduiding in de geboorteakte. De Hoge Raad nam daarbij in aanmerking dat op dat moment geleidelijk meer aandacht werd gegeven aan interseksualiteit, met name in gevallen waarin een persoon geslachtelijke kenmerken van beide seksen heeft, en de daarmee samenhangende problemen. Maar volgens de Hoge Raad was geen sprake van een (trend naar) juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit in gevallen waarin personen ervan overtuigd zijn geraakt dat zij, ongeacht de bij hen aanwezige fysieke geslachtskenmerken, noch tot het vrouwelijke noch tot het mannelijke geslacht behoren. De rechtbank verwijst voor het voorgaande naar rechtsoverweging 3.5.3 van de uitspraak van de Hoge Raad.
3.5.
Met de rechtbank Limburg in haar voornoemde uitspraak van 28 mei 2018 en de eigen uitspraak van 10 februari 2020, is de rechtbank van oordeel dat inmiddels wel sprake is van een maatschappelijke erkenning en (een trend naar) juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit. De rechtbank verwijst naar hetgeen de rechtbank Limburg over de ontwikkelingen sinds 2007 in haar rechtsoverwegingen 2.5.1 tot en met 2.5.4 heeft overwogen. De rechtbank voegt daaraan toe dat deze maatschappelijke erkenning zich heeft voortgezet.
3.6.
Inmiddels is er de ontwerpresolutie van het Europees Parlement over de rechten van interseksuele personen (B8-0101/2019) die het belang benadrukt van flexibele procedures bij geboorteregistratie. Het Europees Parlement spreekt daarin uit verheugd te zijn over de wetten die sommige lidstaten hebben aangenomen en die wettelijke gendererkenning op basis van zelfbeschikking toestaan. Het Europees Parlement spoort (onder punt 9 van de ontwerpresolutie) andere lidstaten ertoe aan om soortgelijke wetgeving aan te nemen, waaronder flexibele procedures om gendermarkers, zolang die nog geregistreerd worden, en namen op geboortecertificaten en identiteitsdocumenten te veranderen (met inbegrip van de mogelijkheid tot genderneutrale namen).
3.7.
In Australië heeft de High Court of Australia op 2 april 2014 ((2014) HCA 11 NSW)) geoordeeld dat de betrokkene in de geboorteregistratie moet worden opgenomen met de aanduiding ‘seks non-specific’. Ook wijst de rechtbank op de uitspraak van het Duitse Bundesverfassungsgericht van 10 oktober 2017 (ECLI:DE:BVerfG:2017:rs20171010.1bvr201916) waarin is geoordeeld dat de Duitse wetgever voor 31 december 2018 een derde geslachtsregistratie-optie moet creëren naast de registratie ‘man’ en ‘vrouw’ in de geboorteakte, of de geslachtsregistratie geheel achterwege moet laten. Deze wetswijziging heeft inmiddels op 18 december 2018 plaatsgevonden.
3.8.
Verder is inmiddels op 1 november 2019 de Wet verduidelijking rechtspositie transgender personen en intersekse personen in werking getreden. Deze wet heeft wijziging gebracht in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). Het betreft een nadere invulling van het verbod om ongeoorloofd onderscheid te maken op grond van geslacht. In artikel 1 lid 2 van de Awgb is nu opgenomen dat onder onderscheid op grond van geslacht ook wordt verstaan onderscheid op grond van geslachtskenmerken, genderidentiteit en genderexpressie.
3.9.
Naar het oordeel van de rechtbank maken de bovengenoemde ontwikkelingen dat het individuele belang van [verzoekende partij] bij juridische erkenning van de overtuiging niet tot het ene maar ook niet tot het andere geslacht te horen, zwaarder weegt dan het algemene belang bij handhaving van de huidige wettelijke regeling. Ook de ABS neemt dit standpunt in.
3.10.
Omdat de vermelding ‘X’ in de geboorteakte op dit moment wettelijk nog niet mogelijk is, zal de rechtbank overeenkomstig eerder uitspraken, de ABS gelasten op te nemen dat ‘het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld’, overeenkomstig artikel 1:19d BW. De rechtbank merkt hierbij nog wel op dat in een identiteitsbewijs, zoals het paspoort, bij sekse wel een ‘X’ zal worden vermeld.
3.11.
[verzoekende partij] heeft de rechtbank primair verzocht te bepalen dat diens geboorteakte verbeterd wordt en bij de vermelding van het geslacht ‘het geslacht is niet kunnen worden vastgesteld’ vermeld wordt. De rechtbank zal dit verzoek van [verzoekende partij] afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat aan het doorhalen van de huidige geboorteakte en het opmaken van een nieuwe geboorteakte bezwaren zijn verbonden. De oude geboorteakte is in dat geval niet meer voorhanden om de persoonshistorie te reconstrueren en in dwingend bewijs te voorzien. De rechtbank verwijst hiervoor naar de brief van de Minister voor Rechtsbescherming in het kader van de evaluatie van de Transgenderwet (Kamerstukken I, 2019-2020, 33351, nr. I, p. 13) en ook de uitspraak van de Hoge Raad van 20 oktober 1995 (ECLI:NL:HR:1995:ZC1853 m.nt. J. de Boer). Bovendien sluit deze vorm van registratie beter aan bij de huidige wel wettelijke geregelde mogelijkheid om wijziging van het geslacht in de akte van geboorte te verzoeken, zoals geregeld in artikel 1:28 tot en met 1:28c BW.
4. De beslissing
4.1.
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente] om te verbeteren de geboorteakte met nummer [.] van [verzoekende partij] , ingeschreven in het register van geboorten van de gemeente [naam gemeente] van het jaar 1994, inhoudende dat waar staat ‘dochter’, gelezen dient te worden ‘het geslacht is niet kunnen worden vastgesteld’;
4.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit is de beslissing van kinderrechter mr. V.M.M. van Amstel, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M.N. Cheuk A Lam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021. | ||
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden. | ||