Rb. Den Haag, 27-08-2015, nr. AWB - 15 , 1482
ECLI:NL:RBDHA:2015:10139
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
27-08-2015
- Zaaknummer
AWB - 15 _ 1482
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:10139, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 27‑08‑2015; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:523, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBO 2015/336 met annotatie van D. van der Meijden
JOM 2015/945
Uitspraak 27‑08‑2015
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/1482
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 augustus 2015 in de zaak tussen
1. [eiseres 1]te [plaats 1] ,
2. [eiseres 2] , te [plaats 2] , eiseressen,
(gemachtigden: [gemachtigden 1] ),
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland, verweerder
(gemachtigden: [gemachtigden 2] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende], te [plaats 3] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. D.S.P. Roelands-Fransen).
Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een vergunning op grond van artikel 6.13 van de Waterwet verleend voor diverse ingrepen in het watersysteem ten behoeve van de aanleg van de [X] .
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2015. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder heeft zich door zijn gemachtigde en [namen] laten vertegenwoordigen.
Overwegingen
1. Vergunninghouder beoogt met de aanleg van de [X] een soepeler en veiligere vaarweg dan de huidige te realiseren. Voor de realisering van dit project in de [plaats 4] bij [plaats 5] dienen diverse ingrepen in het watersysteem te worden verricht. Op 30 juli 2013 heeft vergunninghouder daartoe bij verweerder een aanvraag ingediend om voor de activiteit “een waterstaatswerk of beschermingszone gebruiken” vergunning te verlenen. De aanvraag ziet op de volgende werkzaamheden: het dempen en graven van een oppervlaktewaterlichaam; het inrichten van natuurvriendelijke oevers en het aanleggen van fauna-uittredingsplaatsen;
het aanbrengen van dammen met duikers en het verwijderen daarvan; het aanleggen van een nieuwe beschoeiing en het aanbrengen en verwijderen van beplanting. Verder ziet de aanvraag op het plaatsen van afmeerpalen; het vervangen van een gemaal; het aanleggen van kabels en leidingen; het wijzigen van het waterpeil en het aanbrengen van verhard oppervlak.
2.1
Op grond van artikel 6.13 van de Waterwet is een watervergunning vereist voor het uitvoeren van handelingen in een watersysteem waarvoor krachtens verordening van het waterschap vergunning is vereist. Ingevolge artikel 4.1 van de keur Delfland 2010 is voor de activiteiten waarop de aanvraag ziet een vergunning vereist.
2.2.
De vergunningaanvraag wordt op grond van artikel 2.1 van de Waterwet getoetst aan de volgende doelstellingen:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en
c. vervulling van maatschappelijke functies voor watersystemen.
Deze doelstellingen zijn geconcretiseerd via normen en beleid zoals vastgelegd bij of krachtens de Waterwet, water- en beheersplannen en beleidsregels. Ingevolge artikel 6.21 van de Waterwet wordt een vergunning geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 van de Waterwet. Op grond van artikel 6.20 van de Waterwet kunnen aan de vergunning voorschriften en beperkingen worden verbonden.
3. Na toepassing van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder bij het bestreden besluit een watervergunning onder voorschriften verleend. Het uitvoeren van de beschreven werkzaamheden acht verweerder in overeenstemming met het Waterbeheerplan Delfland 2010-2015 (Waterbeheerplan) en diverse beleidsregels die in het bestreden besluit onder 7.2.1 zijn genoemd. Daarnaast meent verweerder dat met inachtneming van de aan het bestreden besluit verbonden voorschriften wordt gewaarborgd dat de vergunning niet onverenigbaar is met de doelstellingen van het waterbeheer.
4. Eiseressen zijn het hier op nader te noemen gronden niet mee eens.
5. Voordat de rechtbank aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil toekomt, overweegt zij - onder 6 en 7 - het volgende.
6.1
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6.2
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
6.3
VTM heeft blijkens haar statuten onder meer tot doel het behartigen van belangen van de ingezetenen van het Rijnmondgebied en omgeving bij het verkrijgen en behouden van een gezond leefmilieu en het bevorderen van natuur- en landschapsbescherming.
Zij richt zich daarbij in het bijzonder tegen lucht-, water- en bodemverontreiniging, alsmede geluidhinder.VNMN heeft blijkens haar statuten tot doel verbetering en behoud van het leef- en natuurmilieu, het terugdringen van lucht-, bodem- en waterverontreiniging, stank- en geluidshinder en het voorkomen van nieuwe vormen van aantasting, het beschermen van natuur en landschap in het noordelijk randgebied van Rotterdam en omgeving.
6.4
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat er door beide verenigingen feitelijke werkzaamheden worden verricht die passen binnen hun statutaire doelstellingen. Van een ‘slapende’ vereniging is geen sprake. Gelet hierop en de statutaire doelstellingen is de rechtbank van oordeel dat eiseressen door het bestreden besluit rechtstreeks worden getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigen. Aldus moeten zij als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb worden aangemerkt en kunnen zij in hun beroep worden ontvangen.
7.1
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (Chw) in samenhang met artikel 2.1 van bijlage I bij deze wet, voor zover thans van belang, is afdeling 2 van de Chw onder meer van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het gaat in deze afdeling van de Wro, voor zover van belang, om provinciale inpassingsplannen. Voor verwezenlijking van het op 25 juni 2014 door provinciale staten van Zuid-Holland vastgestelde inpassingsplan " [Y] " moeten handelingen in het watersysteem worden uitgevoerd waarvoor, zoals hiervoor onder 2.1 is weergegeven, een watervergunning is vereist. Dat betekent dat afdeling 2 van de Chw op deze zaak van toepassing is.
7.2
Ingevolge artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
7.3
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, voor zover van belang, wordt, indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw op een besluit van toepassing is, dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld. Ingevolge het tweede lid wordt, indien tegen het besluit beroep openstaat, bij het besluit en bij de bekendmaking van het besluit voorts vermeld dat:
a. de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen;
b. […], en
c. deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.
7.4
Eiseressen hebben bij het beroepschrift van 23 februari 2015 en bij brief van 2 april 2015 beroepsgronden aangevoerd. Hoewel de brief van 2 april 2015 buiten de beroepstermijn is binnengekomen, kunnen naar het oordeel van de rechtbank in dit geval de in beide stukken genoemde beroepsgronden bij de beoordeling worden betrokken.
De reden daarvoor is dat eiseressen in de rechtsmiddelenverwijzing bij het bestreden besluit noch hangende de beroepsprocedure erop zijn gewezen dat de Chw van toepassing is en dat zij in verband daarmee na het verstrijken van de beroepstermijn geen aanvullende gronden meer konden indienen.
Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:230). Hierin heeft de Afdeling overwogen dat het op de weg van het bestuursorgaan ligt om duidelijkheid te verschaffen omtrent de wijze waarop rechtsmiddelen tegen een onder de reikwijdte van de Chw vallend besluit kunnen worden aangewend. Indien in de rechtsmiddelenverwijzing niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen, kan een belanghebbende, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb, in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd. Dit is naar het oordeel van de Afdeling slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze laatste situatie zich voordoet.
8.1
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de beroepsgronden voorop dat verweerder geen ruimte heeft om, alvorens vergunning te verlenen, meer belangen te betrekken in zijn besluitvorming dan die welke voortvloeien uit artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet. Indien er geen waterstaatkundige bezwaren zijn, is verweerder dus gehouden vergunning te verlenen. De rechtbank ziet zich hierin gesteund door de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW4559).
8.2
Het belang van bescherming van archeologisch erfgoed, ter zekerstelling waarvan eiseressen hebben betoogd dat aan de watervergunning een voorschrift verbonden had moeten worden, valt buiten de doelstellingen van artikel 2.1 van de Waterwet. Deze beroepsgrond slaagt dus niet. Ook het door eiseressen ingeroepen cultuurhistorisch belang van een ongewijzigde oude vaarweg valt buiten de reikwijdte van het toetsingskader van artikel 2.1 van de Waterwet en mocht door verweerder niet bij de besluitvorming worden betrokken. Deze beroepsgrond slaagt daarom evenmin.
9.1
In het kader van de waterkwantiteit (de eerste doelstelling van artikel 2.1 van de Waterwet) hebben eiseressen aangevoerd dat de oostelijke waterkering van de te realiseren bochtafsnijding aan de norm van veiligheidsklasse IV zou moeten voldoen in plaats van aan de norm van de lagere veiligheidsklasse III die in voorschrift 8, vijftiende lid, van de vergunning is neergelegd. Deze lagere veiligheidsklasse garandeert volgens hen onvoldoende de veiligheid van de ten oosten van de bestaande loop van de Schie gelegen kern Overschie en de daarachter gelegen snelweg A13, spoorlijnen en het vliegveld The Hague-Rotterdam Airport. Voorts wijzen eiseressen erop dat op het door de bochtafsnijding te realiseren poldereiland bewoonde bebouwing aanwezig is die aldus onvoldoende wordt beschermd.
9.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de in voorschrift 8, vijftiende lid neergelegde normen overeenkomen met de door de provincie in de Waterverordening vastgestelde normen, waarmee de veiligheid voldoende is gegarandeerd.
9.3
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Dit betekent dat, wil een beroep kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, de aangevoerde gronden van belanghebbende(n) hun eigen belangen dienen te beschermen c.q. te betreffen.
9.4
Nu de statutaire belangen van eiseressen betrekking hebben op de bescherming van natuur, landschap, ingezetenen van het Rijnmondgebied en milieu tegen verontreiniging en geluidhinder, kan niet worden geoordeeld dat hun betoog ten aanzien van een veiliger waterkering strekt tot bescherming van hun belangen. Bescherming tegen wateroverlast door overstroming valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder de statutaire belangen van eiseressen. De beroepsgrond van eiseressen kan vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb dan ook niet slagen.
10.1
In het kader van de waterkwaliteit (de tweede doelstelling van artikel 2.1 van de Waterwet) hebben eiseressen aangevoerd dat de aanleg van de bochtafsnijding zal leiden tot uitspoeling van zware metalen in het water. Deze metalen zijn als restverontreiniging achtergebleven na bodemsanering van de locatie [adres] . Aan de vergunning had volgens eiseressen een voorschrift ter voorkoming van deze vervuiling verbonden moeten worden. Eiseressen vrezen voorts waterverontreiniging door kwelwater dat bij de aanleg van de nieuwe waterkering aan de oostzijde van de nieuwe waterweg aan de oppervlakte zal komen. Het aan de vergunning verbonden voorschrift 16 is volgens hen te algemeen gesteld om dit ongewenste gevolg te voorkomen. Eiseressen staan een concreter voorschrift voor.
10.2
Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat naast voorschrift 16, een extra voorschrift ter bescherming van de waterkwaliteit niet noodzakelijk is, nu op het lozen van grondwater het Besluit lozen buiten inrichtingen van toepassing is. Ingevolge deze regeling rust op vergunninghouder een zorgplicht om redelijkerwijs te verwachten nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen of te beperken. Ten aanzien van [adres] wijst verweerder er subsidiair op dat op de locatie in kwestie vanaf 17 maart 2015 opnieuw bodemsanering heeft plaatsgevonden waarmee de restverontreiniging voor een fors deel is verwijderd. Met het toepassen van verticale drainage is voorts voorzien in een verantwoorde manier van het voorkomen van watervervuiling door kwelwater.
10.3
Ter zitting is komen vast te staan dat nog niet alle bodemverontreiniging op de locatie van [adres] is weggehaald, omdat daarvoor eerst de huidige waterkering op die plek moet worden verwijderd, wat nu nog niet mogelijk is. Verweerder en vergunninghouder hebben echter ter zitting laten weten dat de bodem, wanneer dat mogelijk is, verder zal worden gesaneerd. Dat gebeurt terwijl de dan uitgegraven vaarweg nog niet met water zal zijn gevuld. Pas na sanering komt er water in de nieuwe bochtafsnijding, zodat het risico op uitspoeling van de thans nog achtergebleven zware metalen marginaal is. De rechtbank ziet geen reden aan deze mededelingen te twijfelen. De enkele stelling van eiseressen dat uitspoeling niettemin zal kunnen optreden is in het licht van dit gegeven onvoldoende aannemelijk gemaakt.
10.4
Daargelaten of de bodem op de locatie van onderhavig project nutriënten bevat die bij uitspoeling via opgebracht kwelwater tot een ontoelaatbare waterverontreiniging zullen leiden, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat het kwelwater met toepassing van verticale drainage deugdelijk zal worden afgevoerd. Uit het van de gedingstukken deel uitmakende memo van Oranjewoud van 22 april 2013 leidt de rechtbank af dat er bij de waterschappen in het land ruime (positieve) ervaring is met het toepassen van verticale drainage, hoewel het ook wel eens tot tegenvallende resultaten heeft geleid bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Deze negatieve ervaring bestond, zo leidt de rechtbank uit hetzelfde memo af, uit tegenvallende effectiviteit van de drainage gedurende de aanleg van een waterkering.
Nu niet in geschil is dat bij de aanleg van de nieuwe waterkeringen voor onderhavig project nog geen water door de nieuwe vaarweg zal gaan, ziet de rechtbank in genoemde negatieve ervaring geen aanleiding verweerder niet in zijn standpunt te volgen. Uit het memo van Oranjewoud blijkt immers niet van negatieve ervaringen met verticale drainage na afronding van de uitvoeringswerkzaamheden bij de aanleg van nieuwe waterkeringen. De beroepsgronden slagen niet.
11.1
Eiseressen voeren tot slot als beroepsgrond aan dat door de bochtafsnijding en de bijkomende maatregelen verzanding van de oude vaarweg zal optreden. Verweerder had voorschriften aan de vergunning moeten verbinden waarmee een zodanige diepte en breedte van de vaarweg wordt gegarandeerd dat recreatief scheepvaartverkeer onbelemmerde doorvaart houdt. Ook staan eiseressen een voorschrift voor dat garandeert dat de op te richten damwanden goed zichtbaar worden gemaakt, zodat deze geen veiligheidsrisico opleveren voor deze recreatieve gebruikers van de oude vaarweg.
11.2
Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat verzanding zal optreden. Daarbij komt dat het huidige leggerprofiel voor de oude vaarweg niet wijzigt en dat verweerder onderhoudsplichtig is en blijft voor het op diepte en breedte houden van de oude vaarweg.
11.3
De rechtbank stelt voorop dat, voor zover eiseressen opkomen voor de onbelemmerde doorvaart en veiligheid van het recreatief (scheepvaart)verkeer en de attendering van de damwanden, het (eventueel) slagen van deze beroepsgrond, gelet op artikel 8:69a van de Awb, er niet toe zou kunnen leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd. Het belang van eiseressen, dat uit hun statutaire doelen blijkt, wordt namelijk niet beschermd door de norm van onbelemmerde doorvaart en veiligheid van recreatief (scheepvaart)verkeer. Verder overweegt de rechtbank dat, daargelaten dat niet is komen vast te staan dat verzanding van de oude vaarweg zal optreden, verweerder onderhoudsplichtig is voor de diepte en breedte van de vaarweg. In voorkomend geval kan om handhaving worden verzocht. De beroepsgronden falen.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de watervergunning met de daaraan verbonden voorschriften niet onverenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1, eerste lid van de Waterwet, zodat verweerder de gevraagde vergunning terecht heeft verleend.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, voorzitter, en mr. H. Lagas en
mr. D.A.J. Overdijk, leden, in aanwezigheid van mr. A.W.W. Koppe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Op grond van artikel 1.6a van de Chw kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.