type: BvBcoll:*
Rb. Amsterdam, 11-10-2017, nr. C/13/608669 / HA ZA 16-524
ECLI:NL:RBAMS:2017:7485
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
11-10-2017
- Zaaknummer
C/13/608669 / HA ZA 16-524
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2017:7485, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 11‑10‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2017/5505
NTHR 2018, afl. 1, p. 47
Uitspraak 11‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Renteswap. Schending zorgplicht door de bank wegens onvoldoende waarschuwen voor het risico van een negatieve waarde. Bank dient schade te vergoeden.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/608669 / HA ZA 16-524
Vonnis van 11 oktober 2017
in de zaak van
de coöperatieve vereniging
COÖPERATIEVE VERENIGING HEERESTAETE BEHEER U.A.,
gevestigd te Lisse,
eiseres,
advocaat: mr. drs. M.J. van Paridon te Leiden,
tegen
de naamloze vennootschap
DEUTSCHE BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.
Eiseres zal hierna Heerestaete worden genoemd. Gedaagde zal hierna Deutsche Bank of kortweg de bank worden genoemd (mede omvattende rechtsvoorgangsters, met name ABN AMRO Bank N.V.).
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 9 november 2016
- -
het proces-verbaal van comparitie van 23 juni 2017,
- -
de akte overlegging producties van 5 juli 2017 aan de zijde van Heerestaete,
- -
de antwoordakte overlegging productie van 19 juli 2017 aan de zijde van Deutsche Bank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Heerestaete is een op 7 maart 2001 opgerichte coöperatieve vereniging met als bedrijfsomschrijving “te voorzien in stoffelijke behoeften van haar leden door met hen overeenkomsten te sluiten in het bedrijf dat zij te dien einde ten behoeve van haar leden uitoefent, voornamelijk gericht op het verkrijgen, beheren, bezitten, exploiteren van registergoederen”.
2.2.
Heerestaete en de bank zijn op 1 april 2003 een renteswap overeengekomen. De renteswap heeft een looptijd van 17 april 2003 tot 1 juli 2018, een vaste rente van 4,67% en een initiële hoofdsom van € 2.100.000,00. De renteswapovereenkomst is tot stand gekomen nadat Heerestaete aan de bank te kennen had gegeven rentebescherming te willen, waarop de bank een renteswap heeft geadviseerd. De bank heeft op 9 april 2003 een bevestiging van de transactiedetails van de renteswap aan Heerestaete gezonden.
2.3.
Heerestaete en de bank hebben vervolgens een kredietovereenkomst gesloten ten behoeve van de financiering van de bouw van een nieuw kantoorpand. Deze kredietovereenkomst hebben de bank respectievelijk Heerestaete op 9 mei 2003 en op 28 mei 2003 ondertekend. De financiering bestaat uit een rekening-courant krediet van € 155.000,00 en een lening van € 3.100.000,00 op basis van variabele rente (EURIBOR vermeerderd met een opslag) en een looptijd van 21 jaar. In de bijlage roll-over lening behorende bij de kredietovereenkomst is over de variabele-rentelening verder nog het volgende bepaald, voor zover in deze zaak van belang
9. | Vervroegde aflossing | : | is toegestaan op de renteherzieningsdatum tegen betaling van een vergoeding. Gedurende de eerste twee jaar is deze vergoeding gelijk aan 3/8% over het vervroegd af te lossen bedrag. Na het tweede jaar wordt het percentage verlaagd tot ¼%. Indien ten genoegen van ABN AMRO wordt aangetoond dat de vervroegde terugbetaling uit eigen middelen geschiedt zal deze vergoeding niet in rekening worden gebracht. |
14. | Fixatie-optie | : | conversie van het (pro resto) bedrag van de lening in een (middellange) lening met vaste rente is, voor de duur van de resterende looptijd, op iedere renteherzieningsdatum mogelijk. |
De tweede alinea van artikel 9 (“Indien ten genoegen van …niet in rekening worden gebracht”) was afwezig in een concept-versie van de kredietovereenkomst en is op verzoek van Heerestaete in de kredietovereenkomst opgenomen.
Ten slotte is in de kredietovereenkomst het volgende bepaald:
‘OTC-derivaten
- —
ABN AMRO is bereid om, tot wederopzegging, aan de Kredietnemer, hierna ook te noemen: ‘Cliënt’, de mogelijkheid te geven om derivatentransacties aan te gaan. Dit betekent niet dat ABN AMRO verplicht is om een transactie met de Cliënt aan te gaan. ABN AMRO heeft het recht om elke transactie afzonderlijk te beoordelen.
- —
De hiervoor genoemde zekerheden en/of verklaringen strekken tevens tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van derivatentransacties.
- —
De bijgesloten Algemene Bepalingen Derivatentransacties mei 2001 zijn van toepassing op alle derivatentransacties tussen de Cliënt en ABN AMRO. Door ondertekening van deze Kredietovereenkomst verklaart de Cliënt een exemplaar van deze Algemene Bepalingen te hebben ontvangen.
- —
In aanvulling op artikel 8 van de Algemene Bepalingen Derivatentransacties mei 2001 zal gelden dat ABN AMRO, zonder dat enige sommatie of ingebrekestelling vereist zal zijn, eveneens één of meerdere lopende transacties onmiddellijk en in zijn geheel kan beëindigen en alles wat door de Cliënt uit hoofde daarvan, al dan niet opeisbaar of onder voorwaarde, is verschuldigd, onmiddellijk in zijn geheel tussentijds kan opeisen, indien en zodra de kredietfaciliteit bij ABN AMRO wordt beëindigd.
- —
Tevens zendt ABN AMRO de Cliënt ter informatie de brochure OTC-Derivatentransacties met de Bank. Door ondertekening van deze Kredietovereenkomst verklaart de Cliënt deze brochure te hebben ontvangen.’
2.3.1.
In de brochure ‘OTC-derivatentransacties met de Bank’ (versie “MRT 2001”) is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
‘Kosten van ‘Unwinding’
Bij OTC-transacties kan het onder bepaalde (markt)omstandigheden moeilijk zijn een open positie te sluiten, een bestaande positie te liquideren, de waarde van een positie te bepalen of een risicowaardering te maken.
Indien een transactie vervroegd moet worden beëindigd, wordt de transactie gewaardeerd tegen marktwaarde. Dit wil zeggen dat wordt nagegaan welk bedrag zou moeten worden betaald of ontvangen, indien het contract zou worden beëindigd en vervangen door een zelfde transactie voor het restant van de looptijd. De financiële gevolgen hiervan zijn over het algemeen groter naarmate de (resterende) looptijd van een transactie langer is. Ook kunnen de kosten van ABN AMRO in verband met beëindiging van eventuele hedge-transacties aan u worden doorbelast.
Afhankelijk van de (markt)omstandigheden, kunt u dus worden geconfronteerd met aanzienlijke kosten bij voortijdige beëindiging (‘unwinding’).’
2.4.
In oktober 2014 heeft Heerestaete zich tot de bank gewend met de mededeling dat zij de variabele-rentelening vervroegd wilde aflossen uit eigen middelen. De reactie van de bank was dat aflossing van de variabele-rentelening weliswaar mogelijk was, maar dat dan tevens de renteswap navenant moest worden afgewikkeld. Zoals de bank het in de nadien tussen partijen ontstane discussie verwoordde in een brief van 21 oktober 2015:
‘Anders dan u stelt, staat het rentederivaat met ingangsdatum 17 april 2003 niet in de weg aan aflossing van het onderliggende krediet. Deutsche Bank verlangt echter wel dat de hoofdsom van de renteswap wordt aangepast aan de hoofdsom van de roll-over lening na aflossing. Het hoofdsomverloop van het rentederivaat en de roll-over lening zijn immers gelijk. Indien u uw roll-over lening geheel of gedeeltelijk aflost en het rentederivaat ongewijzigd laat, zal een zogenaamde ‘overhedge’ ontstaan. Een overhedge wordt onwenselijk geacht in verband met het speculatieve karakter ervan. Het rentederivaat is u geadviseerd teneinde het renterisico van de roll-over lening af te dekken en niet te speculeren op de rente.
Het vorengaande betekent dat bij gedeeltelijke aflossing van de roll-over lening het rentederivaat eveneens gedeeltelijk voortijdig dient te worden beëindigd. Omdat de marktwaarde van het rentederivaat thans negatief is als gevolg van de lage rente zijn daaraan kosten verbonden.
Wij verwijzen naar de destijds verstrekte Brochure OTC-Derivatentransactie. Daarin staat vermeldt:
‘Kosten van voortijdige beëindiging
Indien u — om welke reden dan ook — een derivaten-transactie wilt of moet beëindigen, voordat de looptijd is verstreken, kan dit aanzienlijke kosten met zich meebrengen. Een derivatentransactie is altijd gerelateerd aan een onderliggende waarde. De waarde van een derivaten-transactie is dan ook afhankelijk van de fluctuaties in de prijs c.q. koers van die onderliggende waarde.
Indien een transactie vervroegd moet worden beëindigd, wordt gekeken of die transactie op dat moment een positieve, dan wel een negatieve waarde heeft (waardering tegen marktwaarde). In geval van een positieve waarde zal ABN AMRO deze met u verrekenen.
Bij beëindiging van een transactie met een negatieve waarde dient u een bedrag aan ABN AMRO te betalen.’
Uw veronderstelling dat u bij vroegtijdige aflossing uit eigen middelen geheel geen vergoeding verschuldigd zou zijn, is derhalve onjuist.
Uw opmerking dat het derivaat niet de verzochte zekerheid zou hebben geboden, begrijpt Deutsche Bank niet. Teneinde het risico op (in principe onbegrensde) renteschommelingen te elimineren, fixeert een rentederivaat immers de rente gedurende de looptijd ervan en biedt daardoor per definitie de gevraagde zekerheid. Het alternatief voor een rentederivaat zou een vastrentende lening zijn geweest met een gelijke looptijd. Afgezien van het feit dat de rente van een vastrentende lening hoger zou zijn geweest dan de rente van een variabele lening in combinatie met een rentederivaat, is bij een vervroegde aflossing daarop evengoed een vergoeding verschuldigd. Deze vergoeding (in de volksmond veelal ‘boeterente’ genoemd) wordt op gelijke wijze berekend als de negatieve waarde van een rentederivaat. Kortom, iedere fixatie van de rente voor bepaalde tijd zou onder de huidige marktomstandigheden hebben geleid tot de verplichting tot voldoening van een vergoeding.
In lijn met het vorengaande acht Deutsche Bank u gehouden tot gedeeltelijke beëindiging van het rentederivaat bij gedeeltelijke aflossing van de roll-over lening, alsmede tot voldoening van de daarmee verband houdende kosten.’
3. Het geschil
3.1.
Na wijziging van eis vordert Heerestaete als volgt:
‘de Rechtbank Amsterdam, locatie Amsterdam op vordering van eiseres behage bij vonnis, voor zover wettelijke toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad:
primair
A.
de swap partieel te vernietigen, althans partieel te ontbinden, althans zodanig te wijzigen, in die zin dat ten gevolge daarvan tussentijdse (kosteloze) aflossing van de lening mogelijk was, zonder betaling van kosten ter zake unwinding van de swap, conform het bepaalde in artikel 9 van de kredietovereenkomst;
subsidiair
B.
voor recht te verklaren dat Deutsche Bank toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar (contractuele) zorgverplichtingen jegens Heerestaete dan wel onrechtmatig althans onzorgvuldig heeft gehandeld en jegens Heerestaete aansprakelijk is voor de door Heerestaete geleden schade, voortvloeiende uit de onmogelijkheid van tussentijdse (kosteloze) aflossing van de lening conform het bepaalde in artikel 9 van de kredietovereenkomst in verband met de kosten ter zake unwinding van de swap;
meer subsidair
C.
voor recht te verklaren dat de gevolgen van de kredietovereenkomst en de swapovereenkomst, bestaande uit de onmogelijkheid van tussentijdse (kosteloze) aflossing van de lening conform het bepaalde in artikel 9 van de kredietovereenkomst, gelet op de facto onmogelijkheid daarvan door de daarmee samenhangende unwinding kosten van de swap, niet van toepassing zijn, nu dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
Voorwaardelijk voor zover de primaire, subsidiaire of meer subsidiaire vordering wordt toegewezen
D.
Deutsche Bank te veroordelen aan Heerestaete terug te betalen alle door Heerestaete ter zake de swap en de kredietovereenkomst aan Deutsche Bank betaalde bedragen vanaf 1 november 2014 en aldus per 30 mei 2017 een bedrag ad € 192.172,88 (zegge: honderd tweeënnegentig duizend honderd tweeënzeventig euro en achtentachtig cent), althans een bedrag gebaseerd op aflossing per ultimo 2015, althans per een tijdstip in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de respectieve betalingen door Heerestaete, althans vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
E.
Deutsche Bank te veroordelen aan Heerestaete te betalen de buitengerechtelijke incassokosten ad € 6.775,-, althans een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag van de dagvaarding, althans de dag van het in deze te wijzen vonnis tot en met de dag der algehele voldoening;
F.
Deutsche Bank te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding, althans de dag van het in deze te wijzen vonnis tot en met de dag der algehele voldoening;
G.
Deutsche Bank te veroordelen te betalen aan nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv een bedrag ad € 131,- verhoogd met een bedrag ad € 68,- ingeval van betekening, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis, wettelijke (handels)rente verschuldigd is.’
3.2.
Heerestaete legt het volgende aan de vordering ten grondslag.
3.2.1.
Voorafgaand aan het sluiten van de Kredietovereenkomst en de renteswap werden door de bank onzekerheden omtrent de renteontwikkelingen geschetst. Heerestaete is toen méér gaan denken over een vaste rente dan een variabele rente. Op enig moment heeft de bank een presentatie gehouden waarin voor Heerestaete lastig te duiden financiële begrippen werden gebruikt, waaronder de term renteswap. Dit product heeft de bank uiteindelijk aan Heerestaete geadviseerd. Heerestaete heeft het destijds aldus begrepen dat de combinatie van een variabele-rentelening met een renteswap tot hetzelfde resultaat leidde als een lening met een vaste rente. Heerestaete wenste op de variabele-rentelening tussentijds te kunnen aflossen zonder extra kosten. Deze wens is ook aan de bank kenbaar gemaakt. In artikel 9 van de bijlage roll-over lening behorende bij de kredietovereenkomst (Rov. 2.2.) staat dan ook uitdrukkelijk dat kosteloze vervroegde terugbetaling uit eigen middelen mogelijk is. In oktober 2014 wenste Heerestaete met eigen middelen de variabele-rentelening vervroegd af te lossen, waarna de bank meedeelde dat dit niet kosteloos kon in verband met de negatieve marktwaarde van de renteswap. Vanwege de onlosmakelijke verbondenheid tussen de kredietovereenkomst en de renteswapovereenkomst ontstaat een tegenstelling tussen het bepaalde in artikel 9 en de verwijzing naar hetgeen in de brochure OTC-derivatentransacties is opgenomen ten aanzien van de kosten van unwinding. Heerestaete heeft er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat aan vervroegde aflossing uit eigen middelen geen kosten zouden zijn verbonden, daargelaten of dat boeterente of negatieve waarde zou heten. Heerestaete zou, indien zij zou hebben geweten dat de kredietovereenkomst met variabele rente in combinatie met de renteswap (mogelijk) zou leiden tot kosten bij vervroegde aflossing niet voor die combinatie hebben gekozen. De bank heeft Heerestaete niet indringend genoeg gewaarschuwd voor het feit dat de renteswap een aparte overeenkomst is naast de variabele-rentelening, en dat een (voor Heerestaete) negatieve marktwaarde van de renteswap betekent dat tussentijdse kosteloze aflossing van de variabele-rentelening effectief wordt geblokkeerd. De bank heeft in zoverre haar jegens Heerestaete bestaande zorgplicht geschonden, terwijl voor Heerestaete geldt dat zij in zoverre heeft gedwaald.
3.3.
De bank voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Het primair gevorderde
4.1.
Het primair gevorderde zal worden afgewezen, reeds omdat Heerestaete niet heeft toegelicht welk onderdeel van de renteswapovereenkomst zij precies bedoelt aan te tasten op basis van vernietiging (wegens dwaling) dan wel op basis van ontbinding (wegens tekortkoming), dan wel op welke wijze de renteswapovereenkomst dient te worden gewijzigd.
Het subsidiair gevorderde (toerekenbare tekortkoming c.q. onrechtmatig handelen)
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bank onvoldoende gemotiveerd betwist de stelling van Heerestaete dat op haar verzoek en na onderhandeling met de bank de mogelijkheid van het kosteloos aflossen van het krediet uit eigen middelen in artikel 9 van de kredietovereenkomst is opgenomen. Daartoe overweegt de rechtbank dat [naam 1] , de voormalig secretaris van Heerestaete, ter comparitie heeft verklaard dat hij destijds zelf heeft meegedaan aan de onderhandelingen met de bank en dat daarbij uitdrukkelijk is onderhandeld over de mogelijkheid van kosteloze aflossing uit eigen middelen. De bank heeft de juistheid van deze verklaring niet feitelijk en concreet betwist. De juistheid van deze verklaring vindt daarnaast steun in het feit dat deze mogelijkheid in de concept-versie van de kredietovereenkomst nog niet was opgenomen. Weliswaar heeft de bank daartegen aangevoerd dat het destijds gebruikelijk was om deze bepaling standaard in kredietovereenkomsten op te nemen en dat de afdeling “Loandocs” van de bank, die de kredietovereenkomsten opstelt, kennelijk heeft nagelaten om bij de conceptversie de “aflossing uit eigen middelen”-tekst naar het Word-document te kopiëren, maar de bank heeft deze stelling verder op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Deze stelling doet voorts niet af aan het feit dat in het onderhavige geval deze bepaling nu juist niet was opgenomen in de concept-versie van de kredietovereenkomst en dat over het opnemen daarvan specifiek is onderhandeld. Het aanbod van de bank te bewijzen dat deze bepaling destijds standaard in kredietovereenkomsten werd opgenomen zal de rechtbank dan ook, als niet ter zake dienend, passeren.
4.3.
Heerestaete doet een beroep op schending van de zorgplicht van de bank. Naar vaste rechtspraak rust op de bank, als bij uitstek deskundig te achten professionele financiële dienstverlener, die een (beleggings-)product adviseert, een (bijzondere) zorgplicht die mede ertoe strekt de cliënt te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Hoever die zorgplicht gaat, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waaronder ook de van toepassing zijnde publiekrechtelijke regels. Deze zorgplicht behelst onder meer dat de bank, ook afhankelijk van de aard en complexiteit van het te verstrekken advies en of te adviseren product, vooraf voldoende onderzoek moet doen naar de financiële mogelijkheden, de deskundigheid en doelstellingen van de cliënt, om in te kunnen schatten of en, zo ja, in hoeverre en op welke wijze zij de cliënt dient te informeren over de werking en kenmerken van een voorgenomen transactie of toegepaste constructie en hem moet waarschuwen voor de (bijzondere) risico’s die daaraan verbonden zijn, alsook voor het feit dat een door hem voorgenomen transactie of toegepaste (beleggings-)strategie mogelijk niet past bij zijn financiële mogelijkheden of doelstellingen, zijn risicobereidheid of zijn deskundigheid (vgl. Hoge Raad 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914). Deze zorgplicht is niet alleen van toepassing in de verhouding tussen de bank en een particuliere cliënt. De eisen van de redelijkheid en billijkheid brengen mee dat een financiële dienstverlener, in aanmerking genomen haar maatschappelijke functie en haar deskundigheid, in de verhouding tot een ondeskundige wederpartij steeds dient te onderzoeken welke informatie en/of waarschuwingen zij aan een specifieke cliënt dient te verstrekken, om hem in staat te stellen een voldoende geïnformeerde beslissing te nemen om een bepaalde transactie of (combinatie van) product(en) al dan niet aan te gaan of af te nemen.
4.4.
Gesteld, noch gebleken is dat de bank Heerestaete bij het tot stand komen van de renteswap, indringend en in niet mis te verstane bewoordingen heeft gewaarschuwd voor het risico van een negatieve waarde daarvan. Heerestaete heeft dit immers slechts kunnen afleiden uit de documentatie die bij de (na de renteswap) afgesloten kredietovereenkomst is verstrekt. Het verweer van de bank dat de natuurlijke personen achter Heerestaete beroepshalve bekend zijn met juridische en financieel-technische aspecten van zakelijke financieringen en dat zij dan ook moeten worden geacht een betrekkelijk eenvoudig product als een renteswap “op eigen kracht” te begrijpen, gaat niet op. Gesteld, noch gebleken is dat bij Heerestaete in 2003 enige kennis omrent rentederivaten aanwezig was. Gezien het vorenstaande heeft de bank haar zorgplicht dan ook geschonden.
4.5.
Heerestaete heeft direct na de ontdekking in oktober 2014 van het feit dat niet conform artikel 9 vervroegd kon worden afgelost zonder tevens de negatieve marktwaarde van de renteswap te betalen, daarover richting de bank geklaagd. De wijze waarop kan worden geklaagd is vormvrij. De bank heeft onvoldoende onderbouwd dat Heerestaete op een eerder moment dan in oktober 2014 bekend is geworden met de door haar gestelde vermogensschade. De vorderingen ter zake schadevergoeding zijn bij brief van 15 september 2015 en in ieder geval bij dagvaarding ingesteld. Gezien de in artikel 3:310 lid 1 BW opgenomen verjaringstermijn van vijf jaar is de rechtsvordering tot vergoeding van schade niet verjaard. Deze verweren van de bank gaan dan ook niet op.
4.6.
De subsidiaire vordering zal worden toegewezen, in die zin dat voor recht zal worden verklaard dat de bank haar zorgplicht jegens Heerestaete heeft geschonden en aansprakelijk is voor de dientengevolge door Heerestaete geleden schade. Aan de meer subsidiaire vordering wordt niet toegekomen.
Het voorwaardelijk onder D. gevorderde (hoofdsom)
4.7.
Zoals nader toegelicht ter comparitie vordert Heerestaete als schadevergoeding al hetgeen zij uit hoofde van de combinatie kredietovereenkomst en renteswapovereenkomst aan de bank heeft betaald en nog moet betalen vanaf 1 november 2014 (het tijdstip waarop het krediet kosteloos zou zijn afgelost als de negatieve waarde van de renteswap daaraan niet in de weg had gestaan) tot 1 juli 2018 (het einde van de looptijd van de renteswap, vanaf welk moment de waarde van de renteswap nihil is en er derhalve kosteloos kan worden afgelost). Heerestaete heeft onbetwist gesteld, dat zij geen renteswap zou hebben afgesloten indien zij van het risico van het moeten vergoeden van de negatieve waarde op de hoogte was geweest, zodat daarvan zal worden uitgegaan. De bank heeft evenmin betwist dat er sprake is van causaal verband tussen de gevorderde schadevergoeding en de vastgestelde zorgplichtschending (het niet waarschuwen voor de negatieve waarde van de renteswap).
4.8.
Heerestaete dient in de situatie te worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. Dat beginsel brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakend feit (de zorgplichtschending) niet zou hebben plaatsgevonden.
4.9.
De bank heeft aangevoerd dat Heerestaete indien zij geen renteswap zou hebben afgesloten een ‘gewone’ vastrentende lening zou hebben afgesloten. Daarvan maakt deel uit de verplichting tot betaling van een beëindigingsvergoeding in geval van tussentijdse aflossing van het krediet. De hoogte daarvan wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de hoogte van de negatieve marktwaarde van een renteswap. Volgens de bank heeft Heerestaete dan ook geen schade geleden, omdat zij thans in dezelfde situatie verkeert als indien zij een vastrentende lening zou hebben afgesloten.
4.10.
Heerestaete heeft deze stelling van de bank gemotiveerd betwist. Heerestaete heeft aangevoerd dat zij destijds slecht bekend was met kredieten op basis van een variabele rente of een vaste rente. [naam 1] heeft ter comparitie verklaard dat zij zich ervan bewust waren dat bij een langere looptijd van het krediet een iets hogere rente moest worden betaald. Met die hogere rente is Heerestaete akkoord gegaan, omdat zij in de wetenschap verkeerde dat zij tussentijds kosteloos kon aflossen. Daarnaast genoot zij rentebescherming op grond van de rente-fixatieoptie in artikel 14 van de kredietovereenkomst, aldus Heerestaete.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank staat niet vast dat Heerestaete, indien geen renteswap was geadviseerd, een vastrentende lening zou hebben afgesloten zonder de mogelijkheid van het geheel, dan wel jaarlijks in gedeelten, kosteloos kunnen aflossen van het krediet. De bank heeft onvoldoende onderbouwd dat zij nimmer akkoord zou zijn gegaan met de mogelijkheid van een vastrentende lening waarbij geen beëindigingsvergoeding zou hoeven te worden betaald indien het krediet volledig uit eigen middelen zou worden afgelost. De bank heeft weliswaar aangevoerd dat een bank bij een vastrentende lening geen kosteloze tussentijdse aflossing zou toestaan (behoudens beperkte jaarlijkse aflossingen), maar kon tegelijkertijd niet uitsluiten dat een bank en een partij na onderhandelen een bepaling als artikel 9 overeenkomen in een vastrentende lening.
4.12.
Heerestaete dient dan ook in de situatie te worden gebracht dat het verstrekte krediet op 1 november 2014 zonder kosten zou zijn afgelost. Vanaf die datum zou zij dan geen rente meer zijn verschuldigd aan de bank. De rechtbank zal toewijzen het bedrag dat Heerestaete vanaf 1 november 2014 tot op heden aan rente uit hoofde van de combinatie kredietovereenkomst en renteswapovereenkomst aan de bank heeft betaald, waarbij de rechtbank zal bepalen dat Heerestaete na de datum van dit vonnis geen rente meer hoeft te betalen. Opgemerkt wordt nog dat voor zover sprake is van voordeel aan de zijde van Heerestaete doordat de eigen middelen niet zijn gebruikt voor aflossing en dus anderszins konden worden ingezet, dit geen behandeling behoeft nu de bank op voordeelstoerekening geen beroep heeft gedaan.
4.13.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde de bank in de gelegenheid te stellen een berekening in het geding te brengen van de hoogte van het bedrag dat Heerestaete uit hoofde van de renteswapovereenkomst en de kredietovereenkomst vanaf 1 november 2014 tot heden aan de bank heeft voldaan. Heerestaete mag hier vervolgens bij antwoordakte op reageren.
4.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 8 november 2017 voor akte aan de zijde van de bank, waarbij de bank in de gelegenheid zal worden gesteld zich uit te laten uitsluitend over hetgeen in rechtsoverweging 4.13 is vermeld. Heerestaete zal hier vervolgens bij antwoordakte op mogen reageren,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.E. van der Pol en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2017.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑10‑2017