Einde inhoudsopgave
Europees Verdrag betreffende uitlevering
Artikel 28 De verhouding tussen dit Verdrag en bilaterale overeenkomsten
Geldend
Geldend vanaf 18-04-1960
- Bronpublicatie:
13-12-1957, Trb. 1965, 9 (uitgifte: 04-02-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
18-04-1960
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-1957, Trb. 1965, 9 (uitgifte: 04-02-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
Dit Verdrag doet wat betreft de gebieden waarop het van toepassing is, de bepalingen uit bilaterale verdragen, conventies of overeenkomsten vervallen, die de uitlevering tussen twee Verdragsluitende Partijen regelen.
2.
De Verdragsluitende Partijen kunnen met elkaar slechts bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten, wanneer deze er toe strekken de bepalingen van dit Verdrag aan te vullen of de toepassing van de daarin vervatte beginselen te vergemakkelijken.
3.
Wanneer de uitlevering tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen plaatsvindt op grond van een eenvormige wet, zijn die Partijen bevoegd om hun betrekkingen op dit terrein te regelen uitsluitend op basis van dat stelsel, niettegenstaande de bepalingen van dit Verdrag. Hetzelfde geldt tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen, indien bij elk van die Partijen een wet geldt die het mogelijk maakt op het grondgebied van die Partij bevelen tot vrijheidsbeneming ten uitvoer te leggen, die op het grondgebied van de andere Partij of de andere Partijen zijn gegeven. De Verdragsluitende Partijen die in hun betrekkingen de toepassing van dit Verdrag van het begin af aan of nadien uitsluiten overeenkomstig de bepalingen van dit lid, dienen ter zake een mededeling te richten tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. Deze stelt de andere Partijen in kennis van elke mededeling die hij krachtens dit lid heeft ontvangen.